Thema 2.1 H7 Persoonlijkheidsleer Flashcards

1
Q

Waar gaat persoonlijkheidsleer over?

A

Persoonlijkheidsleer gaat over het bestuderen van de persoonlijkheid:

  • Gedachten
  • Gevoelens
  • Gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn persoonlijkheidstrekken?

A

Psychologische karakteristieken die stabiel zijn over tijd en situatie.

Belangrijke woorden zijn: Consistentie en Onderschied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de dimensionele benadering van persoonlijkheidstrekken?

A

basiseigenschappen die iedereen in meer of minder mate heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een Factoranalyse?

A

Dit is een statische procedure om de verschillen in persoonlijkheidseigenschappen te identificeren. (zoals grote vragenlijsten om te categoriseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de voordelen van factoranalyse ten aanzien van eerder gebruikte benaderingen?

A

1) Het berust minder op intuitie maar meer op objectieve statische procedure. LET OP, het is nogsteeds wel aan de psycholoog die de info haalt en dit kan per persoon verschillen.

2) De exacte natuur en aantal factoren hangt wel af van subjectieve beslissingen over het uitvoeren van de analyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke drie theorieën zijn belangrijk met betrekking tot de trait theory?

A
  • Gordon Allport
  • Raymond Cattall
  • Hans Eysenck
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen hoe mensen persoonlijkheidstrekken zien en hoe trait theoristen het zien?

A

Mensen zien het meer als centraal element van persoonlijkheid, terwijl theoristen het zien als onderdeel van persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het concept Persoonlijkheidstrek?

A

Consistenten stijlen van gedrag, gevoel of gedachten die deze persoon onderscheiden van andere.

Consistent: de eigenschap heeft regelmatigheid, maar hoeft niet in alle contexten aanwezig te zijn

Te onderscheiden: Het gaat over psychologische karakteristieken die mensen van elkaar onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke andere opvattingen zijn er nog met betrekking tot persoonlijkheidstrekken? (Freud, Behavioristen, Persoonlijk construct theory & sociaal cognitieve theorie, Evolutionaire psychologie)

A
  1. Freud: Psychodynamische structuren tonen zichzelf in variabel gedrag en niet consistentt gedrag
  2. ** Behavioristen **: Gedrag manifesteert zich anders over situaties met verschillende bekrachtigingssystemen
  3. ** Persoonlijk construct & sociaal-cognitief theorie **: Deze stellen dat een cognitieve structuur variabiliteit in gedrag over verschillende rollen en contexten van sociaal leven verklaren.
  4. ** Evolutionaire Psychologie ** : Mentale modules zijn domein-gelinkt.
  5. ** Trektheoristen **: Hoewel onze omgeving en rollen over het leven veranderen, er zijn consistente persoonlijkheden; persoonlijke kwaliteiten die voortduren over tijd en plaats.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is get standpunt van trektheoristen op de wetenschap van persoonlijkheid?

A

Zij stellen dat:

  1. Het ontwikkelen van een theorie is bedoeld om valide- en betrouwbare instrumenten voor het meten van persoonlijkheidstrekken te creëren.
  2. Het bewijs om de wetenschappelijke theorie te bevestigen is belangrijk. Het lastige is dat persoonlijkheden met de tijd veranderen, waardoor het niet experimenteel onderzocht kan worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 wetenschappelijke functies heeft het onderzoeken van persoonlijkheidstrekken?

A
  1. **Omschrijven **; vatten een persoon zijn typische gedrag samen en beschrijven hoe een persoon is. Dit doen ze door een persoonlijkheidstaxonomie op te stellen; een manier van classificeren van mensen volgens hun karakteristieken, gemiddelde type ervaringen en acties.
  2. **Voorspellen **; Welke levensuitkomste kunnen voorspeld worden uit persoonlijkheidstrekken.
  3. **verklaren/uitleggen **; de onderliggende mechanismen te weten komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke basisperspectieve worden gedeeld door trektheoristen?

A
  1. Mensen bezitten brede predisposities (trekken) om te reageren op een bepaalde manier.
  2. Er is een directen correspondentie tussen (1) prestatie van eigenschap-gerelateerde acties en (2) bezit van de overeenkomende eigenschappen.
  3. Menselijk gedrag en persoonlijkheid kan georganiseerd zijn in een hiërarchie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat we de theorie van Gordon W. Allport?

