Thema 3: H6 Flashcards

1
Q

Wat is een attitude?

A

Bepaalde regelmatigheden in iemands gevoelens, gedachten en neigingen om een bepaald aspect van zijn omgeving te reageren (Secord en Backman)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de 3 componenten van attitude

A

GGG
1. Affectieve: gevoelens
2. Cognitief: gedachten
3. Gedrags: neigingen

Vooral betrekking op affectieve en cognitieve component. Gedrag is meestal gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 eigenschappen van attitudes

A
  1. Evaluatief
  2. Betrekking op bepaald doel of object, = verschil persoonlijkheid
  3. Onderscheid tussen attitudes is zinvol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de relatie tussen attitudes, waarden en stemmingen (Georges en Jones)

A

Waarden: iemands overtuigingen over wat goed en gewenst is –> vio keuzes en ervaringen langdurig, moeilijker te beïnvloeden dan attitudes

Stemmingen: veralgemeniserende affetieve statussen die niet expliciet gekoppeld zijn aan specifieke gebeurtenissen of situaties waardoor of waarin de stemmingen oorspronkelijk ontstaan zijn.

Tabel 6.1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 3 functies van attitudes

A
  1. Helpen omgeving duiden en effectief handelen
  2. Ontwikkelen en onderhouden identiteitsbesef en gevoel van zelfachting
  3. Onderhouden goede relaties met anderen, vooral met die wat de macht hebben om ons te belonen of straffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 elementen waarmee attitudes in geheugen worden opgeslagen, Pratkanis en Turner

A

Attitude is korte cogn voorstelling die opgeslagen wordt met 3 elementen:

  1. Objectetiket en regels om dit etiket toe te passen
  2. Korte evaluatie van het object
  3. Kennisstructuur die de korte evaluatie ondersteunt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem een resultaat uit het onderzoek van Furnham onder jongeren en attitudes en economische vraagstukken

A

Verschillen tussen landen: werkhouding meer in USA dan EU, MO, AZ, omgekeerde voor competiviteit –> vooral in MO en AZ.

Landen met snelle economische groei –> meer competivitiet en geldopvattingen, onduidelijk of attitudes hierdoor worden veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden attitudes gemeten?

A
  1. Vragenlijsten
  2. Meting van hoe EXTREEM iemands attitude is. Attitudekracht (Petty en Krosnick): ook mate van zekerheid, belang, intensiteit en kennis over attitude
  3. Kenmerkendheid (Pratkanis en Turner): mate waarin een attitude relevant is voor een situatie. Sterk = attitude waar je in een bepaalde situatie direct aan denkt
  4. Beste meting: snelheid waarmee op prikkel wordt gereageerd. dm AIT (implicit association test). Let op: meten verschillende zaken.
  5. IATs zijn producten van omgevingsassociaties, geen maat voor persoonlijke standpunten. = verschil impliciete en expliciete associaties (Karpinski en Hilton)
  6. Attitudes situatie/context afhankelijk! Vluchtig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 3 kenmerken van attitudes

A
  1. extremiteit
  2. kracht
  3. kenmerkendheid

Hoe cognitie aan de attitude wordt gekoppeld, bepaalt hoe goed iemand zich de attitude herinnert en hoe deze gedrag voorspelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen impliciete en expliciete attitudes?

A

Impliciete zijn onbewust
Expliciete worden vooral gebruikt om de eigen doelstellingen te verwezelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voorspellen attitudes gedrag?

