Thema 3.1 Neurobiologische benadering Flashcards

1
Q

Wat is de basis van de neurobiologische benadering?

A

De neurobiologische benadering ziet de mens als een fysiologisch systeem. Gedrag, ook afwijkend gedrag, wordt verklaard door mechanieken in dat systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke oorzaken onderzoekt de neurobiologische benadering voor psychopathologie?

A

Mogelijke oorzaken zijn:

  1. Genetische afwijkingen
  2. Beschadigingen in de hersenen
  3. Onbalans in neurotransmitters of hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de rol van omgevingsfactoren in de neurobiologische benadering?

A

Hoewel neurobiologische verklaringen de basis vormen, hangen ze vaak samen met omgevingsfactoren, wat invloed kan hebben op de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de huidige visie in de neurowetenschap?

A

Huidige visie in de neurowetenschap is dat er samenhang is tussen psychische processen, neurobiologische mechanismen en de omgeving waarin we leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Naar welke 4 onderdelen kan er beschoud worden binnen de neurobioloigische benadering?

A
  1. Genen
  2. Hersenstructuren
  3. Neurotransmitters
  4. Hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kunenn genetische factoren onderzocht worden bij de neurobiologische benadering?

A
  • Familiestudies: Erfelijkheid wordt onderzocht, maar invloed van gedeelde omgeving is moeilijk uit te sluiten.
  • Tweelingstudies: Concordantie (mate waarin een eigenschap bij beide tweelingen voorkomt) wordt vergeleken. Hogere concordantie bij eeneiige (100% genen) vs. twee-eiige tweelingen (50% genen) wijst op erfelijkheid.
  • Adoptiestudies: Vergelijken genetische invloed (biologische ouders) met gedeelde omgeving (adoptieouders).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee hersenstructuren spelen een belangrijke rol bij de etiologie van gedrag, en wat is hun functie?

A
  1. Limbisch systeem: Betrokken bij emotie, motivatie, genot en emotioneel geheugen.
    * Amygdala: Reguleert emotie/motivatie; onderdeel van het salience-netwerk (herkent beloning, gevaar, pijn, bedreiging).
    * Hippocampus
    * Hypothalamus
  2. **Prefrontale cortex **(PFC): Reguleert cognitieve processen en doelgericht gedrag. Werkt samen met de amygdala en ondersteunt adaptieve gedragsresponsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn de twee hersenstructuren onafhankelijk van elkaar?

A

Nee, beide hersenstructuren werken nauw samen. De prefrontale cortex heeft een regulerende werking op de verwerking en expressie van emoties en herinneringen, wat kan bijdragen aan het onderdrukken van al te uitbundig gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn neurotransmitters en hoe werken ze?

A

Neurotransmitters zijn chemische stoffen die informatie doorgeven tussen neuronen via synaptische overdracht. Ze bewegen van het presynaptisch naar het postsynaptisch neuron en beïnvloeden emoties en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt informatie van de ene naar de andere neuron overgedragen?

A

Informatie wordt overgedragen via een elektrisch signaal van het axon naar de dendriet van een andere neuron. Tussen het uiteinde van de axon en de andere neuron zit een synaptische spleet, waar de chemische informatieoverdracht via neurotransmitters plaatsvindt. De neurotransmitters binden zich aan specifieke receptoren van de postsynaptische neuron, waardoor een nieuw signaal wordt opgewekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 5 factoren beïnvloeden synaptische overdracht?

A
  1. Hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet:
    * Productie: Te veel/weinig NT geproduceerd door presynaptisch neuron.
    * Katabolisme: Te veel/weinig NT afgebroken door enzymen.
    * Heropname: NT inactief door heropname in presynaptisch neuron.
  2. ** Blocking agents** : Stoffen blokkeren receptoren zonder neuron te prikkelen (bv. medicatie).
  3. Remmende neuronen: Inhiberen presynaptisch neuron, waardoor geen signaaloverdracht plaatsvindt.
  4. Neuronengevoeligheid: Gevoeligere neuronen vuren sneller. Bij depressie leidt een tekort aan neuronen tot minder plezier.
  5. Aantal receptoren: Meer receptoren op postsynaptisch neuron = meer kans op signaaloverdracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe beïnvloeden receptor-aantallen en neuronengevoeligheid psychische stoornissen?

A

Receptor-aantallen: Meer receptoren verhogen signaaloverdracht. Bij schizofrenie zijn er vaak te veel receptoren.
Neuronengevoeligheid: Gevoelige neuronen vuren sneller; bij depressie leidt een tekort aan actieve neuronen tot minder plezier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke rol spelen hormonen bij gedrag en stress?

A
  1. Testosteron: Verhoogt kans op agressief gedrag.
  2. Cortisol, adrenaline, noradrenaline: Vrijgegeven bij stress, reguleren aandacht en reacties:
  • Langdurige stress kan hersenen veranderen door deze hormonen.
  • Stress-immunisatie: Matige stress in vroege ontwikkeling verbetert latere stressverwerking. Bij langdurige stress werkt dit omgekeerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke neurotransmitters worden in verband gebracht met psychopathologie?

A

Serotonine en noradrenaline zijn verlaagd bij depressie.
Dopamine is verhoogd bij psychotische symptomen (hallucinaties, wanen) en verlaagd bij Parkinson.
Noradrenaline is verhoogd bij angststoornissen.
Cortisol is verhoogd bij depressie en verlaagd bij ongevoeligheid voor straf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe beïnvloeden neurobiologische factoren en de omgeving elkaar?

A

Neurobiologische factoren, zoals hersenstructuren, neurotransmitters en hormonen, werken samen met omgevingsinvloeden om gedrag en psychische uitkomsten te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 3 verklaringsmodellen zijn er bij de neurobiologische benadering in relatie tot psychopathologie?

A
  1. Genen
  2. Hersenen
  3. Neurotransmitters en hormonen
17
Q

Waarom is het lastig genen te koppelen aan psychische stoornissen?

A
  1. Psychische stoornissen zijn moeilijk vast te stellen.
  2. Meerdere genen werken samen en vormen een kwetsbaarheid.
  3. Concordantie geldt vaak voor groepen stoornissen (bv. angststoornissen) in plaats van één specifieke stoornis.
    Gen-omgevingsinteractie speelt een belangrijke rol bij stoornissen zoals depressie en bipolaire stoornissen.
18
Q

Wat is de rol van de amygdala in psychische stoornissen?

A
  • Hyperactiviteit van de amygdala: Geassocieerd met angststoornissen, OCD, PTSD, borderline persoonlijkheidsstoornis en sociale angststoornis.
  • Onderactiviteit van de amygdala: Minder gevoeligheid voor angst, wat kan leiden tot risico op antisociaal of agressief gedrag, of een normoverschrijdende gedragsstoornis.
19
Q

Wat zijn de gevolgen van schade aan de prefrontale cortex?

A
  • Schade aan de prefrontale cortex (bijv. door het geval van Phineas Gage) kan leiden tot:
  • Ontremming, euforie, apathie, effectvervlakking. Verlies van decorum, slechte oordeelsvorming, gebrek aan inzicht, overmatig eten en egocentrisch gedrag.
20
Q

Wat zijn hersenveranderingen bij depressie?

A
  • Volumevermindering in de prefrontale cortex en basale ganglia.
  • Verminderde activiteit in de PFC, anterieure cingulate cortex en hippocampus. Dit draagt bij aan verminderde onderdrukking van de amygdala, wat een rol speelt in de symptomen van depressie.
21
Q

Wat is het effect van de prefrontale cortex (PFC) bij mensen met depressie of angststoornissen?

A

Mensen met depressie, angststoornissen of ODD hebben vaak moeite met beslissingen nemen, wat zich uit in besluiteloosheid en inactiviteit. Dit kan verband houden met verminderde activiteit in de prefrontale cortex.

22
Q

Wat is de relatie tussen neurale defecten en psychische stoornissen?

A

Het is onduidelijk of neurale defecten psychische stoornissen veroorzaken, gelijktijdig optreden met stoornissen, of het resultaat zijn van de stoornis.

