Thema 4.3 Flashcards

1
Q

Primaire psychopathie

A

Gedrag is veroorzaakt door de genen. Je wordt als psychopaat geboren. Primaire psychopathie wordt in de populatie behouden door frequency dependent selection.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Secundaire psychopathie als genomgevingsinteractie

A

Predispositie voor het gedrag waar omgevingsinvloeden bepalen of het tot uiting komt. Secundaire psychopathie is meer flexibel en gekalibreerd op de vroege omgeving. Ontwikkeling kan gezien worden als een proces waarbij een fenotype geselecteerd wordt uit een aantal alternatieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee theoriën over niches

A

Twee geheel verschillende theorieën stellen dat een deel van de niet-erfelijke diversiteit er het resultaat van zijn dat iemand een specifieke niche bezet, zodra die beschikbaar komt
• De group socialisation theory van Harris: persoonlijkheden van kinderen kunnen worden beïnvloed door de beschikbaarheid van bepaalde niches in groepen
• Sulloway: theorie die een aantal
persoonlijkheidsverschillen tussen broers en zussen verklaart aan de hand van de geboortevolgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evaluatie van evolutie en persoonlijkheid

A

Dat er een erfelijke factor is in persoonlijkheid suggereert dat een gevarieerde samenleving voordelen voor inclusive fitness oplevert. Dit hoeft niet omwille van groepsselectie te gebeuren, want variatie is ook belangrijk voor het individu op zich. Dat persoonlijkheid niet 100% erfelijk is heeft een adaptieve verklaring. Variatie in de omgeving en de aanwezigheid van verschillende niches doen individuen een afwachtende houding aannemen, ze selecteren dan het beste fenotype obv de omgeving. Of dit de life history theory bevestigt of gewoon het onvermogen van het genoom om elke synaptische verbinding te bepalen is een empirische vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Development plasticity

A

Een adaptatie op zich: strategieën kunnen aanpassen aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Intelligentie

A

De vaardigheid om kennis te verwerven, effectief te denken en te redeneren en om adaptief met de omgeving om te gaan. Adaptie is eerder een ontogenetische ontwikkeling (van het individu zelf) en geen fylogenetische (de ontwikkeling van de soort).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verschil in intelligentie

A

• Scarr en Weinberg: wijzen erop dat verschillen tussen mensen van verschillende etniciteiten beter te verklaren zijn door omgevingsverschillen
• Individuele verschillen binnen etnische groepen hebben echter waarschijnlijk meer te maken met genetische verschillen tussen personen
• Afro-Amerikaanse kinderen die in een welvarend wit gezin waren opgenomen stegen in intelligentie
• Verschil dus door sociaaleconomische verklaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom verschillen in intelligentie

A

Hoe kan het voordelig geweest zijn voor onze voorouders om een relatief lage intelligentie te hebben? Wat wij percipiëren als intelligentie kan voor onze voorouders minder belangrijk geweest zijn. In hun samenleving was er een minimumdrempel waarboven een hogere ‘g’ score niet meer belangrijk was. Variatie in intelligenties is bovendien evolutionair handig (niche fitting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intelligentie en het evolutionair perspectief

A

Intelligentie wordt ook wel gedefinieerd als het ‘vermogen tot aanpassing aan de omgeving’. Weliswaar gaat het daarbij om aanpassing tijdens het leven, ontogenetische adaptatie dus, niet om evolutionaire adaptatie, maar vanuit zo’n adaptatieperspectief is de koppeling met evolutionaire psychologie wel te leggen. De vraag is dan wel of de nadruk zo sterk moet liggen op mentale vaardigheden. Theorieën - zoals die over naturalistische vermogens van Gardner, of de Meervoudige Intelligentie-theorie van Sternberg – die gaan over de praktische vaardigheden die we nodig hebben om ons aan te passen aan onze omgeving, sluiten dan veel beter aan bij een evolutionair perspectief omdat zij gaan over concrete handelingen in het leven van alledag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Evolutionaire psychopatholigie

A

Darwinistische benadering van de studie van mentale ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Darwinistische geneeskunde

A

Behandelt ook de niet-psychiatrische ziekten. De behandeling van allerlei ziekten kan vanuit dit oogpunt worden verbeterd. Conventionele geneeskunde behandelt proximate vragen zoals ‘hoe’ en ‘wat’, de Darwinistische geneeskunde wil ultimate vragen beantwoorden: ‘waarom’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Infectieziekten traditioneel of darwinistisch

A

Pathogenen zijn virussen, bacteriën en andere microbiologische parasieten. De conventionele geneeskunde probeert de etiologie (oorzaak) en parthenogenese (mechanisme) ervan te achterhalen. Dit zijn proximate verklaringen: hoe ontstaat een
ziekte? Darwinistische geneeskunde probeert hier een evolutionair inzicht aan toe te voegen. Waarom bestaat een ziekte en blijft ze bestaan? Welke functie hebben de symptomen? Dit zijn ultimate vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Evolutionaire benadering van ziekten