A

Allport stelde dat een eigenschap vaak opgewekt werd in een situatie en niet perse in de ander; Hij zegt eigenlijk daarmee dat de eigenschap consistentie verklaard maar de situatie juist variabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de definitie van trekken voor Gordon W. Allport

A

Gegeneraliseerde en persoons bepaalde neigingen die consistent en stabiele modussen vormde voor een persoon om zich aan te passen in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 3 categorien waren de trekken opgedeeld door Gordon W. Allport?

A
  • Cardinal traits: domineren het hele leven.
  • Central traits: beschrijven belangrijke kenmerken van een persoon, maar niet elke handeling.
  • Secondary traits: zijn situationeel en minder consistent.
  1. Cardinal Traits:
    Dit zijn eigenschappen die het hele leven van een persoon domineren en hun gedrag in vrijwel elke situatie sturen.

Voorbeeld: Moeder Teresa’s altruïsme. Haar hele leven draaide om onbaatzuchtige zorg voor anderen, en dit kenmerkte al haar acties.

  1. Central Traits:
    Dit zijn eigenschappen die belangrijk zijn, maar minder dominant dan cardinal traits. Ze beschrijven de kern van een persoon, maar beïnvloeden niet elke handeling.

Voorbeeld: Iemand kan als eerlijk, vriendelijk en betrouwbaar worden gezien. Deze eigenschappen beïnvloeden veel van hun gedrag, maar ze zijn niet altijd en overal even prominent.

  1. Secondary Dispositions:
    Dit zijn eigenschappen die zich minder vaak voordoen of die afhankelijk zijn van specifieke situaties. Ze zijn minder consistent en vallen minder op.

Voorbeeld: Iemand die meestal introvert is, maar extravert gedrag vertoont tijdens een feestje met goede vrienden. Of iemand die van pittig eten houdt, maar dit niet altijd en overal laat blijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Allport zijn functionele autonomie

A

Volwassenen ontwikkelen hun eigen motieven, die onafhankelijk worden van de oorspronkelijke redenen waarom ze met een activiteit begonnen.

Bij kinderen: Motieven draaien vaak om directe behoeften, zoals spanning vermijden of fysieke veiligheid.

Bij volwassenen: Motieven veranderen en worden onafhankelijk. Een activiteit wordt nu gedaan omdat het past bij iemands doelen, waarden of zelfbeeld, niet meer vanwege de oorspronkelijke reden.

Voorbeeld:

Een kind begint met pianospelen omdat de ouders het vragen (extern motief). Als volwassene speelt diezelfde persoon piano omdat het een passie is geworden en een gevoel van voldoening geeft (intern motief).

17
Q

Wat is Idografisch onderzoek van Allport?

A

Allport richtte zich op het bestuderen van unieke individuen. Hij geloofde dat door één persoon diepgaand te begrijpen, we ook meer kunnen leren over mensen in het algemeen.

Andere wetenschappers gebruikten vaak de nomothetische methode, waarbij ze grote groepen mensen bestudeerden en algemene regels ontdekten. Allport keek juist naar de unieke kenmerken en gebruikte materialen die speciaal bij het individu pasten.

Voorbeeld:
In plaats van alleen vragenlijsten te gebruiken voor iedereen, kon Allport een persoonlijk dagboek of brieven van een persoon analyseren om dieper inzicht te krijgen.

18
Q

Wat waren de aanmerkingen op Allport?

A

1: Zijn bijdragen waren bepertk, want hij heeft zijn verhelderde copncepualisatie van ‘traits’ weinig onderzocht.

2: de Idografische manier van onderzoeken werd door bepaalde wetenschappers als anti-wetenschap gezien en volgde zijn theorieën niet.

19
Q

Hoe werkt factoranalyse om primaire eigenschap dimensies binnen de trekpsychologie te identificeren?

A

Trekpsychologen hebben een universele set aan trekken geprobeerd te identiceren. Door de hoeveelheid trekken is het moeilijk om een universele trek te onderzoeken, waardoor er verschillende eigenschappen aan elkaar gelinkt zijn onder een bredere categorie.

20
Q

wat zijn de categorien binnen de factoranalysische trait theorie van Raymond B. CAttell?

A

1) Surface traits = representerende gedragsneigingen die oppervlakkig zijn en geobserveerd kunnen worden (40 groepen)

2) Source traits = interne psychologische structuren die de bron waren van geobserveerde intercorrelaties tussen surface traits. Dit waren de hoofdstructuren van zijn theorie.

