Thema 4.1 Classificatie Flashcards

1
Q

Wat is classificeren?

A

Classificeren is het ordenen van menselijke gedragingen, ervaringen, belevingen en gedachten op basis van vastgestelde symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een syndroom of stoornis?

A

Een syndroom of stoornis is een groep symptomen die vaak samen voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat maakt een classificatiesysteem nuttig volgens het medisch model?

A

en classificatiesysteem is nuttig als het subtypen van stoornissen onderscheidt op basis van:

  • Oorzaken (etiologie)
  • Ontwikkeling
  • Prognose
  • Effectieve behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kan classificatie betekenen?

A

De beschrijving van klassen of het vaststellen van een taxonomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan diagnostiek betekenen?

A
  1. Classificatie van klachten van de cliënt.
  2. Systematisch ordenen, wegen en interpreteren van informatie over psychische klachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke typen diagnostiek zijn er?

A

* Etiologische diagnostiek: Onderzoek naar de verklaring van klachten.

*Prognostische diagnostiek: Onderzoek naar het beloop van een stoornis.
** Indicatiestelling**: Het bepalen van een passende behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat stelt Akwa GGZ (2022) over classificatie en diagnostiek?

A

Akwa GGZ (2022) benadrukt dat classificatie en diagnostiek uit elkaar gehouden moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vier soorten classificatie zijn er?

A
  1. Categoriale en dimensionele classificatie
  2. Monothetische en polythetische classificatie
  3. Classicatie op grond van symptomen en op grond van pathogene mechanismen
  4. Hiërarchische en nevenschikkende classificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen categoriale en dimensionele classificatie?

A
  • Categoriale classificatie: Een indeling in afzonderlijke klassen die duidelijk van elkaar zijn afgebakend (bijvoorbeeld wel of niet lijden aan een stoornis).
  • Dimensionele classificatie: De mate waarin iemand een klacht vertoont bepaalt de plaats die deze persoon in het classificatiesysteem krijgt (bijvoorbeeld hoe ernstig de klachten zijn).

Voordeel dimensionele classificatie: Ernst van de klacht kan beter worden aangeduid. In de praktijk wordt er vaak gebruikgemaakt van een cut-off punt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen monothetische en polythetische classificatie?

A
  • Monothetische classificatie: Leden van een klasse hebben één of meer specifieke kenmerken gemeen die voorwaarde zijn voor het lidmaatschap van de klasse.
    * Polythetische classificatie: Leden van een klasse delen een groot aantal kenmerken, maar niet noodzakelijk een specifiek kenmerk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de voordelen van Polythethische Classsificatie

A
  • Voordeel: Het sluit goed aan bij hoe de wereld dagelijks beleefd wordt.
  • Nadeel: Het is moeilijk om overeenstemming te bereiken over wat precies onder een bepaalde klasse of stoornis valt, wat leidt tot overlap en geringe betrouwbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen beschrijvende en etiologische classificatie?

A

Beschrijvende classificatie: Het classificeren op basis van symptomen die aan de buitenkant waarneembaar zijn of door een cliënt worden gerapporteerd.
Etiologische classificatie: Het classificeren op basis van de etiologie (oorzaak) van klachten en pathogene mechanismen, zoals structurele diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen hiërarchische en nevenschikkende classificatie?

A
  • Nevenschikkende classificatie: Klassen binnen het systeem hebben dezelfde rang; elke klasse heeft zijn eigen bestaansrecht en cliënten kunnen meerdere classificaties krijgen.
  • Hiërarchische classificatie: Klassen zijn gerangschikt van hoog naar laag, waarbij cliënten slechts één classificatie kunnen krijgen, afhankelijk van hun rang.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke factoren beïnvloeden de beoordeling of gedrag als normaal of abnormaal wordt beschouwd?

A

De beoordeling van gedrag als normaal of abnormaal is onderhevig aan maatschappelijke en culturele factoren. Daarnaast kan het subjectieve en professionele referentiekader van de diagnosticus ook invloed hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee criteria zijn belang voor adequete classificatie

A
  • Betrouwbaarheid
  • Validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is betrouwbaarheid en hoe wordxt het getest

A

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Wanneer een classicatiesysteem door verschillende beoordelaars tot hetzelfde oordeel leidt.

Test-hertestbetrouwbaarheid: Wanneer herhaalde classicatie door dezelfde beoordelaar de cliënt telkens in dezelfde klasse plaatst.

16
Q

Wat is validiteit

A

Validiteit is de mate waarin iets overeenkomt met de werkelijkheid

17
Q

Welke 2 vormen van valiteit zijn er en hoe zijn die opgedeeld?

A
    1. Constructvaliditeit/begripsvaliditeit: Beschrijft in hoeverre een classicatiesysteem daadwerkelijk classificeert wat de ontwerpers bedoelen te classificeren, bepaald door het vergelijken van verschillende meetmethoden.
  • Convergente validiteit: Overeenstemming tussen gegevens van verschillende methoden die hetzelfde begrip meten.
  • Divergente validiteit: Geen samenhang tussen verschillende methoden die verschillende begrippen meten.
  1. Predictieve validiteit: De voorspellende waarde van een classicatiesysteem voor de prognose of de uitkomst van behandeling.
18
Q

Wat is een belangrijke kritiek op de huidige DSM?