A

• Verhouding gastheer en parasiet als een wapenwedloop. Adaptaties door de één leiden tot adaptaties van de ander.
• Symptomen kunnen vaak gezien worden als verdedigingsmechanismen die zijn geëvolueerd om ons te beschermen
• Aanpassingen van gastheer zijn bedoeld om een pathogeen uit te roeien door symptomen die gunstig zijn voor het pathogeen te elimineren en symptomen die het pathogeen doden in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bacteriële infectie

A

Bacteriën zijn ééncellige organismen die het lichaam ertoe aanzetten om de chemische stof LEM leucocyte endogenous mediator vrij te laten. Dit leidt tot verhoogde lichaamstemperatuur en een tekort aan ijzer in het bloed. Bacteriën sterven bij hoge temperatuur en ijzertekort, precies wat in ons lichaam gebeurt bij een infectie. De dokter schrijft dan heel vaak koortsremmers (antipyretic) en ijzersupplementen voor, waardoor de bacterie langer blijft leven. Andere symptomen zijn nuttig voor een pathogeen, bv diarree bij cholera zorgt voor snellere verspreiding, maar de gastheer overlijdt vaak aan uitdroging. Het overlijden van een gastheer kan vanuit de bacterie gezien worden als een slechte adaptatie, maar aangezien de verspreiding zo snel gaat, maken dode gastheren weinig uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Virale infecties

A

• Virussen zijn nog kleiner dan bacteriën. Verkoudheidsvirus is een RNA-virus dat zich in de neus aseksueel voortplant.
• Niezen verdrijft het virus, wat goed voor ons is
• Maar helpt ook om het virus te verspreiden
• In sommige gevallen hebben dus zowel gastheer als parasiet baat bij een symptoom maar de populatie lijdt er onder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vroege zwangerschap en evolutie

A

Ochtendmisselijkheid zou een adaptatie kunnen zijn om de foetus te beschermen tegen toxische stoffen en micro-organismen in de voeding die zouden kunnen lijden tot vervormingen. Deze theorie van Margie Profit wordt ondersteund door het feit dat moeders die geen of weinig misselijkheid ondervinden eerder spontaan hun foetus zullen aborteren.

17
Q

Het immuunsysteem

A

Ons immuunsysteem wordt geactiveerd als antigenen het lichaam binnendringen, er worden dan antilichamen geproduceerd die zich binden aan de antigenen en hen klaarmaken voor vernietiging door macrofagen. Het lichaam heeft een beperkte voorraad van elke specifieke witte bloedcel, die pas vermenigvuldigen als het nodig is. Door seksuele voortplanting wordt de variatie in ons immuunsysteem groter. Misschien waren parasieten de reden van de ontwikkeling van seksuele reproductie

18
Q

HIV en AIDS

A

HIV valt het immuunsysteem zelf aan door zich te binden aan de T-cellen en hen te vernietigen. De weerstand neemt af en uiteindelijk kunnen simpele infecties heel ernstig worden. Deze secundaire symptomen noemt men AIDS. Dit iIllustreert m.b.t. gastheer en parasiet:
• Ons gedrag (wisselende seksuele contacten en intraveneus drugsgebruik) kan de evolutie van pathogenen veranderen
• We kunnen de wapenwedloop niet winnen

19
Q

Genetische aandoeningen

A

Vaak zijn genetische aandoeningen per saldo nuttig, bv sikkelcelanemie: veroorzaakt oa zwakte en nierschade als men van beide ouders het gen heeft geërfd. Maar als men het gen enkel recessief heeft, is men immuun voor malaria.

20
Q

Heterozygoot advantage

A

De effecten van een gen hangen niet enkel af van de omgeving, maar ook van het bestaan van andere genen in het organisme. Genen die hun schadelijk effect pas tonen na de vruchtbare leeftijd kunnen niet door natuurlijke selectie uit de populatie gefilterd worden, bv Huntington’s disease uit zich pas bij middelbare leeftijd.

21
Q

Vier ultimate redenen waarom de mens psychiatrische problemen heeft

A

• Pleiotropie. Genen die mensen vatbaar maken voor stoornissen kunnen ook inclusive fitness-voordelen hebben.
• Tijdsverloop. Omgevingsfactoren die stoornissen veroorzaken bestonden niet bij onze voorouders. We hebben zo snel een leefstijl ontwikkeld die in ons voorouderlijk verleden niet voorkwam, dat selectiedruk niet voor een passende verandering kon zorgen
• Compromis. Sommige stoornissen zijn het gevolg van ontwerpcompromissen.
• Trait variation. Gebaseerd op het idee van normaalverdeling, er zijn altijd individuen die meer of minder van een trek hebben dan goed voor hen is

22
Q

Angst

A

Bij gevaar verandert angst ons denken, gedrag en fysiologie op voordelige wijze. Het zorgt voor moederlijke zorg en bescherming tegen gevaren. Het richt zich op onze aandacht en maakt ons gereed voor actie op een manier die onze voorouders voordeel bood.

