Thema 4.1 Flashcards

1
Q

Life history theory

A

(James Chisholm en Jay Belsky Belsky) Beschrijft de ontwikkeling in termen van beslissingen van organismen, gericht op het maximaliseren van hun inclusive fitness. Life history theory beargumenteert dat seksueel onvolwassen individuen een actieve rol spelen (niet per se bewust) in het bepalen van hun optimale ontwikkelingspad. Dit ontwikkelpad wordt gereguleerd door een veelheid aan omgevingsinvloeden. Elke hechtingsstijl is voor zich een nuttige adaptie die gestimuleerd wordt door een specifieke opvoedingsomgeving. Een individu moet ten alle tijde investeren in het verhogen van de fitness, bestaande uit 2 componenten: somatische en reproductieve inspanningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Somatic effort

A

Somantische inspanningen bestaan uit.
• Overleving, behoud
• Voorbereiding voor voortplanting (groei, ontwikkeling, leren, rijping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reproductive effort

A

Reproductieve inspanningen bestaan uit.
• Reproductie
• Productie van nakomelingen (kwantiteit)
• Grootbrengen van nakomelingen (kwaliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Principle of allocation

A

Allocatieprincipe: de inspanningen kunnen niet tegelijkertijd plaatsvinden en het ene kan het andere belemmeren. Een organisme moet kiezen waaraan het tijd en middelen spendeert. De juiste keuze voor een inspanning hangt steeds van de omgevingsomstandigheden af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ouderlijke keuzes. Kwaliteit vs kwantiteit van nageslacht

A

• r-K continuüm = reproductieve strategieën tussen verschillende soorten
• De keuze hangt af van de kans dat nageslacht in barre omstandigheden doodgaat
• C-F continuüm = verschillende strategieën binnen een soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

C-F continuum

A

Specificeert of het organisme huidige (current) of toekomstige (future) reproductieve fitness zou moeten maximaliseren
• Beste strategie hangt af van de omgeving
• Omgeving onzeker -> kans om bereiken van volwassenheid klein -> huidige fitness vergroten. Krijgen veel nakomelingen, weinig investering.
• Voorspelbare omgeving -> toekomstige reproductieve fitness vergroten. Weinig nakomelingen, veel investering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Infanticide

A

Een adaptieve strategie waarbij nakomelingen weloverwogen gedood worden. Dit gebeurd in extreme omstandigheden en er is onderscheid in:
• Neonaticide – doden van een pasgeborene
• Filicide – het doden van kinderen ouder dan 1 dag. Ouders hebben vaak psychologische problemen. Het kan zijn dat ouders vanuit hun kosten-baten analyse denken dat de kans op groeien tot volwassenheid voor hun kind gering is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Life history theory of attachment

A

(Jay Belsky) De economische nadelen en onzekerheid die gepaard gaan met opgroeien in een éénoudergezin betekent dat het voor een kind beter is de huidige ipv de toekomstige reproductive fitness te maximaliseren. In huishoudens waarin de vader afwezig is, zullen snellere maturatie en interesse in seksuele activiteit met meerdere partners tonen: ze verhogen hun inclusive fitness door jong nakomelingen te maken met een hoge frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hechtingstheorie van Bowlby

A

John Bowlby was geïnteresseerd in de factoren die te maken hadden met emotionele en affectieve ontwikkeling. Centraal in zijn theorie stond dat kinderen vroege ervaringen met hun moeder gebruiken voor hun eigen werkmodel en dat van anderen. Dit is een mentale representatie met cognitieve en affectieve componenten en het beïnvloedt het gedrag. Dit model wordt gevormd tussen 6 maanden en 3 jaar. De ervaringen in die periode zijn dus erg belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Working model

A

Een mentale representatie die zowel cognitieve als affectieve componenten omvat en wordt gebruikt om het latere gedrag van het kind te sturen. Dit werkmodel wordt door kinderen gevormd als resultaat van hun vroege ervaring met de moeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hechting en evolutie

A

Onveilig gehechte kinderen hebben meer kans op psychische aandoeningen en zijn over het algemeen minder succesvol. Ongeveer 1/3 van de kinderen is onveilig gehecht. Evolutionair gezien zeer hoog. Waarom heeft natuurlijke selectie onveilige hechting mogelijk gemaakt? Mogelijk dat het gedrag dat gepaard gaat met onveilige gehechtheid niet als afwijkend en onaangepast wordt beschouwd, maar als optimaal gezien de omgeving waarin het kind wordt opgevoed. Adaptatie in een bepaalde omgeving dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Strange situation test

