Nederlands 2 Flashcards
eens dat, eenmaal dat
zodra
als eenmaal
als
eenmaal
eraan zijn voor de moeite
alle moeite is vergeefs, als zijn moeite is voor niets, het is verloren moeite, tevergeefs moeite doen
onthaalmoeder
opvangmoeder, gastmoeder, oppasmoeder
mecanieker
politieker
optieker
elektrieker
mecanicien
politicus, polititci
opticien
elekticien
maand
maanden
gaan + infintief
zijn, hebben, worden, gaan, moeten, kunnen, durven + infinitief
teken geven, teken doen
een teken geven
draagberrie
draagbaar, brancard, berrie
van hetzelfde laken een broek
van hetzelfde laken een pak krijgen
langs hier, langs daar
hierlangs, daarlangs
langs = evenwijdig met en in de lengte van
aan de linkerkant aan de rechterkant aan de onderkant door het raam via de achterdeur
buiten
weg met …
eruit
Inrichten = iets op orde brengen, op een bepaalde manier schikken
organiseren, houden
voeten
zijn voeten aan iets vegen
met iemands voeten spelen
iemand pootje lappen
zich er niets van aantrekken
iemand voor de gek houden
iemand de voet lichten, iemand een beentje lichten
zagen
zeuren, zaniken