Thema 5: H9 Flashcards

1
Q

Geef de definitie van stress (4 punten)

A
  1. Inwendige fysiologische toestand van personen die worden blootgesteld aan bedreigende of opwindende situaties (Cannon)
  2. Algemen aanpassingssyndroom (GAS), 3 fysiologische fasen: Alarmering, weerstand, uitputting. Seyle
  3. Stressor: elke kracht die een psychische of lichamelijke factor over zijn stabiliteitsgrens duwt en spanning veroorzaakt bij een persoon
  4. Defintie UK health: Proces dat ontstaat als verschillende soorten en combinaties van werkeisen iemands vermogen en capaciteiten om eraan te voldoen overstijgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de 3 fysiologische fasen in stressituatie

A
  1. Alarmering: activering verdedigingsmechanismen: hartslag en bloeddruk omhoog
  2. Weerstand: aanpassing aan volhouden van de verdedigingsactie –> terugkeer evenwicht of volgende fase
  3. Uitputting: ontregeling interne fysiologische processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 categorieën van modellen van werkstress

A
  1. Structureel
  2. Transactioneel
  3. Modellen obv hulpmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef 2 kenmerken van modellen van werkstress obv structurele benadering

A
  1. Beschrijven aspecten van werk die wss kunnen leiden tot negatieve emotionele stresstoestand bij werknemers
  2. Benoemen psychologische aspecten van het werk (psychosociale arbeidsomstandigheden) die met zekerheid verband houden met aanzienlijke problemen met de lichamelijke of psychische gezondheid

vb. Demand-controlmodel (DCM); demand-control-support model (DCSM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf 4 aspecten van het demand-controlmodel (DCM), Karasek

A
  1. Taakeisen: hoeveelheid werk die iemand doet, ook: tijdsdruk, hoeveelheid mentale en lichamelijke inspanning die het werk vereist
  2. Controle:
    a) vaardigheidsdiscretie: mate in staat zijn vaardigheden en capaciteiten te gebruiken
    b) beslissingsruimte: hoeveelheid controle over eigen werksituatie

Combi eisen + controle –> 4 werkcategorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 4 werkcategorieën van het DCM model

A
  1. Passief werk: lage taakeisen, lage controle
  2. Overbelastend werk: hoge eisen, lage controle –> risico gezondheidsproblemen
  3. Eenvoudig werk: lage eisen, veel controle
  4. Actief werk: hoge eisen, veel controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 2 redenen waarom controle belangrijk is, Fox

A
  1. Kansen beter opgewassen te zijn tegen taakeisen
  2. Vervult menselijke basisbehoefte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 aspecten van taakeisen van het DCM model

A
  1. Kwanti en kwali elementen
  2. Bowling: Constent + sterk verband hoge gepercipieerde werkbelasting en verslechterde lichamelijke en psychol. gezondheid. Verklaart NIET individu. verschillen werknemers! Weinig verband werkbelasting en depressie
  3. Tetrick en Winslow: zware werkbelasting is niet 1 vd 5 belangrijkste oorzaken van werkstress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf het demand-control-support-model (DCSM)

A
  1. Emotionele ondersteuning en praktische hulp –> vermindering impact hoge taakeisen
  2. Strainhypothese
  3. Leerhypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de strainhypothese

A

Hoge mate van sociale ondersteuning fungeert als buffer tegen de negatieve effecten van taakeisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de leerhypose

A

Veel controle en sociale ondersteuning helpen bij het aanleren van nieuwe vaardigheden –> aanpassen aan eisen –> verhoogde motivatie en bevrediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf 3 aanvullende categorieën functietypen, Holman

A
  1. Verzadigde banen: hoge werkbelasting, hoge eisen interactie met anderen, lange en ongebruikelijke werktijden: hoge managers en professionals
  2. Banen waarbij in teams wordt gewerkt: gezamelijke besluitvorming, veel vrijheid handelen en steun anderen, vaste standaarduren. Ambachts- en vakmensen, medewerkers technische ondersteuning
  3. Onzekere banen: slechtbetaalde banen zonder zekerheid. Weinig controle en ondersteuning, weinig opleidingsmogelijkheden en inflexibele werktijden. Retail, bouw, schoonmaakbranche
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf het Michigan-model en person-environment fit-model

