Thema 2.1 Flashcards

1
Q

Seksuele selectie

A

Het viel Darwin op dat een aantal dieren opvallende kenmerken hadden die niet te verklaren waren vanuit de natuurlijke selectie. De natuurlijke selectie zou eerder leiden tot een ontwikkeling in dezelfde richting door mannen en vrouwen van een soort, maar vaak zijn mannen groter en opvallender en vertonen ze meer risicovol gedrag. Het aantrekken van vrouwen heeft soms hoge kosten (bv meer tijd), maar levert wel een grotere kans op voortplanting. Darwin lanceerde daarom het begrip ‘seksuele selectie’ (survival of the sexiest). Dit is van toepassing op kenmerken die individuen voordelen geven bij toenadering van een partner. Hierbij is onderscheid
• Intraseksuele selectie: concurrentie tussen seksegenoten om toegang tot de andere sekse
• Interseksuele selectie: de ene sekse probeert indruk te maken op de andere sekse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Runaway selection

A

(Ronald Fisher): een voor vrouwen aantrekkelijk kenmerk wijkt steeds verder af van het oorspronkelijke doel (overleven) en wordt uitsluitend voor de aantrekkelijkheid gekozen. Het kenmerk wordt steeds opvallender, omdat de vrouwelijke keuze telkens op diegene met het grootste/mooiste kenmerk valt. Voor Fisher was de aantrekkelijkheid van de man het belangrijkste genetisch materiaal wat hij te bieden heeft. Uiteindelijk stopt het overdrijven van een kenmerk, omdat de baten (partner) niet meer opwegen tegen de lasten (roofdieren). Natuurlijke selectie zal runaway selection dus in toom houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Parental investment

A

(Robert Trivers): seksuele selectie hangt samen met de investering die elke ouder doet in het grootbrengen van de nakomelingen. Dit begint al bij gameten -> mannen lage kosten voor produceren sperma, eicellen ‘kosten’ meer. Trivers ziet dit als reden waarom vrouwen kieskeurig zijn in hun keuze: hun investering is meestal het grootst. De belangrijkste aanleiding voor de rolverdeling zou de draagtijd in de baarmoeder zijn. Bij diersoorten waar het mannetje de eieren uitbroedt zie je het omgekeerde effect. De mannetjes zijn de kieskeurige partij en de vrouwtjes gaan met elkaar de competitie aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Handicap hypotheses

A

(Amotz Zahavi): mannen ontwikkelen ornamenten, niet om aantrekkelijk te zijn, maar om te demonstreren dat ze ondanks die handicap toch goed kunnen overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Parasiet theorie

A

(Bill Hamilton en Marlene Zuk): mannelijke ornamenten tonen dat ze vrij zijn van parasieten. Parasieten veroorzaken meer sterfte dan roofdieren, dus als mannen met de minste parasieten de mooiste ornamenten hebben, worden ze wellicht door vrouwen gekozen om deze gezonde genen door te geven aan hun nakomelingen. Opdat vrouwen echt voordeel hebben bij die keuze is een voorwaarde dat de ornamenten ‘honest signallers’ zijn en dus werkelijk correleren met parasietresistentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fisher vs Hamilton

A

Aantrekkelijkheid v.s. goede genen. Fishers hypothese ondersteund sensorische bias bij vrouwen: vrouwen besteden aandacht aan specifieke mannelijke kenmerken en deze aandacht is een erfenis van seksuele selectie. Ook de goeie-genen theorie kent ondersteunende onderzoeken: in tropische vogels is het aantal parasieten proportioneel aan de mate van ornamenten in mannen. Enkel de mannen die goed opgewassen zijn tegen parasieten slagen erin om mooie ornamenten te produceren. Het belangrijkste verschil tussen deze categorieën is dat bij de ‘sexy sons’ de ultimate functie louter de proximate aantrekkingskracht is, terwijl het bij ‘healthy offspring’ ook daadwerkelijk om een signaal van genetische superioriteit gaat. Van eigenschappen die geen andere functie hebben dan proximate aantrekkingskracht, is het dus onduidelijk hoe deze ooit hebben kunnen ontstaan. In die zin zijn de ‘healthy offspring’-hypothesen plausibeler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aseksuele voortplanting

