Thema 2.3 Biologische Achtergronden Flashcards

1
Q

Wat is temperament?

A

Temperament verwijst naar individuele verschillen in de reactiviteit en de zelfregulatie.

Emotionele reactiviteit: Hoe iemand emotioneel reageert op prikkels, zoals vreugde, verdriet of frustratie.
Motorische reactiviteit: Hoe iemand lichamelijk reageert, zoals beweeglijkheid of rusteloosheid.
Aandachtsreactiviteit en zelfregulatie: Hoe iemand zijn aandacht richt en vasthoudt, en hoe goed hij zichzelf kan beheersen in verschillende situaties.

Temperament blijft relatief stabiel over de tijd en in verschillende situaties.

Reactiviteit verwijst naar de aangeboren neiging van een persoon om te reageren op prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is temparament nature of nurture?

A

Temparament heeft een sterk biologische basis en is erfelijk bepaald. Het is ook bij andere dieren gevonden, wat suggeert dat temparament een evulationere basis heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk onderzoek heeft pavlov gedaan met betrekking tot temparament?

A

Pavlol linkte bij honden temperament van de honden aan kwaliteiten van het zenuwstelsel waarbij hij onderschei maakte tussen een zwak en sterk zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk onderzoek heeft Nebylitsyn & Grey gedaan m.b.t. temparament

A

vervolg van pavlov zijn onderzoek m.b.t. honden maar dan op mensen. Zwak zenuwstelsel geeft een lagere sensorische drempel. Afhankelijk per persoon en setting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de New York Longitudinal Study (NYLS) en wat zijn de belangrijkste bevindingen uit deze studie?

A

De NYLS-studie van Thomas en Chess onderzocht temperament bij baby’s en was erg invloedrijk. Ouders beantwoordden vragen over het gedrag van hun baby’s. De onderzoekers bundelden vergelijkbare gedragsbeschrijvingen in categorieën, die ze temperamentdimensies noemden.

Uiteindelijk kwamen ze tot negen dimensies, zoals reacties op nieuwe prikkels, activiteitenniveau, stemming, aandacht en aanpassingsvermogen.

Op basis van deze dimensies verdeelden ze baby’s in groepen:

Moeilijke baby’s: teruggetrokken, snel negatief en weinig flexibel.
Makkelijke baby’s: positief, flexibel en aanpasbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat ius Kagan’s onderzoek naar gedragsinhibitie en op welke manier doet hij dit?

A

Kagan onderzocht gedragsinhibitie, oftewel de neiging om angstig of terughoudend te reageren op onbekende situaties.

Bevindingen:
Gedragsinhibitie is relatief stabiel.
Het hangt samen met neurale netwerken (zoals de amygdala), genetica, en risico op angststoornissen.

Onderzoeksaanpak:
Hij bekritiseerde vragenlijsten vanwege persoonlijke bias.
Gebruikte labobservaties en multimethodische technieken, zoals fysiologische metingen, om reacties op nieuwe situaties te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn Rothbart’s revisies van temperamentdimensies en waarom zijn deze belangrijk?

A

Rothbart richtte zich op beter meetbare temperamentdimensies:

-Reactiviteit van primaire emoties.
- Zelfregulatie via aandacht.
- Activiteitenniveau en kalmerbaarheid.

Factoranalyse leidde tot drie factoren:

  • Surgency: Positieve energie en emotionaliteit.
  • Negative Affectivity: Neiging tot negatieve emoties.
  • Effortful Control (EC): Impulsbeheersing en zelfregulatie.

Belang van EC:

  • Stabiel in kindertijd, ontwikkelt zich met executieve functies.
  • Voorspelt prosociaal gedrag en weinig gedragsproblemen.
  • Gerelateerd aan Conscientieusheid, Extraversie, Neuroticisme, en Agreeableness.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden temperament en emoties gekoppeld aan hersennetwerken?

A

Onderzoeksmethode: EEG en MRI werden gebruikt om hersennetwerken te koppelen aan emoties, aandacht en acties.

Centrale vraag: Zijn emoties uniek, of komen ze voort uit dimensies zoals arousal (alertheid) of valentie (positief/negatief)?

Bevindingen:
1. Elke primaire emotie heeft unieke hersenactivatie in specifieke corticale en subcorticale gebieden.
2. In de basolaterale amygdala activeren verschillende neuronen bij positieve versus negatieve emoties.

Conclusie: Emoties zijn individueel onderscheidbaar en gekoppeld aan specifieke hersengebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is COMT, en hoe beïnvloedt het temperament en cognitief functioneren?

A

COMT: Catechol-O-Methyltransferase, een enzym dat dopamine in de PFC afbreekt.