A
  1. Stellen dat de vaardigheden, capaciteiten, kennis en attitudes van elke werknemer goed meoten passen bij de eisen die functie aan hun stelt
  2. Minder aansluiting is meer stress
  3. SUBJECTIEVE PERCEPTIES van stressoren op het werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf het vitaminemodel (WARR)

A
  1. Werkomstandigheden kunnen pos. invloed hebben op gezondheid, maar te veel is verspilling of zelf schadelijk
  2. Drempelniveau: geen positieve effecten, ook niet schadelijk, bijv salaris
  3. Schadelijk: overmatig aanwezig of afwezig, bv taakeisen, controle, sociale ondersteuning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf kort structurele modellen van werkstress

A

Vooral taakeisen, controle en sociale ondersteuning op het werk van belang. Mate waarin de werknemer en zijn werkomgeving bij elkaar passen speelt belangrijke rol bij het bepalen hoe stressvol de werknemer zijn baan vindt. Stress kan optreden als de functie niet past bij de persoon en hoe minder aansluiting er is, hoe meer stress ervaren wordt. Met name subjectieve percepties van stressoren op het werk zijn van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 3 aspecten van transactionele benaderingen van werkstress

A
  1. Focus: dynamische en continu veranderende percepties van werknemers van het evenwicht tussen de ervaren taakeisen en hun beoordeling van hun eigen middelen om daarmee om te gaan.
  2. Dynamisch karakter van stressprocess (Cummings en Cooper)
  3. Nadruk belang van het door werknemers gepercipieerde succes van hun pogingen om op taakeisen te reageren –> cogn stress- en copingstheorieën. Werknemers zoeken feedback en beoordelen deze.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de 3 aspecten van het dynamische karakter van het stressprocess, Cummings en Cooper

A
  1. Homeostase proberen te behouden (stabiele toestand)
  2. Stabiliteitsmarge voor comfortabel voelen
  3. Gedrag gericht op handhaven stabiele toestand: aanpassingsproces of copingstrategie. Job crafting: proactieve benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn transactionele stresmodellen?

A
  1. Cogn theorieën over stress en coping
  2. Richten zich meer op de PYCHOLOGISCHE MECHANISMEN VAN HET STRESSPROCESS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Beschrijf de primaire en secundaire beoordelingen van situaties volgens Lazarus en Folkman

A
  1. Primair: inschatten in hoeverre een situatie of gebeurtenis een bedreiging vormt: Probleem (schadeverlies), probleem kan worden (bedreiging), kansen voor winst (uitdaging)
  2. Secundair: is persoon tegen situatie opgewassen.

Samen: basis van wat te doen (transactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 2 aspecten van het transactionele werkstressmodel van Cox en Mackay

A
  1. Tot in detail rekening met hoe mensen aankijken tegen de resultaten van de copingreactie of de ondernomen handeling (=tertiaire beoordeling).
    vb. Handeling was effectief: angt neemt af, vergelijkbare problemen zijn minder stressvol
  2. Feedbackloops: bepalen hoe mensen gedurende een langere periode reageren op arbeidsomstandigheden. Problemen worden niet altijd opgelost met copingsreacties!
21
Q

Beschrijf kort transactionele stressmodellen

A

Complexer dan structurele stressmodellen. Zeggen meer over de rol die PERCEPTIE, INDIVIDUELE VERSCHILLEN en COPING spelen bij het ervaren van stress. Beschrijven ook hoe het individu feedback ontvangt uit zijn omgeving en hierop reageert.