A

In zekere mate, vaak door sociale druk. Maar, kritiek op zulk onderzoek (attitude- vs gedragsmaatstaven). Langdurige beoordeling van meerdere gedragsincidenten nodig om goed te kunnen kijken of attitudes gedrag kunnen voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf het verschil tussen attitudemaatstaven en gedragsmaatstaven

A

Attitudemaatstaven: algemeen, vb attitude tegenover wetsovertreding

Gedragsmaatstaven: specifiek, vb te hard rijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 4 factoren die de koppeling tussen attitude en gedrag versterken (Pratkanis en Turner)

A
  1. Object vd attitude goed gedefinieerd en kenmerkend
  2. Kracht vd attitude is groot
  3. Kennis ter ondersteuning vd attitude is voldoende voorradig en complex
  4. Attitude ondersteunt belangrijke aspecten van het zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 2 redenen waarom er nauwelijks een verband tussen attitude en gedrag wordt waargenomen

A
  1. Gebrekkige opzet onderzoek
  2. Sociale druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 2 manieren waarop gedrag wel voorspeld kan worden door attitude

A
  1. Theorie van beredeneerde actie: intentie toevoegen
  2. Theorie van gepland gedrag: intentie en vermeende gedragscontrole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de theorie van gepland gedrag

A
  1. Ajzen en Madden.
  2. Geworteld in cogn theorieën over motivatie. Stelt dat acties resultaat zijn van attitudes, sociale druk, vermeende gedragscontrole en intenties. Theorie kan zowel intenties als daadwerkeljik gedrag relatief goed voorspellen.
  3. Correlatie attitude, subj norm en gedragscontrole 0.63; intentie + gedragscontrole 0.52 (Armitage)
  4. Gezondheidsgerelateerde gedragingen voorspellen: <20% (McEachan)
  5. Subj norm wss minder krachtig van invloed dan Ajzen suggereerde. Komt door neiging om subj norm met enkele vragen te meten (Armitage en Connor). In westerse cultuur invloed anderen niet graag toegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is werktevredenheid?

A
  1. Aanname of positieve emotionele staat veroorzaakt door de beoordeling van iemands werk of werkervaringen.
  2. Verschillende aspecten: salaris, werkomstandigheden, collega’s, leidinggevenden, carrièrekansen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 3 theoretische manieren om werktevredenheid te benaderen

A

Afh van
1. Iemands persoonlijkheid of instelling
2. mening van anderen in de werkomgeving
3. kenmerken van het werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 2 manieren waarop werktevredenheid wordt onderscheden

A
  1. Obv verwachtingen: focus vragenlijsten. Wordt aan functieverwachting voldaan?
  2. Obv prestaties. Mate waarin werknemer tevreden is met eigen prestatieniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 3 benaderingen voor werktevredenheid van Judge en Hulin

A
  1. Afh van iemands karakter: stabiele positieve of negatieve instellingen, verkregen door ervaring. Kunnen ook uit dispositie komen: meer gemeen met de eigenschappen van persoonlijkheidskenmerken dan met die van attitudes
  2. Model van sociale informatieverwerking: werktevredenheid afh van hoe andere mensen ervaringen evalueren
  3. Informatieverwerkingsmodel: werktevredenheid beïnvloed door kenmerken van zijn werk en mate waarin deze overeenkomen met wat iemand uit het werk wil halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan werktevredenheid gemeten worden?

A
  1. Occupational Stress Indicator. Stellingen over hoe mensen denken over specifieke aspecten van het werk
  2. Attitudemetingen: veel vragen stellen, meer accuraat. Gericht op cogn component werktevredenheid (= probleem). Affectieve component meten dmv kortere metingen met algemenere vragen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom wil je de affectieve component van werktevredenheid meten?

A

Omdat veel definities daarop gericht zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de 4 stellingen om de affectieve component van werktevredenheid te meten (Thompson en Phua)

A
  1. Ik vind vreugde in mijn werk
  2. Ik hou meer van mijn werk dan de gemiddelde mens
  3. Op de meeste dagen ben ik enthousiast over mijn werk
  4. Ik voel me redelijk tevreden over mijn werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom moet je rekening houden met ‘gestalt’ en andere culturen?