Effecten van adenine-dragers: Meer dopamine in de PFC leidt tot betere prestaties bij PFC-afhankelijke taken. Gelinkt aan Sensation-Seeking en Extraversie.

Uitdagingen:

  1. Inconsistenties in de literatuur moeten worden opgelost.
  2. Onderzoek naar bredere links met temperamentgerelateerde processen is nodig.
  3. Relatie COMT en cognitief functioneren verandert over tijd door een omgekeerde U-vormige dopaminecurve.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is DRD4 en hoe beïnvloedt het gedrag en gevoeligheid voor omgevingsfactoren?

A

DRD4-gen: Codeert voor een dopamine-receptor. Geassocieerd met Sensation Seeking, ADHD, en Extraversie.

Differentiële gevoeligheid:
* 7-repeat-allel + lage ouderlijke sensitiviteit: Meer externaliserend gedrag.
* Dopaminegevoeligheid: Slechter functioneren in negatieve, beter in positieve omgevingen.

Moderatorrol:
DRD4 beïnvloedt hoe ouderschap en omgeving zelfregulatie (EC) beïnvloeden, consistent met het diathese-stressmodel.

Dagopvang: Minder opvanguren verbeteren aandacht en inhibitievermogen bij DRD4-kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is 5-HTTLPR en welke invloed heeft het op gedrag en emotionele regulatie?

A

5-HTTLPR: Een gen voor de serotonine-transporter, met korte en lange allelen. Het korte allel resulteert in meer serotonine in de synaps door minder transportproteïne.

Bevindingen:
1. Geassocieerd met depressie, stemmingsstoornissen, en neuroticisme, maar inconsistent.
2. Korte versie gerelateerd aan hogere gedragsinhibitie en negatieve affecten in kinderen.
3. Aandachtsbias voor boze en blije gezichten, vooral in volwassenen.
4. Samen met DRD4 verklaart het de link tussen prenatale maternele depressie en negatieve emotionaliteit bij jonge kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de rol van het MTHFR-gen en hoe beïnvloedt het temperament en prestatie?

A

MTHFR: Codeert een enzym dat betrokken is bij de methylatie van DNA, wat epigenetische aanpassingen mogelijk maakt.
Invloed op temperament: Geassocieerd met negatieve aspecten zoals internaliseren en surgency (neiging tot opwinding).
Genetische interactie: In combinatie met het** COMT-gen** beïnvloedt MTHFR de executieve functies, waaronder verbeterde reactietijd en conflictoplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de toekomstige richtingen voor onderzoek naar temperament?

A

Toekomstig onderzoek zou kunnen profiteren van een meer georganiseerde en gefocuste benadering, waarbij meerdere niveaus van analyse worden gecombineerd, zoals genetica, hersenfunctie, en gedragsobservaties.

  1. Verbeteren van verbindingen: Tussen temperament, hersensystemen, en pathologieën voor een dieper begrip van neurowetenschappen.
  2. Leeftijdsverschillen: Onderzoeken hoe temperamentreacties variëren op verschillende leeftijden.
  3. Nieuwe methoden: Ontwikkelen van methoden om temperament beter te onderscheiden van andere ontwikkelingsaspecten en de link tussen genen en omgevingsfactoren te verhelderen.
  4. Executieve functies: Onderzoeken van de effecten van netwerktraining, meditatie en fysieke oefeningen op de executieve aandacht en de betrokken hersenmechanismen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen temperament en andere aspecten van persoonlijkheid?

A
  • Temperament: Aangeboren, automatische reacties; biologisch bepaald en relatief stabiel.
  • Persoonlijkheid: Breder; omvat attitudes, zelfbeeld en andere eigenschappen die later ontwikkelen en worden beïnvloed door omgeving en ervaringen.
  • Samenvatting: Temperament vormt de basis waarop persoonlijkheid zich ontwikkelt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke observationele meetmethoden worden gebruikt om temperament te meten?

A
  • Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS): Kort na geboorte; meet angst/prikkelbaarheid, verzachtbaarheid, alertheid en activiteit.
  • Laboratory Temperament Assessment Battery (Lab-TAB): Vanaf 6 maanden; meet activiteit, angst, woede, doorzettingsvermogen en plezier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke labtaken worden gebruikt om effortful control te meten?

A

* Snack Delay: Kinderen wachten op een bel voor het pakken van een snoepje.
* Shapes: Aangepaste Stroop-taak; reactie op subdominante stimulus.

17
Q

Wat toont onderzoek aan over de stabiliteit van behavioral inhibition?

A

Behavioral inhibition blijkt stabiel over tijd. Kinderen met teruggetrokken gedrag als peuter vertonen vaak ook sociale angst in de adolescentie.

18
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van ouderrapportages voor temperament?

