Nederlands 8 Flashcards
Bijhebben
Bij zich hebben
Fout
schuld, uw schuld, in overtreding
weerstaan
iets weerstaan
mits
als, op voorwaarde dat, mits + PV
aan (snelheid)
met
met een gemiddelde snelheid van
aan (prijsvermelding)
Voor = een precies bedrag Tegen = prijs per stuk of eenheid
zeker zijn va zijn stuk
zeker zijn van zijn zaak
zijn kandidatuur stellen/ indienen
zich kandidaat stellen, kandideren, solliciteren naar
Omstaander
omstander, toeschouwer
aangezien = voegwoord gezien = voorzetsel
omdat, doordat
als gevolg van, door, vanwege
Vuilzak
vuilniszak
stylo
balpen, kogelpen
een student op twee
een op twee studenten
een student op de twee gaan
een op de twee studenten blijken
een op de twee studenten zullen
gekend
bekend
allicht = natuurlijk, vanzelfsprekend, zeker, uiteraard, ongetwijfeld
misschien, mogelijk, wellicht