A

Fission: aseksuele voortplanting bij ééncelligen. Dit gebeurd door celdeling.
Parthenogenese: aseksuele voortplanting bij meercelligen. Kan zelfs voorkomen bij
kippen en kalkoenen.
• Aseksuele voortplanting kan obligaat zijn (het kan niet anders, bv sommige vissen en hagedissen).
• Een soort kan zowel aseksueel als seksueel voortplanten (bvb bij bijen, wespen en mieren komen de vrouwtjes voort uit onbevruchte cellen en de mannetjes uit bevruchte cellen, dus de koningin gebruikt beide vormen in hetzelfde seizoen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kosten voor seksuele voortplanting

A

Seksuele voortplanting gaat gepaard met 3 soorten kosten
1. Kosten van meiose. Verdwijning van de helft van je genen.
2. De meeste mannetjes reproduceren helemaal niet en krijgen geen nakomelingen
3. De kosten van tijd en energie die aan hofmakerij en paren besteed wordt (kan ook besteed worden aan voeden en roofdieren ontwijken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voordelen van seks

A

Fisher (faster Evolution)
Muller’s Ratchet
Williams loterij
Bells Tabgled Bank theorie
Valen Red Queen Theory
Alle vijf de theorieën gaan uit van de redenering dat seksuele reproductie tot meer variatie leidt dan aseksuele reproductie. Deze hogere variatie stelt ons in staat om sneller te evolueren en daarmee het hoofd te bieden aan plotselinge veranderingen in de omgeving (Fisher), nadelige mutaties (Muller), onvoorspelbaarheid van de abiotische omgeving (Williams), competitie met andere soorten in de biotische omgeving (Bell) of parasieten (Van Valen). De kern van al deze ideeën is dat het evolutionair voordeel van seksuele reproductie zit in de grotere erfelijke variatie die het mogelijk maakt om ons sneller aan te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Faster evolution (fisher)

A

Een seksueel voortplantend organisme moet twee keer zoveel nazaten krijgen om dezelfde hoeveelheid genen door te geven (dan aseksueel) maar populaties die zich seksueel voortplanten hebben het voordeel dat ze sneller kunnen evolueren in een snel veranderende omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Muller’s Ratchet (Muller)

A

telkens wanneer in een aseksuele populatie een mutatie plaatsvindt, wordt die doorgegeven aan alle nakomelingen. Elke nieuwe mutatie wordt daaraan weer toegevoegd. Bij seksuele nakomelingen is gemiddeld slechts de helft ook belast met de mutatie. Als die dan ook nog eens seksueel minder succesvol is, sterft de mutatie op den duur uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Raffle analogy

A

(George Williams): loterij-analogie. Elke nakomeling heeft een eigen loterijnummer met een kans op winst bij een verandering van de omgeving. Dit leidt tot de voorspelling dat seks vaker voorkomt in veranderende omgevingen en aseksuele voortplanting vaker in
stabiele omgevingen. Kritiek: William kijkt teveel naar voorspelbaarheid van fysieke omgeving (niet-levend, abiotisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tabgled bank theory

A

(Graham Bell): Voerde de analogie van de loterij verder door en keek naar het verschil tussen de abiotische (fysieke) omgeving en de biotische (levende) omgeving. Hij stelde dat competitie tussen levende organismen het grootst zou zijn wanneer de fysieke omgeving relatief stabiel is. Een stabiele omgeving bevoordeelt immers alle daarin levende organismen, waardoor zij vooral competitie van elkaar zullen ondervinden en niet van de omgeving zelf. De loterij van Williams zou dus vooral plaatsvinden in een stabiele omgeving waar de competitie tussen organismen het grootst is. Hij voorspelt dat een soort met de tijd continu verandert. Dit wordt echter niet onderschreven door fossiel bewijs! Soorten blijven honderden of duizenden generaties hetzelfde en veranderen dan plotseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Red Queen theory

A

(Leigh Van Valen): Gebaseerd op de gedachte dat parasieten en gastheren in een voortdurende strijd zijn verwikkeld. Dankzij hun korte levensduur en enorme aantallen, evolueren parasieten veel sneller dan hun gastheren -> in reactie daarop brengt de gastheer verschillende nakomelingen voort, zodat sommigen van hen weerstand zullen hebben tegen de parasieten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ultieme Red Queen test