A

Werknemers hebben mogelijk een ‘gestalt’ (totaalbeeld) over hun werk dat niet direct gerelateerd is aan taakvoldoening. vb: werknemer kan 15 verschillende leuke taken uitvoeren maar toch kan de algehele werktevredenheid slecht zijn als die 15 niet voldoende aan elkaar gerelateerd zijn

Werktevredenheid vragenlijsten valide in andere culturen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 3 belangen van werktevredenheid die verschillen tussen culturen

A
  1. Individualistische culturen: meer belang ALGEHELE werktevredenheid
  2. Culturen met statusverschillen: arbeidszekerheid
  3. Sterke vermijding van onzekerheid: arbeidszekerheid minder belangrijk.: cultuur zorgt voor vangnetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke factoren bepalen werktevredenheid?

A

Factoren af te leiden uit de 3 theoretische benaderingen (persoonlijkheid; mening anderen in werkomgeving; kenmerken werk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Benoem de kernconstructen van het job characteristics model van Hackman en Oldham

A
  1. Afwisseling van vaardigheden
  2. Taakidentiteit
  3. Taakbelang
  4. Autonomie
  5. Feedback
28
Q

Wat zeggen Giriffin en Bateman over oorzaken van werktevredenheid?

A

Over het algemeen geldt: in de meeste onderzoeken wordt een significant en positief verband tussen maatregelen van leidinggevenden en werktevredenheid waargenomen. Mensen die tevreden zijn krijgen interessantere taken –> gunstigere beoordelingen

29
Q

Wat is dark traid van leiderschapstrekken?

A
  1. Psychopathie, narcisme en machiavelianisme
  2. Sterk en direct verband tussen werk(on)tevredenheid en (lage) beoordeling (Mathieu)
  3. Tevreden werknemers hebben vaak leiders met zelfkennis of die zichzelf onderschatten (Amundsen en Martinsen)
30
Q

Wat is distributieve rechtvaardigheid?

A
  1. Hoe eerlijk beloningen in de organisatie worden verdeeld
  2. Opvattingen hierover kunnen werktevredenheid voorspellen
31
Q

Noem 3 resulaten van werktevredenheid(scores) (Saari en Judge)

A
  1. Stabiel over tijd, ook bij wisselen van baan
  2. Kan wijzen op relatie tussen bepaalde karaktereigenschappen en werktevredenheid

Verschillen in culturen bij werktevredenheid
Aard van werk belangrijkste invloed op werktevredenheid

32
Q

Noem 6 redenen waarom werktevredenheid (WT) en werkprestaties (WP) gerelateerd kunnen zijn (Judge)

A
  1. WT –> WP: mensen gaan harder en/of beter werken als ze hun baan leuk vinden
  2. WT <– WP: Mensen vinden hun werk leuker als ze er goed in zjin
  3. WT <–> WP
  4. WT - - - > WP, C: WT en WP zijn gecorreleerd, maar alleen vanwege 3e variabele C, die beide beïnvloedt. VB. Duidelijkheid over functievereisten
  5. WP < — C —> WP: WP en WT gerelateerd maar kracht van verband afh van C. Vb. Hoogte van beloning voor goede prestaties
  6. WT –> affect <–> Prestaties <– WP: WT en WP zijn specifieke factoren van algemenere concepten van positieve emoties en persoonlijke effectiviteit, en deze worden gekenmerkt door een causaal verband
33
Q

Wat is een dispositionele benadering van werktevredenheid?

A
  1. Werktevredenheid kan ook door persoonlijke instelling: sommige mensen zijn van nature meer tevreden dan anderen
  2. Wright en Staw

Extraversie = hoge mate van tevredenheid

34
Q

Wat is fundamentele zelfevaluaties (CSES)?

A

Voorspellende factor van werktevredenheid, geldt ook andersom

35
Q

Wat is selectief welzijn?

A
  1. Hoe meer mensen op dit moment in hun leven staan
  2. Rol bij stabiele relatie tussen dispositie en werktevredenheid
  3. Affectieve dispositie grote invloed op selectieve welzijn
36
Q

Is een tevreden werknemer een productieve werknemer?