21
Q

Waaruit bestonden Cattel zijn Source traits?

A

Catell identificeerde 16 source traits die hij groepeerde in 3 categorien:

1) Ability traits = vaardigheden en capaciteiten die zorgen dat het individu effectief kan functioneren

2) temparament traits = emotioneel leven en stilistische kwaliteit van gedrag

3) dynamic traits = Het streven, het motivationeel leven van het individu

22
Q

Op welke manier kwam Cattel tot zijn thoeire?

A

Hij gebruikte hier de LOTS-classificatie:

1) Life record data (L-data) = gedrag in alledaagse situaties
2) Self-report questionnaire data (Q-data)
3) Objective-test data (OT - data) = miniatuursituaties waarin gedrag wordt gemeten en het subject onbewust is van de relatie tussen de respons en de persoonlijkheidstrek die gemeten wordt.

23
Q

Uit welke 4 stappen bestond Cattel zijn onderzoek tot hij bij zijn eind theorie kwam?

A

1) Hij stelde de structuur van persoonlijkheid in drie gebieden van observatie vast ( L, Q en OT data)

2) hij startte met L-data en dacht dat dit tot 15 source traits leed

3) Gebasseer dop onderzoeksresultaten ontwikkelde hij de 16 PF questionanaire, die uit 12 L- data eigenschappen en 4 Q-data eigenschappen)

4)Gebruikte de resultaten om op 21 OT source traits te komen

24
Q

Welke 5 conclusie trekte Cattel uiteindelijk?

A

1) De resultaten van factoranalyse van verschillende typen data
2) Gelijke reultaten over culturen
3) Gelijke resultaten over leeftijdsgroepen
4) Utiliteit in voorspellen van gedrag in de natuurlijke omgeving
5) Bewijs voor significante genetische bijdrage aan vele eigenschappen

25
Q

Welke factoren bepalen gedrag in situaties volgens Cattel?

A

Traits
Staat: een emotie of mood op een specifiek punt in tijd.
rollen: Mensen interacteren verschillend in verschillende settings met verschillende rollen.

26
Q

Wat zijn de op en aanmerking over Cattel?

A

Cattel zijn onderzoeken hebben bijgedragen aan een buitengewoon rijke theoretische strctuur van persoonlijkheid en de 16 PF Questionnaire wordt nog steeds wereldwijd gebruikt.

Toch wordt eerder het 5-factorenmodel gebruikt om practische redenen doordat de 16 te veel factoren om goed te kunnen beoordelen.

Tevens wordt er getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de metingen van Cattel.

27
Q

Welke 3 niveaus van hiërarchie zijn er volgens de theorie van Eysenck?

A
  • Trait level (introvert)
  • habitual naar trait ( verlegen
  • Habitual response level (moeilijk vinden om met vreemde te praten)
  • Specific response level (blozen)
28
Q

Wat is de drie factoren analyse thoerie van Hans J. Eysenck?

A

Eysenck voerde een secundaire factoranalyse uit; Hij maakte intercorrelaties tussen de factoren die waren onstaan. De factoren die hieruit kwamen noemde hij superfactoren.

Hij vond er eerst twee:

1) Introversie-Extraversie
2) Neuroticisme = emotionele stabilitiet versus instabiliteit

later vond hij nog

3) psychoticisme vs zelfcontrole

29
Q

Op welke oude thoerie lijkt Eysenck zijn theorie en waarin verschilde het volgens hem

A

Dit lijkt op de 4 griekse persoonlijkheden . Hij vond alleen dat de grieken onvoldoende de verschillen in persoonlijkheidstrekken beschreven.

30
Q

Welke kritiek had Eysenck op voorgaande psychologische richtingen

A

Eysenck stelde dat psychoanalyse erin faalt om precieze, betrouwbare metingen van hun psychologische construct te doen.

Eysenck stelde dat men ook naar de biologische verschillen moet kijken van persoonlijkheidstrekken.

31
Q

Welke vragenlijst is er ontstaan door Eysenck?

A

Op basis van de drie demensies P, E en N ontwikkelde hjij de Eysenck Personality Questionairy.

32
Q

Wat zegt Eysenck omtrent biologisceh basis van persoonlijkheidstrekken?