–> inzicht in de mogelijke oorzaken van te grote betrokkenheid van werknemers

22
Q

Noem 3 aspecten van het effort-reward-imbalance (ERI) model, Siegrist

A
  1. Balans inspanningen en beloningen
  2. Inspanningen niet wederkerig zijn en niet beantwoord –> negatieve emoties: onrechtvaardig gevoel
  3. Door overmatig betrokken te raken vanuit behoefte aan beloning en erkenning
23
Q

Noem 4 categorieën van metingen

A
  1. Organisationele metingen: waarderen werkgevers. Kosten van stress en waarde van interventies.
  2. Metingen van psychische en lichamelijke gezondheid: zelfrapportage
  3. Fysiologische metingen
  4. Metingen van gezondheidsgerelateerd gedrag: slaappatronnen, lichaamsbeweging, etc.
24
Q

Noem 12 situationele factoren die verband houden met stress en welzijn bij werknemers

A
  1. Taakeisen, functie-inhoud en werkbelasting
  2. Werktijden
  3. Ploegendiensten
  4. Hulpmiddelen en communicatie
  5. Risico’s en gevaren
  6. Controle
  7. Ondersteuning door managers
  8. Sociale steun van collega’s
  9. Pesten op werk
  10. Veranderingen
  11. Carrièregerelateerde kwesties
  12. Organisatiecultuur en -klimaat, beroepsnormen
25
Q

Noem 4 gedragscategorieën voor ondersteuning door managers

A
  1. Toegankelijkheid/zichtbaarheid
  2. Arbo: serieus nemen
  3. Feedback
  4. Individuele aandacht
26
Q

Wat is organisatieklimaat?

A

Hoe werknemers het functioneren van de organisatie zien

27
Q

Wat is organisatiecultuur?

A

Waarden, aannames en normen die de organisatieleden delen en die invloed uitoefenen op individueel en collectief gedrag

28
Q

Noem 7 aspecten van individuele verschillen vio werkstress

A
  1. Persoonlijkheid
  2. Psychologische flexibiliteit
  3. Veerkracht
  4. Cogn stijlen
  5. Clusters van individuele verschillen
  6. Copingstrategieën
  7. Demografische factoren
29
Q

Wat is psychologisch kapitaal (PsyCap)?

A

Samenvatten menselijke eigenschappen die beschouwd worden als onderliggend (latent) en die veel positieve resultaten voor personen verklaren.

4 eigenschappen
1. Hoop
2. Optimisme
3. Zelfwerkzaamheid
4. Veerkracht

30
Q

Wat zijn core self-evaluations (CSE’s)?

A

Brede integrale eigenschap die bestaat uit eigenwaarde, locus of contol, gegeneraliseerde zelfwerkzaamheid en laag neuroticisme.

Sterke correlatie tussen deze componenten en 1 onderliggende CSE

31
Q

Op welke 3 niveau’s kan interventie mbt werkstress plaatsvinden?

A
  1. Primair: bronnen van organisationele sterss aanpakken
  2. Secundair: stressmanagementtraining
  3. Tertiair: gezondheidsbevordering en counseling op de werkplek
32
Q

Noem 4 aspecten van primaire interventies

A
  1. Veranderen de opzet, organisatie en management van werk, pakken bron aan of proberen bronnenv an positief welzijn in de functie in te bouwen.
  2. Effectief lange termijn (wss)
  3. eerste stap: instatting problemen
  4. Meestal niet duur of langdurig/storend (Bond)
  5. vb. problemen aanpakken mbt functie-eisen, controle, sociale steun, relaties, functies, verandering
  6. Betrekken werkenmers bij primaire interventies kan al positief zijn
  7. Pos invloed op psychische gezondheid en arbeidspresttaties, verlagen ziektemeldingen. Wel: tijd aanpassing nodig.
33
Q

Wat doen tertiaire interventies?

A

Hulp bieden aan die al schade hebben ondervonden van hun werk, revalidatie na problemn

34
Q

Noem 6 aspecten van secundaire interventies

A
  1. Doel: psychol. hulpmiddelen van werknemers veranderen –> in staat anders, productiever reageren op uitdagingen in werk. Schade reduceren of eliminieren zonder blootstelling aan stressbronnen te veranderen
  2. MANIER WAAROP situatie beoordeeld worden is cruciaal
  3. Specialistische expertise nodig. Vrij snelle afronding

vb. Stressmanagementtraining, cogn gedragstherapie, werkplek-CGT, stress inoculation training, ACT, ontspanningstraining, werkgerelateerde vaardigheidstraining.