A
  1. Verband werkprestaties en gedrag: effecten laag maar sign
  2. Relatie werktevredenheid en prestaties niet in alle gevalen. Sterkst als weinig tijd tussen meten tevredenheid en meten prestaties (Riketta)
  3. Verband tussen tevredenheid op collectief niveau en prestaties als groep. Sterkst wanneer werknemers ongeveer even tevreden waren.
  4. Meer tevredenheid bij een bedrijf dat het goed doet. Vaker in groeiende bedrijfstakken.
37
Q

Wat is organisationele toewijding?

A
  1. Relatieve kracht van iemands identificatie met en betrokkenheid bij een organisatie (Mowday)
  2. 3 typen toewijding, te relateren aan componenten van attitudes (Allen en Meyer)
  3. Vrij warrig, attitudes tov doel combineren met attitudes tov gedrag
  4. Toewijding kan op verschillende objecten gericht zijn: organisatie, collega’s of leidinggevenden. Type toewijding bepaalt invloed.
38
Q

Noem de 3 typen organisationele toewijding

A
  1. Affectieve: ik wil blijven
  2. Contiuiteitstoewijding: ik moet blijven
  3. Normatieve toewijding: ik heb het gevoel dat ik moet moet blijven
39
Q

Hoe kun je organisationele toewijding meten?

A
  1. Organisational commitment questionnaire (OCQ). vb. Ik ben bereid om extra inspanningen te leveren om het succes van de organisatie te vergroten
  2. Zelfrapportage: lage correlatie met scores door supervisor en collega’s
40
Q

Noem de 5 categorieën vio toewijding (Morrow)

A
  1. Socialisatiepraktijken: goede person-organisation fit
  2. Organisationele veranderingen: teamwork, grote mate van betrokkenheid
  3. Praktijken van personeelszaken: oa prestatiebeoordeling
  4. Interperoonlijke relaties: werken met inspirerende en motiverende leidinggevenden
  5. Relaties tussen werknemer en organisatie: gevoel dat organisatie persoonlijke doelstellingen ontersteunt
41
Q

Noem 3 manieren hoe intrinsieke factoren belangrijker zijn dan extrinsieke

A
  1. Affectief: menselijkheid en visie
  2. Continuiteit: conventie (behoedzaamheid0
  3. Gevoel van passen binnen organisatie geeft meer toewijsing
42
Q

Wat is een gedragsmatige benadering van organisationele toewijding?

A

Toewijding ontstaat als iemand publiekelijk en uit eigen vrije wil dingen doet die moeilijk terug te draaien zijn. –> neiging tot schuldgevoel: schuldig bij fout, extra inspannen om dit recht te zetten

43
Q

Is toewijding aan organisatie gerelateerd aan werkprestatie?

A

Slechts deels

44
Q

Noem 6 belangrijke aspecten van personeelsverloop

A
  1. Vertrekintenties meten
  2. Attitudes kunnen voorspeler zijn
  3. Sterkst beïnvloed door objectieve werkomstandigheden, onerzoek Fins: enkel bij ontevreden werknemers
  4. Personeelsverloop is complex en wordt onderschat als je je alleen focust op werktevredenheid en toewijding.
  5. Onderzoek Nederlandse marine: Werktevredenheid geen direct effect op vertrek, wel op verloopintentie. Langer dienstverband –> minder intentie
  6. Cognitieve vermogens: meer (of geen) vaardigheid = beter in markt = zoeken betere kansen.
45
Q

Beschrijf de beeldtheorie

A
  1. Mensen ontwikkelen uit gewoonte manieren waarop ze gebeurtenissen waarnemen
  2. Geneigd de dingen te zien op volgens die patronen
46
Q

Wat is het unfolding model van vrijwillig ontslag?

