Thema 1: Selectie. H2 Flashcards

1
Q

Welke 2 principes liggen ten grondslag aan selectieprocedures?

A
  1. Mensen verschillen - in aanleg, vaardigheden, andere kwaliteiten
  2. Toekomstige werkprestaties zijn deels voorspelbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 bronnen voor selectiepsychologen

A
  1. Psychologische tests- en vragenlijsten
  2. Interviews
  3. Opdrachten
  4. Rollenspellen

Doel: vergroten vd kans op nemen van juiste beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 6 facetten van openheid

A
  1. Fantasie
  2. Esthetiek
  3. Gevoelens
  4. Acties/avontuurlijk
  5. Ideeën/creatief
  6. Waarden

Minder goed gedefinieerd dan andere dimensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 6 facetten van consciëntieusheid (zorgvuldigheid)

A
  1. Prestatiegericht
  2. Competentie
  3. Zelfdiscipline
  4. Beraadslaging/bedachtzaam
  5. Plichtsbesef/duidelijke regels
  6. Ordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 6 facetten van megaandheid

A
  1. Tederheid/vriendelijk
  2. Altruïsme/meegaand
  3. Vertrouwen
  4. Meewerkendheid
  5. Bescheidenheid
  6. Rechtuitheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 6 facetten van neuroticisme

A
  1. Boze vijandigheid/gespannen
  2. Impulsiviteit
  3. Angst
  4. Depressie
  5. Zelfbewustzijn/op zichzelf gericht
  6. Kwetsbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 6 facetten van extraversie

A
  1. Warmte
  2. Gezelligheid
  3. Assertiviteit
  4. Activiteit
  5. Sensatie-zoeken
  6. Positieve emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 4 hedendaagse benaderingen van intelligentie

A
  1. GARDNER: Meervoudige intelligentietheorie
  2. STERNBERG: Triachische intelligentietheorie
  3. CARROLL: Drielagentheorie van cogn vermogens
  4. Emotionele intelligentie (GOLEMAN, BAR-ON, MAYER, SALOVEY)

Geen enkel model is PERFECT om intelligentie te meten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is intelligentie?

A
  1. “Wat door intelligentietests gemeten wordt”
  2. Boring, 1923
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is g-factor/GMA?

A
  1. General Mental Ability, g-factor, algemene intelligentie
  2. Spearman
  3. Algemene intelligentie, voorspelt beroepsniveau, prestaties, trainingsprestaties.
  4. Betrouwbaarder dan werkervaring, betere voorspeller trainingsprestaties
  5. Aangeboren vermogens EN persoonlijke en situationele factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 4 kenmerken van de meervoudige intelligentietheorie van Gardner

A
  1. obv onderzoek naar begaafdheid en hersenschade
  2. MEER dan algemene intelligentiefactor. Meerdere vormen intelligentie, samenwerking
  3. 9 typen intelligentie die gelijktijdig werken en elkaar aanvullen: Linguïstische, ruimtelijke, muzikale, logisch-mathematische, kinesthetisch, interpersoonlijk, intrapersoonlijk, natuurgericht, existentiële
  4. Kritiek: weinig evidentie! Subjectief, niet in overeenstemming met ‘g’, impact omgevingsinvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 3 subtheorieën van de triachische intelligentietheorie van Sternberg

A

Praktische intelligentie
1. Analytische: problemen oplossen (meten in tests)
2. Creatieve: omgang nieuwe situaties
3. Praktische: context gericht. Test van praktische managementintelligentie.
4. Matige correlatie met traditionele IQ-tests, wel voorspellende factor voor hoeveelheid variantie in academische en beroepsprestaties
5. Vaardig zijn op ene belooft geen vaardigheid op andere deeltheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 3 strata van de 3lagentheorie van cogn vermogens van Carroll

A

III, algemeen: algemene intelligentie
II, breed: brede vermogens, vloeiende of gekristalliseerde intelligentie; geheugen, visuele perceptie
I, smal: specificeert vermogens, taalbeheersing, beeldherkenning

Obv datasets van testresultaten van cogn vermogens en obv andere geaccepteerde theorieën (verbindend model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 3 kenmerken van de intelligentietest van Binet en Simon

A
  1. Eerste valide test intellectuele capaciteiten kinderen
  2. Basis hedendaagse intelligentietests: gestandaardiseerde, gecontroleerde omstandigheden; uitvoerig testen en analyseren; antwoorden gerelateerd aan normgroep
  3. Nadeel: kan niet beoordelen of dagelijkse taken in praktijk kunnen worden uitgevoerd
  4. Testresultaten alleen onvoldoende om goede beslissing te kunnen nemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is vloeibare intelligentie?

A
  1. Vermogen om na te denken en abstract te redeneren
  2. Genetisch
  3. Trainbaar, pek van 30 - 40 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is gekristalliseerde intelligentie?

A
  1. Vermogen om te leren van ervaringen, tekstbegrip, woordenschat
  2. Wordt sterker met de jaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 5 kenmerken van emotionele intelligentie (EI)

A
  1. Onvoldoende bewijs voor validiteit concept, wel populair
  2. Moeilijk te meten
  3. Mogelijk beter toepasbaar in ontwikkelingscontext dan in selectie- en beoordelingscontext
  4. Goleman
  5. Joseph & Newman: Onderscheid emotieperceptie, emotie-inzicht en emotieregulatie (vio werkprestaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn persoonlijkheidskenmerken?

A
  1. Neigingen om je in een bepaalde situatie op een bepaalde manier te gedragen
  2. Big five: OCEAN
  3. 6e: eerlijkheid-nederigheid?
  4. Subfacetten
  5. Verband werkprestaties; ander gedrag (organizational citizen behavior, creativiteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het paradigma van maximale prestatie?

A

Uiterste best doen kan tot onjuiste conclusies over gedrag leiden

20
Q

Noem 1 kritiek op IQ-tests

A

Meten niet de zuivere, onderliggende intelligentie, maar mix van dergelijke kennis en gekristalliseerde intelligentie

21
Q

Zijn er sekseverschillen in intelligentie?

A

Geen bewijs voor in meting van ‘g, maar wel aanwijzingen:
1. M beter in visueel-ruimtelijke en V in verbale vaardigheden
2. Rekening houden maatschappelijke invloeden

22
Q

Wat is de invloed van motivatie op intelligentietests?

A
  1. Zelf gerapporteerde motivatie hoger in omgeving met hoger belang
  2. Invloed stress
23
Q

Wat is de test van praktische managementintelligentie?

A

Vermogen om bondige memo’s te schrijven, mensen te motiveren en delegeren, meer dan mentale vaardigheden, ook vio attitude en emotionele factoren.

24
Q

Wat is het CHC-model van cogn vermogens?

A
  1. CATELL-HORN-CARROLL
  2. Samenvoeging van theorie van vloeiende en gekristalliseerde intelligentie en Carrolls 3lagentheorie
25
Q

Noem 3 kenmerken van Goleman’s theorie over EI

A
  1. Volhouden bij tegenslag, impulsen beheersen, hoopvol blijven etc.
  2. Kritiek: te breed, direct betrekking op de werkvloer
  3. Emotionele competentie
26
Q

Wat is emotionele competentie?

A
  1. Aangeleerd, op EI gebaseerd vermogen dat tot uitstekende prestaties op werk leidt.
  2. 4 domeinen: zelfbewustzijn, zelfmanagement, sociaal bewustzijn, relatiemanagement
27
Q

Noem 4 kenmerken van Joseph & Newman’s theorie over EI

A
  1. Emotieperceptie –> emotie-inzicht –> emotieregulatie –> arbeidsprestaties
  2. Positieve affectieve toestand = gunstig arbeidsgedrag.
  3. Emotionele stabiliteit is voorloper emotieregulatie
  4. Consiëntieusheid positieve relatie emotieperceptie
  5. Cogn vermogen verband emotie-inzicht
28
Q

Wat is emotieperceptie?

A

Vermogen emoties bij zichzelf en anderen te HERKENNEN

29
Q

Wat is emotie-inzicht?

A

Begrijpen hoe emoties zich ontwikkelen, hoe ze onderling verschillen en welke passend zijn in welke situatie

30
Q

Wat is emotieregulatie?

A

Beïnvloeden welke emotie iemand heeft, wanneer deze voorkomen en hoe deze worden ervaren en geuit. Vio arbeidsprestatie

31
Q

Noem 3 kritieken op EI

A
  1. Locke: concept te breed –> EI niet ingedeeld worden als soort intelligentie
  2. Conte: Waarschuwing: niet niet meetvariabelen EI gebruiken voor selectiedoeleinden
  3. Zeidner: 2 problemen EI in werkomgevingen
    a) Geen normgroepen
    b) Geen aanwijzingen verband EI-metingen en beroepsprestaties (Newsome, Day, Catano: Geen verband EI en academische prestaties)
    Uitzondering: Joseph & Newman: wel!
32
Q

Wat is de 6e dimentie van de Big Five?

A
  1. Lee en Ashton
  2. Eerlijkheid vs nederigheid
  3. HEXACO persoonlijkheidsvragenlijst
33
Q

Noem een kritiek op de Big Five mbt werkprestaties

A
  1. Analytische benadering persoonlijkheid, niet accuraat in voorspellen werkprestaties
  2. Consciëntieusheid: positief zijn goed prestaties, negatief is muggenzifterij (Costa & McCrae)
  3. Persoonlijkheidskenmerken van lagere orde. Subtiele facetten belang effectieve werkprestaties (Judge); big 10 (Deyoung)
  4. Meet geen OCB
  5. Veranderende persoonlijkheid
34
Q

Wat is OCB?

A
  1. Organisationeel burgerschapsgedrag
  2. Werkprestaties verricht maar niet in functieomschrijvingen
  3. Sterke relatie consiëntieusheid en meegaandheid
35
Q

Wat is person-environment fit

A

De functionaliteit van persoonlijkheidskenmerken is contextueel bepaald. Alles afh van sociale context!

36
Q

Noem 4 kenmerken van persoonlijkheidsvragenlijsten

A
  1. Psychometrische criteria
  2. Validiteit
  3. Betrouwbaarheid: meting accuraat en consistent
  4. COTAN (commissie, van NIP)
37
Q

Wat is innovatie?

A
  1. Toepassing en implementatie van bestaande ideeën met als doel iets nieuws en nuttigs te produceren. Proces, beïnvloeding anderen nodig
  2. =/ creativiteit want: breder en anderen nodig
38
Q

Beschrijf het verband tussen innovatie en intelligentie, kennis, persoonlijkheid, motivatie, stemming en waarden

A

Kennis is belangrijke variabele voor creatief denken en innovatie, te veel kennis op 1 domein –> belemmering innovatie.
Patterson.

39
Q

Wat is constructieve evaluatie?

A
  1. Feedback die informatie en ondersteunend is en waarbij prestaties worden erkend
  2. Bevorderlijk voor innovatie
  3. Pos feedback + informatief + veel autonomie –> innovatieve oplossingen
40
Q

Wat is affect?

A
  1. Subjectief gevoel van algemene langdurige toestand (monterigheid, depressie) en specifieke toestand (geluk, woede)
  2. Stemming en emoties subtypes
41
Q

Wat is de invloed van persoonlijke waarden op innovatie?

A
  1. Dolligner: Wens om creatief te zijn is centraal element bij innovatie, creativiteit is kernwaarde
  2. Inconsistentie over welke waarden belangrijk zijn
41
Q

Wat is het verschil tussen emoties en stemmingen?

A

Emoties: direct gericht op specifieke prikkel
Stemming: niet direct gericht

42
Q

Wat is een waarde?

A

Aangeleerde overtuigingen die dienen als leidend principe voor de wijze waarop iemand zich zou moeten gedragen

43
Q

Noem 3 kenmerken van sociaal-cognitieve benaderingen van individuele verschillen

A
  1. Gehoorzaamheidsexperiemnt Milgram: mensen zijn verrast over hun handelingen
  2. Situaties vio gedrag (Roberts en Del vecchio)
  3. Locus of control –> verband motivatie (Bandura)
  4. Marshmallowtest. Kritiek: maar 1 replica, geen verband IQ, opvolging beperkt
44
Q
A