UItdrukkingen Flashcards

1
Q

De bordjes zijn verhangen

A

Er is een ander aan de macht gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De bal terug kaatsen

A

Iets op een gevatte manier pareren met bijvoorbeeld een gelijkaardige opmerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alle zeilen bijzetten

A

Alles op alles zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In troebel water vissen

A

Proberen voordeel te halen uit de verwarring

Met moeilijkheden van anderen proberen je voordeel te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Huilen met de wolven in het bos

A

Zich schikken naar het gezelschap waarin men zich bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het ballonnetje doorprikken

A

Een einde maken aan een illusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Iemand naar de kroon steken

A

Iemand dreigen te overtreffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Daar is geen kruid tegen opgewassen

A

Daar is niets tegen te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hersenschimmen najagen

A

iets onmogelijks, iets irreëel nastreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De brand is alweer geblust

A

De zaak is alweer opgelost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ergens de angel uittrekken

A

Iets onschadelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Heet gebakerd zijn

A

Snel kwaad zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Iemand uit de droom helpen

A

Iemand met de harde werkelijkheid confronteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op twee gedachten hinken

A

Geen besluit kunnen nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly