Schrijven 3 Flashcards

1
Q

een daverende overwinning behalen

A

een eclatante zegen

een geweldige triomf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een nipte overwinning

A

een overwinning op het nippertje behaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een monsterzege

A

een heel grote overwinning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

naaste belager

A

dichts bijzijnde bedreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in blinde drift

A

onbeheerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

te lijf te gaan

A

aanvallen, slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de strijd verscherpen

A

strijd doen toenemen, verhevigen, intensiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
een stukoffer
dit kan je in gedachten hebben
uitvoeren
aannemen
afslaan
A

iets laten nemen om een betere positie te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op veronderstelling berust

A

speculatief stukoffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in allerlei bochten wringen

A

heftige pogingen doen om weg te komen

zich van allerlei middelen bedienen om zijn doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

remise worden

A

onbeslist eindigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly