Thema 3.2 Cognitieve functies Flashcards

1
Q

Waarvoor dienen proximate mechanismes?

A

Dankzij deze mechanismen waren onze voorouders in staat om op een adequate manier op hun omgeving te reageren. Hierdoor stegen hun kansen op overleven en voortplanten. In sommige gevallen leiden proximate mechanismen echter niet tot adequaat gedrag maar tot zogenaamd ‘misplaatst’ gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is dualisme?

A

streng onderscheid tussen lichaam en geest, gezien als ziel of bewustzijn. Die zouden bestaan uit twee verschillende entiteiten die elkaar beïnvloeden: het lichaam als beperkt, stoffelijk en tijdelijk en. de geest als vrij, onstoffelijk en eeuwig. Decartes. Oude visie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is materialisme?

A

Geen onderscheid tussen lichaam en geest, alles is het resultaat van materie. De geest is wat de hersenen doen. Steve Pinker: informatie verwerkingsactiviteit van het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het brein in computional mechanism geëvolueerd?

A

om effectief met de vraag van hun omgeving om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Computational theory of mind:

A

hersenen worden met een computer vergeleken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Substrate neutrality

A

het maakt niet uit waar de hardware van de computer van is gemaakt, lichaamscellen of ciliconen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke 3 niveaus stelde David Marr dat een complex mechanisme uitgelegd kan worden:

A
  1. computational theory: waar is het voor, wat is zijn functie?
    - -> evolutionaire psychologie
  2. representatie en algoritme: hoe kunnen we het abstracte niveau bereiken?
    - -> cognitieve psychologie
  3. hardware implementatie: hoe werkt de fysieke informatieoverdracht?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

deterministische stelling hersenen en geest:

A

hersenen en geest zijn een computer, als je alle input in de wereld zou kennen, zou je ook alle output moeten kunnen voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

is vrije wil een ilusie? determinisme

A
  • determinisme negeert de vrije wil
  • zaken gebeuren door toeval, dus negeer je vrije wil, want betekent hersenen werken obv toeval
  • vrije wil hoeft dus geen ilusie te zijn, kan ook onderdeel zijn van computersysteem, maar niet al ons gedrag aanstuurt maar alleen een deel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom zien we kleuren of dingen die er niet zijn?

A

onze hersenen vullen dingen in die er niet zijn om overlevingskansen te vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie waren pioniers op het gebied van geheugen?

A
  • Ebbinghaus: onderzoek met betekenisloze syllabi
  • Bartlett: onderzoek met onthouden lange teksten en fotos
    toont aan dat geheugen ietwat onbetrouwbaar is. Echter deze onderzoeken gebruiken lab situaties, geen natuurlijke situaties. Niet met menselijk gedrag te maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van geheugen?

A

opslag en ophalen van informatie voor een bepaald doel, dat doel is ondersteund door complex gedrag.
ook voor maken beslissingen (snel & langzaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is de bibliotheek een analoog voor het geheugen?

A

de populaire boeken worden als eerst gepakt en zijn makkelijker te vinden dan degene die nooit worden gelezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Priming:

Anderson & Milson

A

woord sneller herkennen als je het tegenkomt. ook alle woorden die hiermee verbonden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke systemen heeft het geheugen?

Klein

A
  • episodische geheugen: persoonlijke ervaringen

- semantisch geheugen: feiten over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat het episodisch geheugen:

A
  • inceptive memories: werkelijke ervaringen. zonder bewerking. Feiten, kleuren, vormen etc. worden langzaam verwerkt. bijv. als je iemand nieuw ontmoet onthoud je bepaalde dingen van die persoon, hoe die eruit ziet, hoe hij klinkt etc.
  • derived memories: bewerkte herinneringen van concrete ervaringen, worden snel opgeslagen maar niet altijd accuraat. bijv. karaktereigenschappen die je onthoud van nieuw ontmoette persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe gebruik je inceptive en derived memories in de sociale wereld?

A
  • inceptive: langzaam, vanwege details, meer accuraat

- derived: snel, niet altijd accuraat, wordt wel veel gebruikt vanwege snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe ontstaan stereotypen in het geheugen?

A

Door snelle verwerking en minder accuraatheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

prototype:

A

voorbeelden van bepaalde categorie, mechanisme in je hoofd, denk aan prototype van een vogel wat je in je hoofd hebt. snelle informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke gevolgen heeft het mechanisme stereotype/prototype?

A

leidt tot vooroordelen, discriminatie. kan overlevingsmechanisme zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zijn vooroordelen maladaptive? (evolutionair gezien)

A

Nee, kan inclusive fitness verhogen.
Kan beslissingssnelheid verhogen
natuurlijke selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke vraag stelde John Anderson over ons geheugen?

A

Waarom is ons geheugen zo onbetrouwbaar, als het een product is van natuurlijke selectie? Of is het falen van geheugen de andere kant van gevoelige aanpassingen? Aanpassingen betekent hier gevoeligheid voor omgeving. (adaptive)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

7 zondes van het geheugen (Schacter):

A
  1. Transience (vergankelijkheid)
  2. Absentmindedness (verstrooidheid)
  3. Blocking (blokkering)
  4. Misattribution (misatributie)
  5. Suggestibility (suggestibiliteit)
  6. Bias (vooroordeel)
  7. Persistence (volharding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Transience:

A

we vergeten informatie langzaam, doordat we niet alles kunnen opslaan en alleen de dingen onthouden die we vaker ophalen.
Is adaptive omdat niet alle ervaringen en informatie hebben nut in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Absent-mindedness

A

slechte interactie tussen aandacht en geheugen, waardoor we bijvoorbeeld vergeten waar we iets neer hebben gelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Blocking:

A

niet op iets kunnen komen terwijl je het wel weet. hier treedt inhibitie op, anders ga je bijvoorbeeld alle associatie naar boven halen die met het woord ‘hond’ te maken hebben, dat is niet relevant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Misatrribution

A

de bron van informatie vergeten, bijv. denken dat je info uit een boek hebt, maar eigenljik heeft iemand jou dit verteld.

28
Q

Suggestibility

A

incorrecte herinnering door suggestieve vragen

29
Q

Bias:

A

onbewust herinneringen aanpassen om onszelf wat voordeliger te presenteren om hiermee onze eigenwaarde te verhogen. (cognitieve dissonantie)

30
Q

Persistence

A

herhaaldelijk herinneren van onprettige dingen als leereffect. Dit kan ook nadeling zijn bij PTSS.

31
Q

Wat is het doel van het niet goed herinneren van informatie?

A

Helpt ons om de toekomst te voorspellen van het verleden en snelle, betrouwbare beslissingen te nemen. mensen met superieur geheugen (savant) kunnen daardoor moeilijk beslissingen nemen.

32
Q

Adaptive memory approach

A

stelt dat vanuit evolutie als criteria aan het geheugen is gesteld dat het je in staat moet kunnen stellen de toekomst te voorspellen op basis van het verleden en moet leiden tot snelle en betrouwbare beslissingen.

33
Q

S-value

A

zaken die voor overleven belangrijk zijn, zoals sex, navigatie, reproductie, kinship, ruilen.
Situaties die percepties van s-value raken kunnen het geheugen verbeteren.

34
Q

Heuristiek

A

snelle en makkelijke te maken beslissing zonder garantie op juiste oplossing. 2 heuristieken onderzocht door Tversky en Kahneman: representativeness bias en bass-rate neglect.

35
Q

Algoritme

A

meer overdacht en duurdere beslissingen, met garantie op het goede antwoord

36
Q

Veel gebruikte heuristieken zijn:

A

conjunction fallacy
representative bias
gambler’s fallacy
base-rate neglect

37
Q

conjunction fallacy:

A

mensen realiseren zich niet altijd dat de kans dat 2 zaken van toepassing zijn, altijd kleiner is dan dat er maar 1 van toepassing is.
Bijv. linda werkt bij een bank is waarschijnlijker dan linda werkt bij een bank en is feminist

38
Q

Representativeness bias:

A

mensen denken vaak dat random betekent dat er variatie in de uitkomst zit. bijv. kop of munt. KKKMMM wordt kleiner ingeschat dan KMKKMM

39
Q

Gambler’s fallacy

A

mensen geloven dat verlies in een kansspel daarna een grotere kans geeft op winst. Na 3 keer rood is de kans op zwart groter.

40
Q

Base-rate neglect

A

mensen zijn vaak slecht in staat om context mee te nemen. Bijv. steekproef bestaat uit 70 engineers en 30 advocaten, toch wijze mensen een neutrale beschrijving aan een advocaat toe, terwijl die kans kleiner is.

41
Q

Waartoe leidt heuristiek en vooroordelen:

A

tot snelle beslissingen, maar ook tot cognitieve illusies. Deze theorie zoekt verklaringen in proximate mechanismen

42
Q

waarop leggen heuristiek en vooroordelen de nadruk?

A

op irrationaliteit. het blijkt dat je bepaalde vraagstukken niet in termen van frequenties formuleert, maar in termen van frequenties formuleert, de kans op een goed antwoordt toeneemt.

43
Q

Waarop legt de evolutionaire zienswijze nadruk:

A

adaptieve rationaliteit. Kansen op individuele gebeurtenisssen zijn evolutionair gezien betekenisloos. omdat ze context nodig hebben. (kans op treffen bliksem is afhankelijk van je omgeving). Dus dit kun je niet berekenen. nadruk op ultimate verklaringen.

44
Q

Wat is het probleem bij conjunction fallacy?

A

antwoord 2 is genest in antwoord 1. Er is namelijk een populatie bankmedewerkers en een subset daarvan is feminist. De vraag op deze manier stellen is eigenlijk een schending van pragmatiek (informele regels conversatie).

45
Q

Conditionele redenering:

A

een probleem formuleren in ‘als…dan’ vorm.

46
Q

Wat toont de Wason selection task aan:

A

dat mensen moeite hebben met logisch redeneren: als een kaart aan de ene kant een klinker heeft aan de andere kant een cijfer moet hebben. Hoeveel kaarten moet je omdraaien om vast te stellen of de regel wordt gebroken of niet. je kan beter test doen met kaartjes wanneer iemand minderjarig drinkt.

47
Q

waarom is de test met minderjarig alcohol drinken makkelijker dan de klinker test van wason selection task?

A

omdat het voorbeeld met alcohol meer context is, waardoor de taak minder abstract is en we Darwiniaanse algoritmes gaan gebruiken. Daarnaast gaan we uit van kansen in plaats van logica bij de beredenering.

48
Q

Darwinian algorithms:

A

evolutionaire mechanismen die een mens in staat stellen om freeriders te identificeren. Als je een vraagstuk zodanig presenteert dat dit mechanisme aanschakelt, zijn mensen veel beter in staat het op te lossen.

49
Q

Optimal Data Selection

A

Een andere mogelijke verklaring, waarom mensen in de abstracte taak slecht presteren op logisch redeneren en in de concrete taak beter presteren. Kan het verschil verklaren tussen indicatieve taak en deontische taak, maar het kan niet het verschil in de verschillende typen taken verklaren

50
Q

Indicatieve taak:

A

vraagt je om te kijken in welke gevallen een bepaalde regel waar is, en in welke niet. Je kunt hierbij het beste zoeken naar een positief bewijs, want die groep is kleiner en brengt je dichter bij de waarheid (de groep bankmedewerkers is kleiner dan niet-bank werkers). Daarom kies je vaak de kaart die het meest informatief is, om hiermee je Expected Information Gain zo groot mogelijk te maken.

51
Q

Deontische taak:

A

vraagt je te toetsen of de situatie voldoet aan een regel. Als dat niet zo is, dan is de regel nog steeds waar. Hierbij probeer je iemand te identificeren die zich niet aan de regels houdt (cheater) (bijv. de minderjarige drinker, geld nog steeds dat je niet mag drinken als je minderjarig bent)

52
Q

Waarom is het mechanisme om cheaten te ontdekken noodzakelijk?

A

bij samenwerking tussen personen en dus waarschijnlijk sterk evolutionair bepaald.

53
Q

Foraging theory

A

hoe dieren hun beperkte tijd verdelen over allerlei activiteiten die belangrijk zijn. (eten, paren, voor kinderen zorgen). Vaak toegepast op zoeken van eten en daar blijkt dat dieren een afweging maken tussen de risico’s van bepaalde plekken waar je eten kunt vinden en de opbrengsten.
Bij mensen zie je dit terug in een bepaalde risico aversie Mensen gaan liever voor een grotere winkans dan een grotere prijs.

54
Q

Waarvoor is menselijke cognitie ontwikkeld?

A

Om de mens te helpen te overleven en niet als een mechanisme dat voor maximale waarheidsgetrouw gaat.

55
Q

Beschrijf schematisch wat een proximaat mechanisme inhoudt:

A

Het zijn complexe lichamelijke mechanismen, die geactiveerd worden door input vanuit de omgeving. Na bewerkingen op de input van verschillende systemen (perceptie, geheugen, aandacht) resulteert dit in een gedragsreactie.
Schematisch: input –> mechanisme –> uitput

56
Q

Geef drie voorbeelden van een adaptief proximaat mechanisme. belangrijk is dat de input een prikkel is, die vanuit onze zintuigen komt en de output heeft de vorm van gedrag of een gedragsverandering.