A

De concepten, categorieën, principes en praktijken worden gezien als culturele artefacten, wat hun universele toepasbaarheid in twijfel trekt.

19
Q

Wat is de kritiek van Widiger & Clark (2000) op de criteria in de DSM?

A

De diagnostische criteria zijn gebaseerd op consensus en te weinig op empirische gegevens.

20
Q

Waarom is de grens tussen abnormaal en normaal in de DSM niet altijd duidelijk?

A

De clinicus maakt een subjectieve inschatting van symptomen, wat leidt tot onbetrouwbare diagnoses. Training en kennis zijn nodig, maar overeenstemming tussen clinici blijft beperkt.

21
Q

Hoe beperkt de DSM zich met betrekking tot gradaties in symptomen?

A

De DSM besteedt te weinig aandacht aan de mate waarin symptomen zich voordoen, het levensloopperspectief en het dynamische karakter van symptomen.

22
Q

Wat is de kritiek vanuit de positieve psychologie op de DSM?

A

Het systeem richt zich te veel op pathologie en tekortkomingen, in plaats van op sterke kanten zoals moed, veerkracht, optimisme, en sociale steun.

23
Q

Wat is “Character Strengths and Virtues”?

A

Een classificatiesysteem dat brede categorieën van positieve eigenschappen en karaktertrekken classificeert, bedoeld als tegenhanger van de DSM.

24
Q

Welke problemen zijn er met de afbakening tussen stoornissen in de DSM?

A
  • Differentiële diagnostiek: Beoordelen of iemand ook aan andere diagnoses voldoet.
  • Comorbiditeit: Het hebben van meerdere stoornissen.
  • Symptoomoverlap: Stoorniscategorieën delen dezelfde symptomen.
  • Diagnosemigratie: Diagnoses veranderen over tijd.
25
Q

Wat houdt de transdiagnostische benadering in?

A

Deze benadering kijkt naar onderliggende mechanismen die verschillende stoornissen gemeen hebben en beschouwt transdiagnostische factoren zoals gedrag, cognities, emoties en neurobiologische aspecten.

Hierbij ius er een verschil tussen:

  • Internaliserende problematiek: Interne problemen binnen jezelf
  • externaliserende problematiek problemen door andere
26
Q

Wat zijn transdiagnostische behandelinterventies?

A

ehandelingen die zich richten op kwetsbaarheids- en risicofactoren die stoornissen gemeenschappelijk hebben.

27
Q

Wat houdt de netwerkbenadering in?

A

Psychische stoornissen worden gezien als netwerken van symptomen die causaal met elkaar interacteren. Behandeling richt zich op centrale symptomen en sterke verbindingen.

28
Q

Wat is de Experience Sampling Methode in de netwerkbenadering?

A

Een dagboekmethodiek waarbij cliënten dagelijks gedurende een lange tijd vragen beantwoorden om individuele symptoomnetwerken in kaart te brengen.

29
Q

Wat zijn brugsymptomen in de netwerkbenadering?

A

Symptomen die gedeeld worden tussen verschillende psychische stoornissen en die comorbiditeit in kaart brengen.

30
Q

Wat zijn de vijf niveaus van HiTOP?

A
    • Symptomen en klachten worden gecombineerd tot symptoomcomponenten.
    • Gerelateerde symptoomcomponenten vormen dimensionele syndromen.
    • Syndromen worden samengevoegd tot subfactoren.
    • Subfactoren worden gecombineerd tot spectra (bijv. somatoform, internaliserend, denkstoornis).
    • Spectra worden gegroepeerd in superspectra (psychose, emotioneel functioneren, externaliserend gedrag).
31
Q

Wat is de P-factor in HiTOP?

A

De breedste, algemene dimensie die aangeeft hoe gevoelig iemand is voor psychische stoornissen, comorbiditeit, en de duur en ernst hiervan.

32
Q

Wat zijn de voordelen van het gebruik van de ICD en DSM?

A
  1. Beslisregels voor classificeren zijn expliciet.
  2. Communicatie tussen hulpverleners in de GGZ wordt vergemakkelijkt.
  3. Cliënten en hun naasten begrijpen hun gedrag beter door de classificatie.
  4. Onderzoekers kunnen eenvoudiger communiceren en onderzoek doen naar effectieve behandelmethoden onder duidelijk gedefinieerde stoornissen.
  5. Verzekeraars weten welke diagnoses vergoed worden.
33
Q

Wat zijn de nadelen van het gebruik van classificatiesystemen zoals de ICD en DSM?

A
  1. Weinig consensus tussen clinici.
  2. Vaak sprake van comorbiditeit.
  3. Contextuele kenmerken worden te veel buiten beschouwing gelaten.
  4. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met het beloop en het dimensionele karakter van stoornissen.