Nederlands 1 Flashcards
Bijhebben
Iets bij zich hebben
Verschieten
= verbleken van kleur
Schrikken
Trekken op niets
Nergens op lijken
Zich overslapen
Zich verslapen
Ontslag geven
Ontslag nemen
Werknemer neemt ontslag, dienst zijn ontslag in, stapt op.
Werkgever geeft ontslag, werknemer krijgt zijn ontslag.
Om + infinitief
om te + infintitief
Waaraan, aan wie
waaraan, waarbij, waarnaar = zaken en dieren
aan wie, bij wie, door wie = mensen
moest
moest ik tijd hebben
mocht ik, als ik
mocht ik tijd hebben, als ik tijd zou hebben
zich niet laten doen
van zich afbijten, zich niet gewonnen geven, zich niet laten verassen, zich verzetten, weerstand bieden
verwachten (zich aan)
zich verwachten aan iets
weerstaan
iets weerstaan
Telkens
telkens als, elke keer
horloge = klein
Polshorloge
uurwerk = binnenwerk van een horloge, of klok
frigobox
koelbox
en zeggen dat
en te bedenken dat