23
Q

Smoke detector principle

A

Evolutie heeft ervoor gezorgd dat een verdedigingsmechanisme aanwezig is omdat het een voordeel oplevert voor het merendeel van de populatie, in het merendeel van de situaties. Het evolutionair mechanisme kan hier vergeleken worden met het principe van een rookdetector. Het afgaan van het alarm is in de meeste situaties niet nodig en dus een overdreven reactie. Maar als de rookdetector bij een echte brand niet zou afgaan, dan zouden de gevolgen dodelijk kunnen zijn.
• Trait variation argument: anxiety disorders, net zoals aandoeningen van andere afweersystemen, zijn vooral aandoeningen van regulatie die onder of over reactie veroorzaken.
• Pleiostone argument: als spanning nuttig is, waarom zijn we dan niet voortdurend gespannen? → Het vreet tijd en energie
• Time-lag argument: misschien was het gedrag wel handig in de EEA. Alleen was het toen nodig om de angst te doorbreken om voedsel voor de overleving te zoeken. Dat is nu niet meer het geval: anderen komen dan wel voedsel brengen.

24
Q

Obsessief compulsieve stoornis

A

We hebben een verificatiemodule: module die zoekt naar dingen waarover je je zorgen moet maken, om problemen te voorkomen voordat ze zich voordoen. Wanneer deze overactief is kunnen er obsessieve gedachten ontstaan die leiden tot dwanghandelingen. Dit zou als een overdreven vorm van een normale toestand/ gedrag kunnen worden gezien -> trekvariatie. Dit is te herleiden tot het behoud van gezonde bestaansmiddelen en tot het maken van wapens die gebruikt werden tijdens strijd of bij de jacht

25
Q

Depressie

A

Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 soorten depressie.
• Reactieve depressie: kan zeer ernstig zijn, reactie op levensgebeurtenissen.
• Endogenous/klinische depressie: niet gerelateerd aan life events. Kan als
overreactie worden gezien.

26
Q

Stemmingsstoornissen

A

Alle klinische vormen van depressie. Psychologen vatten alle stemmingsstoornissen samen onder de noemer affectieve stoornissen
• Unipolaire stoornissen: +/-5% periodes van depressie afgewisseld met normaal
• Bipolaire stoornissen: +/-1% periodes van depressie afgewisseld met manie. Er is bewijs voor een erfelijke relatie tussen bipolaire stoornis en creativiteit.

27
Q

Drie modellen m.b.t. depressie

A

Net zoals angst komt depressie zodanig vaak voor dat de mogelijkheid dat het een adaptatie is onderzocht wordt door evolutiepsychologen. Deze verklaringen sluiten elkaar niet uit.
• Ultimate oorzaken. Depressie is een adaptieve respons op ongunstige omstandigheden, Pleiotropie: genen die de fitness verhogen leiden ook tot depressie, Trekvariatie: depressie is het gevolg van toevallige effecten van het mengen van genen.
• Verstoring van ontwikkeling. Kinderen hebben een normale ontwikkeling maar een verstorende factor leidt tot depressie of kwetsbaarheid daarvoor. Ook ongunstige sociale effecten spelen mee. Dit model komt overeen met traditionele psychologische verklaringen.
• Interactie ultimaat en proximaat. Dit is een model van afname van sociale status, depressie is het gevolg van deze daling. Daarnaast model van onvermogen om conflicten op te lossen en model van reactie op verlies.

28
Q

Sociale competitie hypothese

A

Stemming speelt een belangrijke rol in statushiërarchieën, dit kan gerelateerd zijn aan de sociale omstandigheden van onze voorouders. Depressie komt vaak voor bij individuen die er niet in geslaagd zijn een hiërarchie strijd te winnen en weigeren zich over te geven. Hypothese is gebaseerd op de gedachte dat we met onze voorouders een mechanisme voor overgave in competitieve situaties gemeen hebben

29
Q

Depressie bij primaten

A

Bij apen is een relatie tussen status, serotonine en een depressieve toestand aangetoond, evenals bij mensen. Een hoog serotonine niveau is gangbaar bij mannen met een hoge status (Machiavellians) Er is relatief veel agressie en competitie. Bij moralisten is een laag niveau aangetoond. Vaak zijn zij respectvoller. Wellicht is een van de functies van serotine het bemiddelen van status en stemming als adaptieve reactie op het onvermogen om status te verwerven

30
Q

Waarom komt depressie vaker voor?

A

Depressie komt steeds vaker voor onder jongeren en ook in de rijkere delen van de wereld. Dit kan verklaard worden omdat enkele moderne aspecten van het moderne leven in het verleden niet voorkwamen, waardoor de kans op depressie groter is geworden. Nesse en Williams zien een verantwoordelijkheid bij massacommunicatie en desintegrerende gemeenschappen. We vergelijken onszelf met steeds grotere groepen ipv alleen met stamgenoten. Als we onze status aan al die mensen afmeten, dan lijken we onbelangrijk.