Thema 2.1 Seksuele selectie Flashcards

1
Q

Selectiedruk:

A

eisen uit de omgeving, die een eigenschap van een soort selecteren om te behouden, omdat deze een evolutionair voordeel geeft. Deze kenmerken kunnen zelf ook selectiedruk geven. Een bepaald darmkanaal kan bijvoorbeeld eisen stellen aan andere organen en daarmee selectiedruk geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij geëvolueerd gedrag kun je ook spreken over gedragsstrategieën, want:

A

Dit kunnen allerlei met
elkaar samenhangende handelingen zijn, die een specifiek doel dienen. Denk aan de
natuurlijke afkeer van een mens voor rot fruit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reflexen

A

volautomatisch gedrag dat door een

bepaalde prikkel wordt uitgelokt (kniepeesreflex of grijpreflex van een baby)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Complexere vormen van aangeleerd gedrag zijn:

A

angsten en fobieën. Mensen zijn zich zelden
bewust van het evolutionaire belang van dit soort gedrag. Het gaat hier om proximate
prikkels met een ultimaat belang, namelijk het verspreiden van genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Liefde en genen, proximate en ultimate verklaring:

A

Proximaat is het alledaagse niveau, dat beschrijft hoe we ons voelen en gedragen.
Ultimaat is het evolutionaire kader waarmee we zaken proberen te verklaren. Je kunt dit vergelijken met liefde (proximaat) en het doel genenverspreiding (ultimaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Endogamie

A

dat mensen overal ter wereld een partner vinden binnen hun eigen culturele of economische groep. Vaak is er ook sprake van een sterke groepsdruk om een partner binnen de eigen groep te kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theorie van Trivers:

A

De sekse die het meest moet investeren in het nageslacht, zal het meest kieskeurig zijn in de
partnerkeuze en de partner ook aan zich willen binden.
o De sekse die het minst investeert, zal zich liever niet binden en moet meer inspanning verrichten om toegang te krijgen tot de andere sekse.
o De optimale strategie draait dus niet om het verschil in sekse, maar het verschil ininvestering. Dit is terug te zien bij dieren.
o Deze investering wordt bepaald door de draagtijd van de moeder en tijd en aandacht, die
nodig is voor het laten opgroeien van kinderen.
o Bij mensen zie je een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen, waar vrouwen zorgen
voor het nageslacht, maar ook voor eten. Terwijl mannen ook jagen en wat bijdragen, maar
dat is minder dan de bijdrage van vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Seksuele selectie

A

mannen en vrouwen allerlei voorkeuren hebben op basis waarvan zij hun partner selecteren.
o Darwin besteedt ook aandacht aan seksuele selectie. Als voorbeeld noemt hij een pauw, waarbij de glanzende staart een indicatie van gezondheid is, welke vrouwtjes aantrekt waardoor de staarten steeds groter worden door evolutie, tot dat ze een nadeel worden omdat de pauw niet meer kan vluchten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Seksueel dimorfisme

A

dat er door seksuele selectie steeds grotere verschillen tussen mannen en vrouwen ontstaan, omdat de selectie effect heeft op het fenotype van de andere sekse. Dit effect kan overigens ook door natuurlijke selectie komen, omdat mannetjes
en vrouwtjes bijvoorbeeld niet op dezelfde prooien jagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Handicapprincipe

A

Dieren kunnen dus bepaalde eigenschappen hebben, die feitelijk een handicap vormen, maar het feit dat ze met die handicap kunnen overleven is een indicator
van bijzondere geschiktheid. Al moeten de voordelen voor de voortplanting nog steeds wel opwegen tegen de nadelen voor overleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is het lastig om verschil te bepalen tussen intraseksuele en interseksuele selectie?

A

Bijvoorbeeld het gewei van het hert maakt dat het hert met het grootste gewei de competitie met andere herten wint (intraseksueel) en zich kan voortplanten, waardoor een groot gewei vanzelf een aantrekkelijk kenmerk wordt voor vrouwtjes (interseksueel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Over welke 2 vormen spreken we, omdat het lastig is om te bepalen of een eigenschap is ontstaan door seksuele of natuurlijke selectie?

A

2 vormen van natuurlijke selectie, zijnde seksuele selectie en omgevingsselectie. Evolutie leidt niet tot perfectie en de omgeving verandert continue. Een eigenschap die dus ooit functioneel was, kan disfunctioneel worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pronken

A

o Zowel mannen als vrouwen pronken bij paarvorming, de vorm is cultureel bepaald.
o Hierbij richten ze zich niet alleen op de andere sekse, maar ook op de eigen sekse. Er is dus ook sprake van onderlinge concurrentie binnen de eigen sekse. Vrouwen gebruiken hier vaker woorden voor, mannen daden (wedstrijdjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geoffrey Miller stelt dat het proces van seksuele selectie verantwoordelijk is voor:

A

het ontstaan van ons brein.
 De zwakte van deze theorie is dat de selectie alleen kan plaatsvinden als er een basis is, ofwel het menselijke brein moet dus in de basis al bestaan hebben om via seksuele selectie verder uit te groeien tot wat het vandaag de dag is.
 Een verklaring hoe we tot deze basis zijn gekomen is dat cognitieve vaardigheden nuttig waren bij het verzamelen van voedsel. Ruimtelijk inzicht bij het inschatten van afstand bij het jagen, ruimtelijk geheugen bij het onthouden van vindplaatsen van eten.
 Een andere verklaring zoekt de oorsprong in ons sociale karakter. Mensen leven in groepjes en dus heb je sociale vaardigheden nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

polygynie

A

man met meerdere vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

polyandrie

A

De situatie waarin een vrouw meerdere mannen aan zich bindt en komt voor in gevallen van extreme voedselschaarste, waarbij meerdere mannen (vaak verwant) nodig zijn om een vrouw te onderhouden en een kind te laten opgroeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

monogamie ook niet ideaal omdat:

