Schrijven 3 Flashcards
1
Q
een daverende overwinning behalen
A
een eclatante zegen
een geweldige triomf
2
Q
een nipte overwinning
A
een overwinning op het nippertje behaald
3
Q
een monsterzege
A
een heel grote overwinning
4
Q
naaste belager
A
dichts bijzijnde bedreiging
5
Q
in blinde drift
A
onbeheerst
6
Q
te lijf te gaan
A
aanvallen, slaan
7
Q
de strijd verscherpen
A
strijd doen toenemen, verhevigen, intensiveren
8
Q
een stukoffer dit kan je in gedachten hebben uitvoeren aannemen afslaan
A
iets laten nemen om een betere positie te krijgen
9
Q
Op veronderstelling berust
A
speculatief stukoffer
10
Q
in allerlei bochten wringen
A
heftige pogingen doen om weg te komen
zich van allerlei middelen bedienen om zijn doel te bereiken
11
Q
remise worden
A
onbeslist eindigen