A

Laboratoriumonderzoek van Mary Ainsworth. Er komt een vreemde, moeder gaat weg, moeder komt terug en vreemde gaat weg. Moeder gaat weg en vreemde komt terug. Deze test laat zien dat er verschillende hechtingsstijlen zijn voor baby’s. Veilig, onveilig vermijdend en onveilig resistent. Hechtingservaringen informeren het kind over de risico’s in hun omgeving en kunnen gebruikt worden als een maat voor hun reproductieve waarde. Het voorspelt hun toekomst en het kind kan het gedrag erop aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Veilige hechting

A

Ouderstrategie is gericht op kwaliteit van nakomelingen. Kinderen krijgen een idee van een veilige wereld, betrouwbare mensen en emotioneel waardevolle relaties. Zo lang economisch mogelijk zullen deze kinderen op dezelfde manier in hun kinderen investeren. Hogere relatiezekerheid, meer ondersteunende relaties door mannen, eerder trouwen en vaker langdurende relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onveilige vermijdende (avoidant) hechting

A

Het kind reageert onverschillig op de moeder. Maximaliseren van toekomstige reproductieve fitness kan inefficiënt zijn. Opportunistische relaties, uitbuiten partners, meerdere seksuele partners en vroeg aan seks beginnen. Ontwijkende moeders zijn ambivalent, niet ondersteunend en weinig responsief en affectief. Er zijn aanwijzingen dat onveilig-ontwijkend gehechte kinderen eerder seksueel volwassen worden. Dus ook biologische aspecten worden beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onveilige ambivalente (resistant) hechting

A

Erg aanhankelijke en veeleisende kinderen. Deze kinderen zullen eerder niet reproduceren. Dat lijkt vreemd, omdat genen dan niet voortleven, maar ook verwanten kunnen genen verderzetten, al zijn er dan meer kinderen nodig. Dus het helpen van familie kan de inclusive fitness vergroten van iemand die zelf geen kinderen heeft. Voor dit deel van de theorie van Belsky is weinig bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chisolm stelt voor dat de hechtingsstijl van het kind een respons is op de reproductie strategie van de ouders.

A

Chisolm stelt voor dat de hechtingsstijl van het kind een respons is op de reproductie strategie van de ouders.
• Veilige hechting: respons op hoge ouderlijke investering en de relatieve afwezigheid van stress in de omgeving.
• Onveilig-vermijdende hechting: respons op ouders die niet willen investeren in de kinderen doordat ze inzetten op kwantiteit ipv kwaliteit.
• Onveilig-ambivalente hechting: respons op ouders die niet kunnen investeren. Het kind probeert alle resources aan te wenden door aanhankelijk/veeleisend te zijn

17
Q

Evaluatie van de life history theory van hechting

A

De life history approach heeft veel gelijkenissen met Darwinistische geneeskunde: ook hier gaat men ervan uit dat vele vormen van disfunctioneel gedrag perfect functioneel zijn wanneer ze bekeken worden vanuit inclusive fitness ipv verwachtingen van de maatschappij. Dergelijke strategieën waren vooral nuttig/adaptief voor onze voorouders

18
Q

BSD hypothesis

A

De BSD (Belsky-Steinberg-Draper) hypothesis of development voorspelt dat hardheid van de moeder bij 15 maanden kan leiden tot vervoegde menstruatie bij meisjes. Genen die leiden tot vroege menarche en het nemen van groter seksueel risico kunnen dus verbonden zijn met genen die leiden tot moederlijke hardheid. Pleiotropie is de regel eerder dan de uitzondering.

19
Q

Effecten van ouderschapsstijlen

A

Genen die ervoor zorgen dat ouders hun kinderen beschermen zullen een hogere kans hebben om doorgegeven te worden. Vele psychologische problemen kunnen teruggebracht worden tot de effecten van ouderschap en gezinsleven

20
Q

Gedragsgenetica

A

Ouders beïnvloeden hun kinderen op twee manieren. Via effecten van de genen en via sociale invloed door het opgroeien in gezinsverband. Door tweelingstudies schat men de invloed van de omgeving in rond 50-60% van de variatie in eigenschappen. Genen zijn dan verantwoordelijk voor 40-50%.

21
Q

Onderscheid in omgeving bij gedragsgenetica

A

• Gedeelde omgeving. Invloeden die alle broers/zussen ondergaan. B.v. ouders, school.
• Unieke omgeving. Invloeden specifiek aan het individu. B.v. ervaringen, vrienden, ziektes, verschil in baarmoederlijke omgeving.