A

De ultieme test voor de red queen theorie is het onderzoek naar organismen die zowel aseksueel als seksueel kunnen voortplanten. In een rustige omgeving (met veel parasieten) zou seksuele voortplanting vaker moeten voorkomen, in een veranderende omgeving (met minder parasieten) zou aseksuele voortplanting de voorkeur moeten krijgen. Curtis Lively onderzocht daarom waterslakken in Nieuw-Zeeland. In rustige meren was seks gebruikelijk, maar in stromen kwam aseksuele voortplanting vaker voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Seks evolutie en gedrag

A

• Het gedrag van dieren hangt altijd af van de omgeving waarin ze leven
• Die omgeving bestaat uit abiotopische en biotopische elementen
• De biotopische omgeving is van meer belang bij het bepalen van dierlijk gedrag -> soortgenoten aansporen tot samenwerking of concurrentie
• Concurrentie om een sekspartner is één van de belangrijkste

17
Q

Stellingen van de evolutiepsychologie

A

De twee belangrijkste beweringen van de evolutionaire psychologie zijn: Human nature bestaat en Ecologische en sociale invloeden uit het verleden waren verantwoordelijk voor de evolutie van die nature

18
Q

Onderbouwingen van stellingen van de evolutiepsychologie

A

bestuderen van de evolutie van gedrag is niet mogelijk, de stellingen van evolutiepsychologie worden daarom onderbouwd door:
• Comparatieve methode: onszelf vergelijken met primaten met wie we een gemeenschappelijke voorouder hebben
• Verschillende menselijke culturen bestuderen. Voor kenmerken die gevolg zijn van evolutie verwachten we meer gelijkenissen dan verschillen te zien.

19
Q

Chimpansees

A

• 98% genen gelijk met mensen,
• Leven in een fission-fusion society: groepen van 20-100 leden splitsen soms op bij het zoeken van voeding om nadien weer samen te komen.
• Mannen vormen de kern van de maatschappij in een lineaire dominantie hiërarchie, vrouwtjes verlaten de groep vaak wanneer ze seksueel actief worden. Als vruchtbaar paren vrouwen met meerdere mannen.
• Eten: vooral fruit, maar jagen soms ook op kleinere zoogdieren.
• Meat for sex hypothesis: vlees geven aan vruchtbare vrouwtjes verhoogt de kans op paren

20
Q

Bonobo’s

A

Genetisch verschillend van mensen met 1,3%, slechts 0,4% met chimpansees: fission- fusion society, groepen van 50-120 individuen. Leven in bomen, maar lopen beter rechtop dan chimpansees (cfr centraal foramen magnum). Samenleving rond coalities van volwassen vrouwen, overlap met andere groepen is mogelijk. Promiscue paargedrag (wisselend contact met meerdere personen), zowel hetero als homo.

21
Q

Gorilla’s

A

• 92% genetisch gelijkend aan mensen, de grootste van alle primaten
• Groep met 1 mannelijke leider (zilverrug) en meestal 3 volwassen vrouwen
• Zilverrug beschermt groep en is vrijwel zeker de vader van alle nakomelingen
• Vrouwen vormen een dominantenhiërarchie
• Geslachtsrijpe mannen en vrouwen verlaten de groep (waarschijnlijk om inteelt te voorkomen)
• Doden en eten geen zoogdieren.

22
Q

Bavianen

A

• Minder met mens gemeen (94%), maar beter model voor menselijk sociaal gedrag. Samen met onze voorouders de enige primaten die de bomen hebben verlaten voor de graslanden
• Groepen van 15-150 maar kan ook 750.
• Jagen gebeurt vooral door mannen
• Matrilineair: sociale relaties zijn gebaseerd op de vrouwelijke groepsleden
• Mate guarding: een vruchtbaar vrouwtje volgen en regelmatig paren, terwijl ook andere mannetjes afgehouden worden

23
Q

Mensen vergelijken met andere primaten

A

We kunnen de mensen op drie punten vergelijken met andere primaten: dieet, sociaal gedrag en voortplantingsstrategieën

24
Q

Vleesetende voorouders

A

Het vermoeden is dat de mens de afgelopen 2 miljoen jaar in kleine groepen van jagersverzamelaars op de savanne leefde en voornamelijk vegetarisch, maar ook vlees at. Dat laatste leidt men af aan onze snijtanden en onze dunne darm (voor de afbraak van proteïnerijk voedsel). Ons lichaam kan zelfs geen vitamine A en B12 meer synthetiseren op basis van een plantaardig dieet, deze voedingsstoffen zijn voor de mens enkel nog beschikbaar via vleesconsumptie. Een verschil met de apen is dat de menselijke vrouw geen rood gezwollen perineum krijgt in de vruchtbare periode. Enkele wetenschappers zien hier een verband met het moment dat vlees een belangrijk ingrediënt werd voor ons dieet.