A

Vertrekken door grote veranderingen in lezen

47
Q

Noem de 4 mechanismen van priximale situaties van opzegging (Hom)

A
  1. Enthousiaste vertrekkers: ontevreden, actief op zoek naar ander werk
  2. Aarzelende vertrekkers: willen blijven, maar kandidaat voor ontslag, gedwongen thuis bijven voor zorg
  3. Enthousiaste blijvers: betrokken blijvers en luiwammesen
  4. Aarzelende blijvers: grote barrieres om te vertrekken
48
Q

Noem 3 gezondheidsrisico’s van niet werken

A
  1. Geestelijke problemen
  2. 2-3 jaar minder leven
  3. Meer risico op zelfmoord bij > 90 dagen werkloos
49
Q

Noem 2 variabelen vio verband tusesn werkloosheid en welzijn (Paul en Moser)

A
  1. Gevolgen vooral bij mannen, fabrieksarbeiders, ambachtslieden en mensen die al langer werkloos zijn. Na 2 jr psychologisch dieptepunt en verslechtering
  2. Werkloosheid minder impact op mentale gezondheid bij mensen in economisch minder ontwikkelde landen en in landen met minder goede sociale vangnetten
50
Q

Noem 4 theorieën om het verlies en herstel van welzijn door werkloosheid te onderbouwen (McKee-Ryan en Harvey)

A
  1. Theorie van menselijk kapitaal: neiging om psychologische reserves te investeren in situaties waarin ze het gevoel hebben gepast te worden beloond
  2. Theorieën over fit van persoon en functie
  3. Relatieve-deprivatietheorie: vergeiljken met anderen als je in te lage functie zit
  4. Theorie van coping en controle bij re-integratie: gevaar voor welzijn
51
Q

Wat is psychologisch contract?

A
  1. Iemands overtuigingen aangaande de voorwaarden en condities van een op wederzijdse uitwisseling gebaseerde overeenkomst tussen die persoon en een andere partij. Overtuiging dat er een bepaalde belofte is gedaan en dat de voorwaarden en condities van het contract door beide partijen zijn geaccepteerd
  2. Subjectief, niet op papier, kern van relatie tussen werknemer en werkgever
52
Q

Noem 4 typen psychologische contracten

A
  1. Relationele: meeste wederzijdse vertrouwen en meeste stabiliteit
  2. Transactioneel: gebaseerd op geld en prestatievoorwaarden, tijdelijke economische uitwisseling, bij slechtere economische omstandigheden
  3. Transitionele: typerend voor verslechterde relatie tussen werkgever en werknemer, als bedrijf afstand neemt van relationeel contract.
  4. Gebalanceerde: wederzijdse verwachtingen zijn flexibel en dynamisch. Lijkt op relationeel, maar vastgesteld als de omstandigheden voor alle betrokkenen minder stabiel zijn
53
Q

Noem 5 voorbeelden van inbreuk, Robinson en Morrison

A
  1. Mijn werkgever is bijna alle beloften nagekomen (instemming = geen inbreuk)
  2. ik heb het gevoel dat mijn werkgever beloften is nagekomen (instemming = geen inbreuk)
  3. Tot nu hoe heeft mijn werkgever uitstekend werk verricht door zijn beloften na te komen (instemming = geen inbreuk)
  4. Ik heb niet alles gekregen wat me in ruil voor mijn bijdragen is beloofd (instemming = inbreuk)
  5. Mijn werkgever heeft veel van zijn beloften aan mij gebroken, zelfs al heb ik me wel aan afspraken gehouden (instemming = inbreuk)
54
Q

Wat is scheding?

A
  1. Negatieve emotie op een inbreuk.
  2. als de inbreuk OPZETTELIJK en DOELGERICHT was, onrechtvaardige behandeling inhield en de implicatie van een verbroken belofte met zich meedraagt

Fig. 6.5

55
Q

Noem 2 gevolgen van schending van het psychologisch contract

A
  1. Omvangrijk negatief effect op attitudes van werknemers zoals werktevredenheid en organisationele toewijding
56
Q

Noem een kritiek op het psychologisch contract

A

Overmatig gebruik leidt tot negeren van andere belangrijke variabelen

57
Q

Welke individuele verschillen zijn vio de manier waarop mensen reageren op inbreuk of schending van het psychologisch contract?