22
Q

Group socialisation theory

A

(Judith Harris) de mate waarin kinderen zich richten op hun ouders dan wel op hun leeftijdsgenoten, zou beschouwd kunnen worden als een adaptieve reactie op de specifieke omgeving waarin zij opgroeien. De gedeelde omgeving heeft maar 10% invloed. Genen bepalen 40-50% dus bepaald de unieke omgeving 40-50% van de variatie in gedrag. Judith Harris maakt 2 claims:
• Ouders hebben weinig tot geen blijvende invloed op socialisering van hun kinderen
• De ontbrekende 40-50% van de variatie hangt af van interactie met peers

23
Q

Drie soorten interactie tussen genen en omgeving

A

• Passieve interactie: doet zich voor doordat ouders en kinderen gelijkenis zullen vertonen in persoonlijkheid, intelligentie en temperament
Kind richt zich op aspecten in de omgeving die passen bij genen
• Reactieve-evocatieve interactie: kinderen met een genetisch bepaalde eigenschap worden vaak anders behandeld door mensen (aantrekkelijk minder gestraft)
Ouders beïnvloeden omgeving als gevolg van hun genen
• Actieve interactie: doet zich voor omdat kinderen mensen uitzoeken die op hen lijken
Genen van het kind roept specifieke omgeving op

24
Q

4 redenen waarom kinderen eerder door hun community dan hun ouder gesocialiseerd worden.

A

Volgens Judith Harris zijn er 4 redenen waarom kinderen eerder door hun community dan hun ouder gesocialiseerd worden.
• Jonge kinderen zijn innovators en ouders houden soms bepaalde kennis achter, bv wapens. Leren van ander innovators is dus evolutionair interessant.
• Als kinderen alles leerden van hun ouders zouden hun skills en ideeën heel gelijkend zijn, door te leren van peers verhoogt de variatie van kennis in de populatie.
• Kinderen kunnen voor leren niet op hun ouders rekenen: vele van onze grootouders groeiden op als wezen, maar een peer group is er meestal wel
• Ouders en kinderen hebben anderen vaak tegenstrijdige doelen

25
Q

Harris vormde twee afzonderlijke stellingen:

A

Harris vormde twee afzonderlijke stellingen:
• Ouders hebben weinig tot geen langdurig socialisatie- effect op hun kinderen. Ouders behandelen hun kinderen verschillend -> draagt dus meer bij aan niet-
gedeelde omgeving, ouders hebben dus effect, alleen niet het effect dat broers en zussen meer op elkaar gaan lijken
• De 50 % aan variatie die niet verklaard kan worden door genen is het resultaat van interactie met leeftijdsgenoten. Dit zou kunnen afhangen van welk gedrag onderzocht wordt. Er is bewijs dat attitudes, waarden en cultuurspecifieke gedragingen sterk beïnvloed zijn door de peer group, maar mechanismen waarmee de peer group persoonlijkheid kan beïnvloeden zijn moeilijker uit te leggen. Het kan zijn dat kinderen genetische predisposities hebben waardoor ze zich bij een bepaalde groep aansluiten. Maar als lidmaatschap van een groep genetisch bepaald is, zouden tweelingen dezelfde mensen worden en dat is niet zo. Pinker (2002) denkt dat kansgebeurtenissen in het leven uiteindelijk verklaren waarom identieke tweelingen verschillend worden, en dus de unieke omgevingen van ons allemaal bepalen

26
Q

Modified attachment theory

A

Kinderen gebruiken ouderlijk gedrag om (onbewust) een reproductieve strategie te kiezen waarin hun fitness gelet op de omgevingsomstandigheden gemaximaliseerd wordt. Belsky argumenteert dat sommige kinderen vatbaarder zijn voor ouderlijke invloed dan andere, vatbaarheid op zich kan een adaptatie zijn. Het is voor ouders evolutionair interessant om verschillende kinderen te hebben. In een rustige niet veranderende wereld zullen kinderen hun ouders imiteren (zij zijn de experts). In een wereld waarin binnen een generatie veel verandert, zijn de ouderlijke strategieën zinloos voor de kinderen. De strategieën van leeftijdgenoten zijn dan beter.

27
Q

The moral animal

A

Robert Wright omschreef de mens als ‘the moral animal’. De enige in het dierenrijk met een sterk gevoel van goed en kwaad.

28
Q

Evolutionaire functie van moraliteit

A

Welk voordeel is er voor een individu en diens genen om zich moreel te gedragen tov niet-verwanten? Dit kan enkel begrepen worden door groepsselectie: de gedragingen zijn voordelig voor de soort in zijn geheel. John Stuart Mill: iets is immoreel is als iemand lijdt ten gevolge van een doelgerichte actie van een ander.

29
Q

Morele illusie

A

Voelen dat iets immoreel is, terwijl daar geen duidelijk argument voor is.

30
Q

Moraliteit

A

Moraliteit kan een systeem zijn dat het gevoel van eerlijkheid, hiërarchie en puurheid van het individu beschermt en ons toelaat onszelf goed te voelen in groepen en deel te nemen aan reciprook altruïsme.