25
Q

De provisioning hypothesis

A

Mensapen vormden paren om de voeding voor hun nakomelingen te verbeteren. De vrouw bleef bij het kind, terwijl de man eten ging zoeken, hierdoor ontwikkelden ze volledige tweevoetigheid (want handen vrij ging makkelijker). Een kritiek op deze hypothese is dat monogame soorten weinig of geen seksueel dimorfisme vertonen: uiterlijke verschillen tussen seksen. Onze voorouder zou dat wel hebben. Later onderzoek wees uit dat dit toch gelijkend is tot de huidige man-vrouw verhoudingen, wat de monogame stelling wél ondersteunt.

26
Q

Integratie van provisioning hypothesis

A

De provisioning hypothesis werd later verder uitgewerkt om 2 eerdere hypotheses te integreren:
• De hunting hypothesis: ecologische druk bij het jagen leidde dat mannen complexe gereedschappen en wapens gingen ontwikkelen
• De gathering hypothesis: vrouwen baat bij tweevoetigheid bij het uitwisselen van groenten en het dragen van hun kinderen

27
Q

De man als jager

A

• Toen de mensaap op de savanne terecht kwam voor de jacht zijn ze gebruik gaan maken van eerdere kwaliteiten: stereoscopisch zicht, manipulatieve handen, grote hersenen.
• Seksuele selectie heeft mogelijk de kunst van het jagen bij mannen bevordert.
• Vrouwen werden geen jagers omdat ze tijdens hun korte volwassen leven vaak zwanger waren of hun baby moesten voedden. Voor het vinden van planten is dat geen belemmering

28
Q

Cryptic oestrus

A

Het verbergen van de vruchtbare periode door het ontbreken van een rood gezwollen perineum. Dit zorgde ervoor dat mannen continue aandacht hielden voor vrouwen, omdat dit de enige manier werd om zich ervan te verzekeren dat men de vader is van een kind. Mannen zijn doorgaans niet kieskeurig bij seks, maar bij het investeren in nakomelingen worden ze wel selectief. De vrouwelijke seksuele aantrekkelijkheid leidt dus tot langdurende banden. Een dergelijke langdurige band vergt aanpassingen in de mens: fysiek in de vrouwen en psychologisch in beide seksen. De band kan daarom worden gezien als seksuele imprinting of ‘liefde’.

29
Q

Seksueel dimorfisme

A

De mate waarin de seksen uiterlijk verschillen (Darwin). Huidige theorieën stellen dat hoe groter de man is ten opzichte van de vrouw, hoe groter de competitie is voor toegang tot vrouwen. Gemeenschappen waarin de sterkste mannen groepen van vrouwen monopoliseren worden verwacht polygeen te zijn: een vorm van polygamie waarbij een man toegang heeft tot meerdere vrouwen, maar de vrouwen zich beperken tot één man. Wanneer een vrouw een groep mannen monopoliseert, heet dat polyandrie (heel zeldzaam!). In monogame soorten is seksueel dimorfisme doorgaans laag omdat eens de band gevormd is mannen niet meer hoeven te concurreren voor latere partners. Door de grote verschillen tussen culturen stellen sommige sociale wetenschappers dat ons voortplantingsgedrag cultureel bepaald is en onafhankelijk is van ons evolutionair verleden.

30
Q

Onderzoek naar partnerkeuze (david Buss)

A

Eigenschappen die wenselijk zouden kunnen zijn in een lange termijn relatie.
• Vrouwen zeggen: sociale status, ondernemingszin en financiële welvaart. In alle culturen, soms meer uitgesproken (India, Iran, Nigeria). Dit is negatief gecorreleerd aan de mate waarin vrouwen toegang hebben tot deze financiële bronnen. Mogelijke verklaring voor cultuurverschil.
• Mannen vinden universeel aantrekkelijk: grote ogen, goeie tanden, weelderig haar, volle lippen, smalle kaken en een lage middel-heup ratio: tekenen van jeugdigheid, belangrijk voor reproductief succes dat mannen vrouwen kozen met de capaciteit om kinderen te baren