A

Hij probeerde biologische modellen van de drie trekken P, E en N te ontwikkelen, waarbij extraversie het best lukte. Hij ontdekte dat individuele verschillen op deze eigenschap toe te schrijven waren aan neurofysiologische functioneren van de cortex van de hersenen.

Introverten lijker sneller overaroused; een assertieve staat die ze lijver vermijden

extraverten ervaren meer onderarousal en zoeken daarom naar een stimulatie

Introverten bleken meer beinvloed te worden door straf tijdens het leren terwijl extraverten meer beinvloed werden door beloning

Introversie-extraversies is deels erfelijk volgens onderzoek

De demensie Introversie-extraversie blijkt cross-cultureel.

33
Q

Noem 5 punten met betrekking tot de biologische basis omtrent E (extravert-introvert)

A

Introverten lijker sneller overaroused; een assertieve staat die ze lijver vermijden

extraverten ervaren meer onderarousal en zoeken daarom naar een stimulatie

Introverten bleken meer beinvloed te worden door straf tijdens het leren terwijl extraverten meer beinvloed werden door beloning

Introversie-extraversies is deels erfelijk volgens onderzoek

De demensie Introversie-extraversie blijkt cross-cultureel.

34
Q

Welke neurale systemen hebben een rol op neuroticisme? (N)

A

Limbisch systeem; een deel dat emotionele alertheid betrekt.
Het autonoom zenuwstelsel: een deel dat lichamelijke alertheid betrekt.

Niet bewezen: Een neurotisch persoon zou snel een hogere mate van activitatie in het autonoom zenuwstelsel hebben en langzaam herstel.

35
Q

Welke biologische systemen hebben te maken met psychoticisme?

A

Er is weinig bekend maar er wordt gespeculeerd dat het bij mannen met een hogere niveau van testosteron en dopamine te maken kan hebben.

36
Q

Wat is de psychopathologie en gedragdveranderingstheorie van Eysenck?

A

Hij stelde dat het type symptomen of psychologische moeilijkheden gerelateerd zijn aan persoonstrekken en het zenuwstelsel functioneren geassocieerd met de eigenschap.

Angstige mensen bleken hoog in neuroticisme en laag in extraversie

criminelen en antisociale personen bleken hoog in neuroticisme, extraversie en psychoticisme.

37
Q

Wat was de kritiek op Eysenck?

A

Het raamwerk was helemaal niet zo goed want:

Metingen kwamen niet overeen met de theorie
De theorie onderschatte de complexiteit van het brein
Cognitieve factoren hebben invloed op prestatie.

38
Q

Wat zijn de verschillen tussen de benadering van Allport en die van Eysenck en Cattell?

A

Allport hanteerde een ideografische benadering. Hij legde de nadruk op de uniekheid van een individu. Hij deed uitvoerig onderzoek naar de organisatie van persoonlijkheidstrekken bij individuen en trachtte op die wijze kennis te vergaren over mensen in het algemeen.

Deze benadering staat in contrast met de nomothetische benadering van Eysenk en Cattell. Zij beschreven een groot aantal individuen in termen van universele persoonlijkheidstrekken en maakten daarvoor gebruik van factoranalytische studies. In zulke studies beantwoordt een groot aantal individuen een groot aantal items. Vervolgens wordt gekeken welke items met elkaar samenhangen of clusteren. Wanneer mensen bijvoorbeeld aangeven graag met een reisgezelschap op vakantie te gaan, kun je verwachten dat zij ook zullen aangeven het plezierig te vinden om nieuwe mensen te leren kennen, maar dat zij waarschijnlijk niet zullen aangeven graag alleen te zijn en tijd alleen door te brengen. Clusters van items die samenhangen kunnen wijzen op een onderliggende factor, bijvoorbeeld introversie.

39
Q

Welke voordelen en nadelen kleven aan beide benaderingen?

A

Een belangrijk voordeel van de benadering van Allport is dat deze resulteert in een uitgebreide beschrijving van de unieke karakteristieke eigenschappen van een persoon. Een nadeel is dat de benadering zich niet goed leent om gemeenschappelijke kenmerken tussen individuen te onderscheiden.

Het voordeel van de benadering van Eysenck en Cattell is dat een factoranalyse niet afhankelijk is van observaties van theoretici, wat haar objectiever maakt. Een nadeel is echter dat deze benadering geen antwoord geeft op de vraag waarom mensen verschillen.