  1. Risico: werknemers denken dat zij de oorzaak zijn van de problemen die ze ervaren.
35
Q

Welke interventies zijn het meest effectief?

A

Secundaire cogn gedragsinterventies. Weinig bewijs mbt effectiviteit primaire interventies

combi inerventies grote effecten

36
Q

Noem 4 kritische succesfactoren voor interventies, Kompier

A
  1. Betrokkenheid en participatie werknemers in alle aspecten
  2. Zorgen voor goede vaardigheden, hulpmiddelen en ondersteuning voor optimaal profijt
  3. Bereidheid medewerkers om te veranderen, steun management,
  4. Besef bij werknemers van de kwaliteit van de interventie en hoeveelheid info hierover
37
Q

Hoe effectief zijn welzijnsprogramma’s?

A

Dringen verzuim terug en verhogen werktevredenheid

Kritiek: korte termijn, 70% houdt niet vol

38
Q

Noem 7 kenmerken van hulpprogramma’s met succes, Randal en Lewis

A
  1. Zichtbare toewijding en steun management
  2. Overeenstemming doel, beleid, procedures
  3. Samenwerking vertegenwoordigers
  4. Leidigngevenden trainen herkennen problemen
  5. Werknemers informeren over diensten uit hulpogramma’s
  6. Landurige ondersteuning
  7. Rapprotage tbv evaluatie
39
Q

Waarom zijn werkstress en werkwelzijn twee kanten van dezelfde medaille?

A

Of werk –> stress of welzijn afh van hoe het werk wordt georganiseerd.

Goed (dwz uitdaging, autonomie en ondersteuning) –> floreren –> ontwikkeling.

Slecht georganiseerd (te weinig autonomie, uitdaging en ondersteuning) –> werknemers ziek worden van hun werk

40
Q

Waarom zou het DCSM model beter toetsbaar zijn dan bijv person-environment-fitmodel?

A

DCSM eenvoudiger (3 begrippen gemeten: taakeisen, controle, sociale steun) –> stressrisico’s

person-environment-fitmodel: veel variabelen –> complexiteit

41
Q

Noem de 3 categorieën van werkstressmodellen

A
  1. Structurele
  2. Transactionele
  3. Modellen obv hulpmiddelen
42
Q

Noem 2 structurele werkstressmodellen

A
  1. Michigan model
  2. Person-environment-fitmodel (PEF-model)
43
Q

In welke zin zijn Michigan model en PEF-model GEEN struturele modellen?

A

Beide modellen bevatten structurele kenmerken maar ook SUBJECTIEVE PERCEPTIES spelen rol –> transactionele modellen.

Dus: beide modellen geen ‘zuivere’ structurele modellen

44
Q

In welk model wordt te veel sociale ondersteuning als een mogelijk werkrisico gezien?

A

Vitaminemodel

45
Q

Tot welke categorie stressinterventies behoren timemanagement en assertiviteitstrainingen?

A

Secundaire stressinterventies.

Gericht op individuele werknemers, doel = leren omgaan stressoren op werk –> aanpassen aan omgeving door denken en gedrag te wijzigen

46
Q

Welk werkkenmerk vergroot de kans op floreren ook al zijn de taakeisen hoog, volgens het DCM van Karasek?

A

Voldoende vaardigheidsciscretie en beslissingsruimte.

Controle geoperationaliseerd als vaardigheidsdiscretie en beslissingsruimte

47
Q

Welk mogelijk risico is verbonden aan secundaire stressinterventies als de werkomgeving, inclusief stressoren onveranderd blijft?

A

Werknemers ontwikkelen copingstijlen die voor hen persoonlijk gunstig maar voor de organisatie minder gunstig zijn.

Effecten van secundaire interventies kan ook op langere termijn doorwerken, als werknemers een manier gevonden hebben om met stressoren om te gaan

48
Q

Welk begrip omvat de combinatie van attitudes en eigenschappen?

A

Psychologisch kapitaal

49
Q
A