23
Q

Welke neurotransmitters worden in verband gebracht met psychologische stoornissen?

A
  • Serotonine: Verlaagd bij depressie.
  • Dopamine: Geassocieerd met psychotische klachten (hallucinaties, paranoïde wanen); te weinig dopamine bij Parkinson. Dopamine-hypothese: Verhoogde dopamine zorgt voor motivatie om te reageren op irrelevante stimuli, wat kan leiden tot delusies of hallucinaties.
  • Noradrenaline: Verlaagd bij depressie, verhoogde gevoeligheid bij mensen die gestorven zijn door suïcide, verhoogd bij angststoornissen.
  • GABA
  • Glutamaat
  • Cortisol: Verhoogde productie bij depressie door ontregeling van de HPA-as. Verlaagd bij ODD.
24
Q

Wat zijn de 4 verschillende niveaus van neurobiologische werkingsmechanismen in therapie?

A
  1. Reguleren van arousal (spanning en stress)
    * Therapie: Ademhalings- of ontspanningsoefeningen.
  2. Beïnvloeden van lichaamswaarneming en -bewustzijn
    * Therapie: Aandachtsoefeningen gericht op lichaamssignalen.
  3. Expressie en regulatie van emoties
    * Therapie: Emotion-focused therapy.
  4. Reguleren van cognitieve en sociale processen
    * Therapie: Aandachttraining, sociale vaardigheidstraining, executieve functietraining, werkgeheugentraining.
25
Q

Welke interventies op genetisch niveau zijn er?

A

Er zijn nog geen interventies omdat meerdere
genen een rol spelen bij psychopathologie en de omgeving ook.

26
Q

Welke interventies bestaan er op neurotransmitterniveau?

A

Medicatie: Antidepressiva, antipsychotica, anxiolytica.

Werkingsmechanismen:
1. Remmen van de afbraak van neurotransmitters (NT) om meer NT beschikbaar te maken.
2. Remmen van de heropname van NT in presynaptische zenuwcellen.
3. Activeren of blokkeren van receptoren om de neurotransmissie te stimuleren of tegen te gaan.

27
Q

Wat zijn de interventies op hersenniveau voor psychische stoornissen?

A

Electroconvulsietherapie (ECT): Elektrische schokken onder anesthesie.
Verhoogt dopamine- en noradrenalinerespons.
Activeert neuronaamaken in de hippocampus.
Wordt ingezet bij ernstige depressie na medicamenteuze behandeling.
**
Repetitieve Transcraniële Magnetische Stimulatie ** (rTMS): Stimuleert hersendelen met magnetische pulsen.
Diepe hersenstimulatie: Chirurgisch geïmplanteerde elektrodes in specifieke hersenstructuren; beïnvloedt hersennetwerken door krachtiger signalen. zeer zelden nog gebruikt.

28
Q

Wat stelt de benadering over de interactie tussen systemen en de ontwikkeling van een stoornis?

A

De benadering stelt dat de interactie tussen biologische, psychologische en sociale systemen, samen met de omgeving, de complexiteit van de ontwikkeling van een stoornis veroorzaakt. Dit benadrukt het belang van een multidisciplinaire aanpak en de verdere ontwikkeling van beeldvormende technieken. Toekomstige modellen, zoals** Research Domain Criteria (RDoC)**, kunnen deze benaderingen combineren, waarbij neurowetenschappelijke kennis als basis wordt gebruikt en psychopathologie op een continuüm van normaal tot abnormaal wordt onderzocht in plaats van via klassieke classificaties.

29
Q
A
30
Q

Hoe zouden de klachten van Ravi verklaard kunnen worden vanuit de neurobiologische benadering?

A

Ravi heeft mogelijk een genetische kwetsbaarheid voor dopamine-sensitisatie, wat leidt tot een verhoogde gevoeligheid voor prikkeloverdracht in zijn hersenen. In combinatie met stress voor zijn tentamen, leidde dit tot verwarring, concentratieproblemen en hallucinaties. Het kan een psychotische stoornis zijn, zoals schizofrenie, waarbij overgevoeligheid voor dopamine een rol speelt.