Thema 2: H1 Flashcards

1
Q

Wat is het aandachtsgebied van A&O?

A

Werkbeleving en werkomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn micro-credentials?

A

Certificaten van kortdurende, flexibele en inclusieve scholing op gebied van vaardigheden en competenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem een verschil tussen theoretische en toegepaste psychologie

A

Toegepast –> oplossen praktische vraagstukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de relatie tussen theoretische psychologie en arbeidspsychologie?

A

A&O heeft eigen theorieën en methodieken, soms sterk gebaseerd op theoretische psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 5 tradities in de psychologie

A
  1. Psychoanalyse
  2. Persoonlijkheidsleer
  3. Fenomenologie
  4. Behaviorisme
  5. Sociaal-cognitieve theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke traditie(s) in de psychologie dragen bij aan arbeidspsychologie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 vraagstukken binnen de arbeidspsychologie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem X vernaderingen op de werkvloer die arbeidspsychologie beïnvloeden

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is diversiteit belangrijk voor arbeidspsychologie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is NEETS

A

Not in Education, Employment or Training; jongeren –> socio-economisch achtergestelde positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is diversiteitsmanagement?

A
  • Meer talen, etniciteiten, grotere culturele verschillen
    + meer talenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Het Nieuwe Werken (HNW)?

A
  1. Thuiswerken, telewerken.
  2. Plaats- en tijdonafhankelijk
  3. Flexibiliteit dagelijks leven –> interactie thuis-werkinterferentie beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef Miller’s definitie van psychologie

A

Wetenschap van het mentale leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het mentale leven (Miller)

A

Gedrag
Gedachten
Emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 5 aandachtsgebieden van theoretische psychologie

A

Verzamelnaam voor disciplines van de psychologie

  1. Biopsychologie
  2. Cogn psychologie
  3. Ontwikkelingspychologie
  4. Sociale psychologie
  5. Persoonlijkheidsleer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is biopsychologie?

A
  1. Relatie tussen lichaam - geest
  2. Activiteit in de hersenen
  3. Lichamelijke veranderingen (bv stress)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is cognitieve psychologie?

A

Gedachteprocessen, informatie onthouden en verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is ontwikkelingspsychologie?

A

Opgroeien en veranderen in psychologisch opzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is sociale psychologie?

A

Neiging om zich op een kenmerkende manier te gedragen, hoe mensen van elkaar psychologisch verschillen en hoe je dit kan meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 6 voorbeelden van toegepaste psychologie

A
  1. Organisatiepsychologie
  2. Klinische
  3. Educatieve
  4. Gezondheids
  5. Juridische
  6. Sport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is persoonlijkheidsleer?

A

Handelt over de neiging van mensen om zich op een kenmerkende manier te gedragen. Onderzoekt hoe mensen psychologisch van elkaar verschillen en hoe je deze kunt meten. Besef groeit dat iemands gedragingen, gedachtes en emoties worden beïnvloed door situaties EN persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Is A&O theoretisch of toegepast?

A

Toegepast. Wel gebruik concepten, theorieën en methodes uit deeldisciplines van theoretische psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 3 kenmerken van psychoanalyse

A
  1. = psychodynamiek; psychoanalytische traditie
  2. Freud, Jung
  3. (onbewuste) Instinctieve drijfveren –> psychologisch functioneren
  4. Emotie, onderbewuste, biologische behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem 3 kenmerken van persoonlijkheidsleer

A
  1. Meten persoonlijkheidskenmerken vb intellectueel functioneren. Redelijke stabiel, schaal
  2. Eysenck, Cattell pioniers: specifieke persoonlijkheidskenmerken omschrijven na exp en statistiek onderzoek
  3. Kenmerken deels genetisch (33%, Bouchard & MCGuie)
  4. Cirkelredenering!
  5. Vio A&O: werving en selectie; big five correlatie werkprestaties (Salgado)
  6. Gedrag, emotie, denken/redeneren, biologische behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 3 kenmerken van fenomenologie

A
  1. Hoe ervaren mensen de wereld om zich heen? obv psychologische en filosofische concepten; interactie ‘ruwe’ materiaal - mentale vermogens
  2. = Humanistische benadering van persoonlijkheid: streven zelfrealisatie
  3. Weinig vio A&O
  4. Rogers
  5. Emotie, zelfrealisatie, persoonlijkheidsverandering, zelfbeschikking
26
Q

Noem 4 kenmerken van behaviorisme

A
  1. Conditionering –> leren. S-R, beloning, straf. Persoon = verzameling gedragingen
  2. Skinner –> traditionele leertheorie/operante conditionering. Bekrachtiging; bestraffing
  3. Sociaal leren: Bandura: basis sociaal-cogn traditie
  4. Concepten gebruikt in A&O; mentoring
  5. Gedrag, persoonlijkheidsverandering
27
Q