A

voordelen:
Bieden unieke, interne inzichten in het gedrag van het kind.

Nadelen:
Bias door subjectieve observaties van ouders.

19
Q

Welke zelfrapportagemethoden worden gebruikt vanaf 11 jaar?

A

NYLS Early Adult Questionnaire: Gebaseerd op de 9 NYLS-categorieën.

Adult Temperament Questionnaire (ATQ): Verbindt kindertijd-temperament met volwassen persoonlijkheid:
* Negative Affectivity → Neuroticisme.
* Surgency/Positive Affectivity → Extraversie.
* Effortful Control → Conscientieusheid.
* Orienting Sensitivity → Openheid.
* Surgency/PA en Regulatory Capacity/EC → Agreeableness.
NEO-PI-R: Big Five-persoonlijkheidsvragenlijst.
Big Five Questionnaire-Children: Veel gebruikt in onderzoek.

20
Q

Welke hogere orde factoren zijn geïdentificeerd in temperamentonderzoek?

A

* Negative Emotionality (NE): Neiging tot het ervaren en tonen van angst, boosheid, verdriet en fysiek ongemak.
* Surgency/Positive Emotionality (PE)/Extraversion: Ervaren van positieve emoties, lachen, actief zijn, genieten van hoge-intensiteit stimulatie, en benaderen van nieuwe stimuli.
* Regulatory Capacity & Effortful Control: Aandachtsgerelateerde capaciteiten en plezier in rustige activiteiten.
* **Orienting Sensitivity: **Neiging om subtiele aspecten van de omgeving en het lichaam aan te voelen, evenals het ervaren van spontane cognitieve inhoud.

21
Q

Hoe ontwikkelt temperament zich over de tijd en wat is de invloed van omgevingsfactoren?

A
  • Stabiliteit van temperament: Er is relatieve stabiliteit in temperament over verschillende metingen en leeftijden, maar het is minder stabiel in de voorschoolse leeftijd.
    *** Verschuiving in regulatiesystemen: **Er vindt een verschuiving plaats van een oriënterend regulatiesysteem naar een systeem van effortful control, gekoppeld aan de ontwikkeling van het executief aandachtssysteem in de hersenen (prefrontale cortex en anterieure cingulate cortex).
  • Heterotypische continuïteit (Kagan, 1969): Het ontwikkelingsproces blijft constant, maar de manifestaties veranderen, bijvoorbeeld in behavioral inhibition.
  • **Homotypische continuïteit **(Caspi & Shiner, 2006): Gedragingen blijven consistent over de tijd, en mensen met weinig verandering in persoonlijkheid van adolescentie naar volwassenheid blijken succesvol te zijn in intellect, emoties en sociaal functioneren.
  • Omgevingsfactoren: Temperament wordt beïnvloed door culturele invloeden en genen, wat kan leiden tot stabiliteit of instabiliteit in temperament.
    *
22
Q

Wat zijn de genderverschillen in temperament bij kinderen?

A
  • Jongens tonen een hogere mate van activiteit en benaderingsgedrag in het eerste levensjaar.
  • Meisjes vertonen op latere leeftijd een hogere effortful control.
  • De rol van gender beïnvloedt de expressie van temperament in verschillende culturele contexten en verwachtingen, waarbij sommige eigenschappen als gepast worden gezien voor één geslacht in bepaalde culturen.
  • Culturele standpunten over gevoeligheid verschillen ook als functie van geslacht.
23
Q

Wat zijn de belangrijkste bevindingen over crossculturele verschillen in temperament?

A
  • Extraversie is hoger in de VS dan in Japan of Rusland, en gerelateerd aan individualisme.
  • Neuroticisme is lager in de VS dan in Japan of Rusland, en gerelateerd aan vermijding.
  • Culturen hebben verschillende implicaties voor sociaal-emotionele aanpassing; gedrag dat geaccepteerd is in de ene cultuur, kan dat in een andere niet zijn.

Verklaringen voor verschillen:
1. Biologische verklaring: Erfelijkheid en genetische verschillen.
1. Omgevingspadmodellen: Culturele waarden en opvoeding beïnvloeden temperament.

24
Q

Wat is het Diathese-stress-model?

A

temperamentkenmerken zullen in combinatie met omgevingsstressoren het risico voor symptomen en stoornissen verhogen.

25
Q

Wat is Differential susceptibility?

A

Differential Susceptibility betekent dat sommige mensen gevoeliger zijn voor hun omgeving. Dit kan ervoor zorgen dat ze extra goed (positief) of juist minder goed (negatief) reageren, afhankelijk van of de omgeving ondersteunend of moeilijk is. Dit hangt samen met hun biologische en genetische gevoeligheid.