A
  • angst: input is onbekend of dreigend geluid, dat leidt tot vluchtgedrag. functie is om te overleven door aan een bedreiging te ontsnappen.
  • sociale aanpassing: input is afwijzend gedrag van mensen uit onze omgeving en dit leidt ertoe dat we ons gedrag aanpassen om aansluiting te zoeken.
    functie; bij een groep willen horen om hiermee onze overlevingskansen te vergroten.
  • exploratie: input is een onbekende prikkel in combinatie met een veilige basisomgeving en dit leidt tot het verkennen van de onbekende prikkel
    functie: nieuwe voedselbronnen, sociale of seksuele partners vinden.
57
Q

Waarom is pornografie zo populair? Specifieker: wat is het mechanisme dat ervoor zorgt dat veel mannen opgewonden raken van de afbeelding van het naakte lichaam van een vrouw?

A

de input van stimulerend beeldmateriaal leidt tot fysiologische veranderingen, die gericht zijn op voortplanting. In het geval van porno dient dit geen doel (want het gaat dan niet om voortplanting), maar het mechanisme is adaptief omdat stimulerend materiaal in de vorm van een echte naakte vrouw kan leiden tot voortplanting

58
Q

Waarom voelen mensen zich over het algemeen niet aangetrokken tot de personen met wie ze zijn opgegroeid, zelfs als ze weten dat het geen biologische broers of zussen zijn?

A

Dit is het westermarck effect:
Het effect waarbij kinderen die hun jeugd met elkaar doorbrengen uiteindelijk geen seksuele belangstelling voor elkaar zullen hebben. Dit is een adaptief mechanisme om inteelt te voorkomen, omdat inteelt tot genetische afwijkingen en ziekten kan leiden. Het mechanisme is niet adaptief al het gaat om mensen met wie je bent opgegroeid, maar waar je niet verwant mee bent, want daar geldt dit risico niet. Het mechanisme is echter niet zo specifiek.

59
Q

Konrad Lorenz is bekend van zijn onderzoek waarbij hij eieren weghaalde uit het nest van ganzen zodat hij het eerste ‘object’ was dat de net uitgekomen ganzenkuikens zagen. Tot zijn verbazing bleven de ganzenkuikens hem volgen alsof hij hun moeder was.
Wat is het mechanisme achter het gedrag van de kuikens?

A

Imprinting
Het onderzoek van Lorenz liet zien dat de net uit het ei gekomen ganzenkuikens datgene wat ze het eerste zagen inprentten en volgden alsof het hun moeder was. De input (feitelijke domein) is dus ‘datgene wat je het eerste ziet’ en het bijbehorende gedrag is het volgen van datgene wat je als eerste zag. Dit inprentingsmechanisme (imprinting) is zeer adaptief voor vogels. Datgene wat een net uitgekomen kuiken het eerste ziet, is immers vrijwel altijd de oudervogel die op het nest zit. De ouder vormt dus het juiste domein.

60
Q

Beschrijf het uitgevoerde experiment van Tooby & Cosmided (Wason selection task)

A

Ronde 1:
- kaarten hebben een kleur aan de ene kant en een figuur aan de andere kant
- de regel is dat ze een cirkel hebben aan de andere kant, de andere kant is geel
- de vraag is swelke kaarten je moet omdraaien om de regel te toetsen
- 30% van de mensen heeft dit goed
Ronde 2;
- Kaarten hebben aan de ene kant een letter en aan de andere kant een cijfer
- de regel is dat S aan de ene kant staat, dan moet 3 aan de andere kant staan
- de vraag is welke kaarten moet je omdraaien om de regel te toetsen
- 30% heeft dit goed
Ronde 3: Kaarten hebben aan de ene kant een drankje, aan de andere kant een getal
- de regel is dat je onder de 21 jaar geen alcohol mag drinken
-60% heeft dit goed

61
Q

Waarom presteren mensen zo verschillend op de wason selection task:

A

Mensen zijn slecht in het toetsen van logische, abstracte regels. De neiging ontstaat om uit te zoeken naar confirmatie van de regel. Bij sociale regels (ronde 3) lukt het de meesten mensen prima om de bedriegers eruit te halen. Tooby & Cosmides zien dit als steun voor de geëvolueerde cheater detectie mechanisme, zijnde een domein specifiek mechanisme dat helpt bij leven in sociale groepen.

62
Q

Wat is de input, werking en gedragsconsequentie van dit cheaterdetection mechanisme?

A

Het gaat om een ambigue situatie met een mogelijkheid dat een bedrieger misbruik van je maakt. Stel je geeft feestje en Aton is 1 van de gasten. Anton nodigt jou vervolgens niet uit. Cheater detectie mechanisme gaat hem in de gaten houden. Als hij cheater gedrag vervolgens toon kan het zijn dat je hem gaat vermijden.