Noem 6 kenmerken van de sociaal-cognitieve theorie

A
  1. Hoe gedachteprocessen worden gebruikt om sociale interactie en ander sociaal psychologische fenomenen te interpreteren.
  2. Gedachteprocessen zijn weerspiegeling van wereld om ons heen en formele logica
  3. Sociaal leren
  4. Wederkerig determinisme
  5. Informatieverwerking: geheugen, zelfbeeld als filter; self-efficacy
  6. Schema
  7. Scripts
  8. Interpretaties van gebeurtenissen + begrip gedrag op de werkvloer belangrijk voor A&O
  9. Gedrag, denken/redeneren, zelfbeschikking
28
Q

Wat is sociaal leren?

A
  1. Mens is gemotiveerd om zichzelf en diens sociale omgeving te begrijpen –> orde/voorspelbaarheid
  2. andere beïnvloeden onze gedachteprocessen
29
Q

Wat is wederkerig determinisme?

A
  1. Mens is product van diens omgeving maar kan omgeving ook beïnvloeden
  2. Bandura
30
Q

Wat is zelfwerkzaamheid (self-efficacy)?

A
  1. Mate waarin iemand van menig is dat die het gedrag kan vertonen dat in een bepaalde situatie vereist is
  2. Goede voorspeller van gedrag
31
Q

Wat is een schema?

A

Kennisstructuur om situaties te duiden, kant-en-klare modellen om onze ervaringen op te nemen

32
Q

Wat zijn scripts?

A

Schema’s die een bepaalde opeenvolging van handelingen omvatten

33
Q

Welk onderscheid wordt in NL gemaakt mbt termen voor A&O?

A

Individuele problematiek –> arbeidspsychologie

Groeps- en organisatiegerichte problematiek –> organisatiepsychologie

34
Q

Noem de 9 gebieden waarop arbeidspsychologen actief zijn

A
  1. SELECTIE en assessment van personeel
  2. TRAINING
  3. Evaluaties en LOOPBAANontwikkeling
  4. OrganisatieGROEI- en VERANDERING
  5. Interactie MENS-MACHINE
  6. Consultatie en PERSOONLIJKE ONTWIKKELING
  7. Ontwerp van werkOMGEVING, gezondheid en veiligheid
  8. Werknemersrelaties en motivatie
  9. STRATEGIEwijzigingen en herstructurering
35
Q

Geef 6 voorbeelden van generieke vaardigheden waar arbeidspsychologen over moeten beschikken

A
  1. Opzetten vragenlijsten
  2. Interviewen en rapporteren
  3. Presentatievaardigheden
  4. Kennis data-analysemethoden
  5. Kennis werk organisatie
  6. Vaststellen problemen, onderzoek doen, adviezen verstrekken, interventies verzorgen, evaluaties en trainingen
36
Q

Wat doet een arbeidspsycholoog?

A
  1. Te maken met alle aspecten van menselijke gedragingen, gedachtes, gevoelens en ervaringen in de context van werk.
  2. Docenten, onderzoekers of consulenten
  3. Meer dan obv ‘gezond verstand’
  4. Houdt rekening met invloeden op ALLE partijen, niet alleen hoger management
37
Q

Wat is fitting the man to the job (FMJ)?

A
  1. Kiezen van werknemers voor specifieke werktaken
  2. Bij werving, selectie, training en loopbaanbegeleiding
  3. Focus op persoon voor match
38
Q

Op welke 2 manieren is arbeidspsychologie geworteld toegepaste psychologie?

A
  1. FMJ/FJM tradities
  2. Human relations
39
Q

Wat is fitting the job to the man (FJM)?

A
  1. Werktaken aan werknemers aanpassen
  2. Focus op werk, dat bij fysieke en psychologische kenmerken van de persoon past
  3. Bij ontwerp werktaken, apparatuur en werkomstandigheden
40
Q

Welke 2 tradities zijn belangrijk in de arbeidspsychologie?

A
  1. FMJ
  2. FJM
    Geen strikte scheiding, wel nadruk op 1 vd 2
    Veel onderzoeken WOII
41
Q

Wat zijn human relations (HR)?

A
  1. Complexe wisselwerking tussen individuen, groepen, organisaties en werk.
  2. Nadruk: sociale factoren
  3. Individuele ervaringen, interpretaties van het werk en sociale normen tussen werknemers onderling.
42
Q

Beschrijf de Hawthorne-experimenten

A
  1. Invloed van verlichting op werkprestaties
  2. Invloed aandacht en waardering
  3. Hawthorne-effect
  4. Relay assembly test room study
  5. Roethlisberger & Dickson, ’20s
43
Q

Wat is relay assembly test room study?