A
58
Q

Noem 3 manieren om werktevredenheid en organisationele toewijding te meten

A
  1. Expliciete, bewuste attitudes meten
  2. WT: Occupational Stress Indicator. Cogn: veel vragen stellen
    affectief: minder, generieke vragen

Organisationele toewijding: Organisational Commitment Questionnaire. Oordeel van werknemers over hun eigen toewijding hangt weinig samen met de oordelen van leidinggevenden en collega’s (die onderling sterker met elkaar samenhangen)

59
Q

Hoe kun je WT stimuleren?

A

Werkkenmerken (informatieverwerkingsbenadering), opvattingen van anderen over werk (sociale infoverwerkingsbenadering) en karakter werknemer (dispositionele benadering) –> WT.

Beïnvloeden door job characteristics model.

60
Q

Hoe kun je organisationele toewijding stimuleren?

A
  1. Fijne ervaringen, vb socialisatiepraktijken.
  2. Implementatie technologie voor meer autonomie.
  3. Intrinsieke werkkenmerken
  4. eigenschappen van de organisatie
  5. Zelfbeschikking, enkel in culturen met kleine machtsverschillen.
  6. Overbelasting voorkomen.

Intrinsieke werkkenmerken relevanter dan extrinsieke.

61
Q

Noem 4 manieren om te voorkomen dat werknemers vertrekken

A

Volledig voorkomen onmogelijk
1. Stressvolle werkomstandigheden voorkomen
2. Blijven investeren in psychologisch contract om WT en OT te behouden

62
Q

Beschrijf inzichten uit het boek over personeelsverloop

A

Werk en specifieke banen kunnen om verschillende redenen uiteenlopende betekenissen voor werknemers hebben, zoals bieden van uitdaging of bepaalde financiële zekerheid

63
Q

Beschrijf inzichten uit het boek over werkloosheid

A

Verlies van werk kan negatieve impact hebben op psychische gezondheid. Opnieuw vinden van werk is, meestal tijdelijk, gunstig voor psychische gezondheid. –> werk kan psychologische functie vervullen.
! Precieze effecten van kwijtraken en opnieuw vinden van werk afh van diverse factoren

64
Q

Beschrijf inzichten over het psychologisch contract

A

Werk houdt ook uitwisselingsrelatie in. Verschillende typen,
bijv relationeel: werknemers voldoen aan verwachtingen van hun werkgevers door beloftes na te komen zoals gemoitiveerd meewerken aan doelen. In ruil voor geleverde loyaliteit, inspanning, etc komen werkgevers bepaalde beloftes na zoals bieden mogelijkheid tot verdere ontwikkeling. Praktijk: beloftes niet altijd nagekomen door beide partijen. –> inbreuk psychologisch contract.
Schending contract: Als werknemers negatieve emoties ervaren bij een inbreuk op het psychologisch contract door werkgevers.

65
Q

Bespreek de stelling “scientific management is inmiddels al lang en breed achterhaald”

A

Taylorism: werknemers moeten zo simpel mogelijke werktaken volgens gestandaardiseerde procedures uitvoeren, zonder opties voor zelfcontrole en mogelijkheiden om zelf keuzes te maken. Systematische kennis over de werktaken wordt door de werkgever gebruikt om de uitvoering van het werk door werknemers zo efficiënt mogelijk te maken.
Scientific-management filosofie: bepaalde tijd per werktaak. Werkprestaties enkel financieel beloond. Voorkomen dat werknemers mogelijkheden hebben om oneerlijk te zijn tegen de leiding.

Scientific management –> onprettige gevoelens en onrustige fysieke en mentale gezondheid werknemers. –> Meer volledigheid, autonomie en afwisseling, vb taakverbreding en -verdieping.
Ook: JCM voor intrinsiek motiverend werk. Wetenschappelijk onderbouwd. Werknemers kunnen zorgen voor juiste werkkenmerken en ook focussen op andere relevante aspecten zoals werkomgeving, bijv job crafting. Eigen initiatief. tegenover scientific management

Scientific management achterhaald, maar in zorg nog steeds en online retail.

66
Q

Welke factor lijkt het belangrijkst te zijn voor organisationele toewijding volgens de zelbeschikkingstheorie en onderzoeksbevindingen?

A

Autonomie

67
Q
A