63
Q

artikel ‘Enhanced memory for faces of cheaters’ van Mealey en collega’s (1996). Mealey et al. laten in hun artikel zien dat niet alleen het logisch redeneren, maar ook het geheugen en het visuele systeem een belangrijke rol spelen in het detecteren van cheaters.. Wat laten de resultaten van hun experiment zien?

A

Ze lieten proefpersonen 36 foto’s van gezichten zien. Aan elk gezicht werd een verhaaltje gekoppeld, waar de persoon als betrouwbaar of als bedrieger werd neergezet. Toen de proefpersonen een week later weer foto’s te zien kregen herkenden ze de bedriegers beter. Dit effect is lager bij een hoge status en mannen zijn er beter in dan vrouwen.

64
Q

Geef schematisch weer hoe het mechanisme van het experiment met faces of cheaters werkt:

A

input: visuele informatie over de persoon, met name het gezicht in combinatie met informatie over mogelijke schending van sociale regels
mechanisme: de informatie wordt ons geheugen en daardoor herkennen we de persoon als we het gezicht nogmaals zien
ouput: een gereserveerde en wanttrouwende houding naar die persoon

65
Q

Leg uit wat er bedoeld wordt met de uitspraak dat ons cognitieve systeem zodanig is ingericht dat het ons niet van ware informatie voorziet, maar van relevante informatie.

A

Ons geheugen, visuele systeem en redeneervermogen zijn ontstaan gedurende een miljoenen jaren durend proces van evolutie. Hierbij werden individuen voortdurend geconfronteerd met uitdagingen vanuit de omgeving, bijvoorbeeld voedsel zoeken, roofdieren vermijden, potentiële partners aantrekken, coalities smeden, vijanden het hoofd bieden, enzovoort. Ons geheugen, visuele systeem en redeneervermogen zijn dus afgestemd op dat soort uitdagingen vanuit de omgeving. Niet het verkrijgen van ware informatie of het trekken van logisch geldige conclusies was dus belangrijk, maar het verkrijgen van relevante informatie en het trekken van conclusies die ons hielpen bij het adequaat reageren op die problemen.

66
Q

Illustreer uw antwoord op de eerste vraag aan de hand van onderzoek op het gebied van het visuele systeem.

A

Uit onderzoek naar visuele illusies blijkt dat mensen tijdens het waarnemen zelf al betekenis toekennen aan de objecten die zij waarnemen: losse objecten worden gegroepeerd, irrelevante informatie wordt wegehaald, perspectief wordt toegevoegd, er wordt gecorrigeerd voor verschillen in belichting, enzovoort. Op die manier zijn wij in staat om objecten niet alleen te herkennen wanneer zij geïsoleerd en in hun volledigheid op ons netvlies vallen. Door deze inrichting kunnen we ze ook herkennen onder suboptimale condities waarbij bijvoorbeeld lichtinval te wensen over laat, of wanneer zij deels verborgen zitten achter andere objecten. Uit het besproken onderzoek naar visuele illusies blijkt dus dat mensen geen waarheidsgetrouwe representatie zien van hoe de wereld werkelijk is, maar dat ons visuele systeem ons een geïnterpreteerde representatie van de wereld levert die relevant en goed genoeg is om ons het handelen mogelijk te maken in ons dagelijks leven. Verhoogt overlevingskansen

67
Q

Tot slot illustreert u uw antwoord op de eerste vraag aan de hand van onderzoek op het gebied van ons redeneervermogen

A

Het onderzoek naar base-rate neglect heeft laten zien dat maar heel weinig mensen in staat zijn om rekening te houden met base rates bij het verwerken van percentuele informatie. Wanneer dezelfde informatie in termen van frequenties wordt gepresenteerd geeft de meerderheid van de respondenten wel het juiste antwoord. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ons redeneervermogen niet is geëvolueerd voor het oplossen van complexe statistische problemen, maar wel voor het oplossen van alledaagse problemen waarbij we gewoon kunnen tellen.
Bovendien laat een grote hoeveelheid van het onderzoek naar ons redeneervermogen zien dat we allerlei ingebouwde beslisregels bezitten die ons in staat stellen om op adequate wijze snel te reageren op onze omgeving. Onze cognitie is dus zodanig ingericht dat we snel overweg kunnen met het beperkte beeld dat het visuele systeem of het geheugen ons kan bieden. We beredeneren dus niet voortdurend hoe de wereld om ons heen precies is, zodat we op basis van al die informatie en rationele beslissing nemen. Met behulp van heuristieken beslissen we wat waarschijnlijk de meest relevante actie zal zijn, op basis van de beperkt informatie waarover we beschikken.