A
  1. Vrouwelijke arbeiders, werkomstandigheden controleren. Productiviteit omhoog, zelfs na terugdraaien veranderingen
  2. Verklaring: Gevoel van belangrijk zijn of begrip van onderzoek
44
Q

Wat is het Hawthorne-effect?

A

Probleem dat iemands gedrag wordt beïnvloed als hij weet dat hij wordt onderzocht

lessen:
1. Moeilijk te experimenteren met mensen zonder onbedoeld enkele condities te veranderen
2. Gedrag mensen beïnvloed door hun INTERPRETATIE van wat er gaande is

Experiment mannen bedradingsruimte

45
Q

Noem 3 bevindingen van het onderzoek naar mannelijke arbeiders in bedraginsruimte

A
  1. SOCIALE NORMEN
  2. Gedrag van leiding
  3. Twee informele groepen arbeiders met enige rivaliteit tussen de groepen

–> sociale relaties tussen arbeiders belangrijke bepalende factor voor werkgedrag (> bedrijfsbeleid of financiële beloning)

46
Q

Wat legde de basis voor de sociotechnische systeembenadering van taakontwerp?

A
  1. Trist en Bamforth onderzoek kolenmijnen
  2. (verdeling) technieken vio productiviteit, arbeidsverhoudingen en psychologisch welzijn arbeiders
  3. Weerlegde kritiek op Hawthorne-experimenten
47
Q

Noem 3 voorbeelden van recent onderzoek naar human relations of arbeidspsychologie

A
  1. Goed leiderschap
  2. Besluitvorming in groepen
  3. Eerste indruk
48
Q

Noem 5 voorbeelden van trends op de werkvloer (tabel 1.2)

A
  1. Vergrijzing en ontgroening van de wereldbevolking –> eg life-long-learning
  2. Toenemende werkdruk en mentale belasting –> eg work-life balance
  3. Streven naar efficiëntie en specialisatie –> nieuwe technologie
  4. Vergaande digitalisering en robotisering –> nieuwe werkeisen
  5. Toenemende mondialisering –> vraagstukken diversiteit, duurzaamheid en mobiliteit
49
Q

Noem 3 oorzaken van veranderingen op de werkvloer

A
  1. Combi technische ontwikkeling en demografische en economische trends
  2. Inkrimpen personeelsbestand
  3. Verplaatsing productie naar ontwikkelingslanden
50
Q

Wat is arbeidsintensivering?

A
  1. Langere werktijden
  2. Hogere werkdruk
  3. Noodzaak tot bijscholing
  4. Bereidheid om van baan te veranderen

Kan positief en negatief zijn

51
Q

Noem 2 gevolgen van technologie in callcenters

A
  1. Diskwalifitatie
  2. Dehumanisering van werknemers
52
Q

Waarom is de invloed van nieuwe technologie minder succesvol dan verwacht?

A

Niet goed afgestemd op de psychologische eigenschappen van individuen en op de patronen van sociale interactie op werk

53
Q

Wat houdt de acceptatie van diversiteit in?

A

Gebaseerd op de aanname dat het benutten van de verschillen een productieve omgeving zal creëren waarin iedereen zich gewaardeerd voelt, ieders talenten ten volle benut worden en de organisatiedoelstellingen worden gerealiseerd

54
Q

Noem 2 demografische trends in diversiteit en cultuur

A
  1. Kleinere gezinnen –> minder mensen op de arbeidsmarkt
  2. Langer doorwerken door groeiende levensverwachting
55
Q

Noem 3 gronden waarop gediscrimineerd wordt

A
  1. Geslacht
  2. Ethniciteit
  3. Hebben van een beperking
56
Q

Wat houdt de participatiewet in?

A

Werkgever kan vergoeding krijgen voor aanpassing aan de werkplek voor werknemers met een beperking

Gender en sociale klasse ook van belang bij beperking

57
Q

Noem 6 manieren hoe diversiteitsmanagement verbeterd kan worden

A
  1. Selectieprocedures baseren op feitelijke functieanalyse
  2. Ontwerp fysieke werkomgevingen zodat mensen hun potentieel kunnen benutten
  3. Teams met mensen met vaardigheden, kennis, kunde en attitudes die nodig zijn om het werk uit te voerne
  4. Trainings- en ontwikkelingsinterventies –> divers personeelsbestand
  5. Criteria meten prestatieverbetering toegankelijk voor alle werknemers, officiële inwerkprocedures voor alle werknemers
  6. Mogelijkheid tot flexibel werk, beleid mbt ongewenste intimiteiten en discriminatie
58
Q
A
59
Q
A
60
Q
A