A

De man mist reproductiekansen, de vrouw ook als ze een betere man tegenkomt. En dan is er nog de verleiding van buitenechtelijke relaties.
o Monogamie is een sociaal en geen seksueel gegeven en biedt geen garantie op seksuele
exclusiviteit. Mensen gaan vaak uit elkaar als de kinderen 3 jaar zijn of uitvliegen, omdat hun
overlevingskansen dan vrij zeker zijn. Monogamie is dus een serieel en sociaal iets.
o Een slippertje is voor mannen interessant om genen door te geven, voor vrouwen
evolutionair gezien niet, tenzij de man vermogend is en haar kan onderhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kwam Darwin op seksuele selectie?

A

Darwin merkte op dat er bij dieren verschillen zijn tussen mannetjes en vrouwtjes, die hij niet
door natuurlijke selectie kon verklaren.
o Sterker nog sommige aanpassingen bij de mannetjes leiden tot een nadeel bij overleven, omdat ze meer opvallen en daardoor makkelijker roofdieren aantrekken.
o Hij concludeerde dat bepaalde eigenschappen die de kans op nageslacht vergroten, de kans
op overlijden konden vergroten. Dit leidde tot zijn theorie over seksuele selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Intraseksuele selectie:

A

individuen met leden van dezelfde sekse concurreren,
bijvoorbeeld in een gevecht, om te kunnen paren. Dit leidt tot kenmerken als hoorns, meer spieren, etc. Het betreft hier meestal concurrentie tussen 2 mannetjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Interseksuele selectie:

A

de ene sekse de andere sekse probeert te imponeren.
Dit leidt over het algemeen tot eigenschappen om mooier te zijn. Het gaat hier vaak om eigenschappen van een mannetje om een vrouwtje te imponeren.
o Kritiek: waarom zou een vrouwtje kiezen voor een versierd mannetje dat zich minder goed
kan verdedigen en daardoor sneller doodgaat?

21
Q

Runaway selection:

Ronald Fisher

A

het kenmerk raakt weg van zijn eigenlijk functie en wordt geselecteerd omdat het aantrekkelijk wordt gevonden.

als een eigenschap wordt gezien als aantrekkelijk en leidt tot reproductief succes, deze door seksuele evolutie verder uitvergroot kan worden.

o Als de eigenschap zo extreem wordt dat het de overlevingskansen te veel gaat beïnvloeden,
zorgt evolutie er weer voor dat de eigenschap wat meer normaliseert.

22
Q

Ouderlijke investering:

Robert Trivers

A

stelt dat seksuele evolutie is gerelateerd aan de ongelijkheid tussen de seksen in de inspanning die nodig is om nageslacht groot te brengen.
o De ongelijkheid start al bij de bevruchting, waar de gameet vanuit de man alleen maar genen
krijgt en de rest komt vanuit de eicel, die daardoor ook veel groter is.
o Daarnaast besteedt een vrouwtje veel meer tijd aan het zorgen voor het nageslacht dan een
mannetje, dus het is logisch dat ze kieskeuriger is.
o Dit roept de vraag op of eigenschappen van mannen wellicht het resultaat zijn van de keuzes
van vrouwen lang geleden?

23
Q

handicap hypothese:

Amotz Zahavi

A

mannetjes bepaalde ornamenten ontwikkelen, om te laten zien dat ze ondanks deze ornamenten, die vaak een handicap zijn, toch kunnen overleven. Dit is voor het vrouwtje een signaal van goede genen

24
Q

parasiet theorie:

Bill Hamilton en Marlene Zuk

A

waarbij de ornamenten zijn bedoeld om aan te tonen dat het mannetje geen parasieten heeft.
o Dan moeten de ornamenten wel echt een signaal zijn voor weinig parasieten.

25
Q

Wat is de kern van de theorieën over seksuele selectie?

A

De theorieën gaan eigenlijk over de vraag of de eigenschappen nu aantrekkelijk maken of
een indicatie van goede gezondheid of genen zijn. Daarom heet dit debat ook wel ‘Fisherians
vs. good-geners’ of ‘sexy sons vs. healthy offspring’ debat.
o Voor alle 3 de theorieën is bewijs gevonden.

26
Q

fission

A

Sommige organismen klonen zichzelf (kernsplijting).

27
Q

parthogenese

A

aseksuele reproductie, virgin birth.

28
Q

Er zijn 3 kosten verbonden aan seksuele voortplanting in vergelijking met aseksuele:

A

 De kosten van meiose, ofwel het feit dat je maar de helft van je genen doorgeeft.
 De kosten van mannetjes, die in veel gevallen geen nageslacht produceren.
 De kosten van het baltsen en paren. (expressiegedrag bij dieren om partners aan te trekken en over te halen tot de paring)

29
Q

Wat stelt Fisher over seksuele selectie en evolutie?

A

voorplanting is echter gunstig, omdat je hiermee sneller kunt evolueren en dat is gunstig in snel veranderende omstandigheden. Dit komt doordat er meer
variatie in de genen ontstaat, doordat je genen van beide ouders combineert.

30
Q

Ratchet theorie:

Herman Muller

A

stelt dat op het moment dat er een ongunstige variatie optreedt, dit bij aseksuele voortplanting aan alle nakomelingen wordt doorgegeven en bij seksuele voortplanting niet

31
Q
Raffle analogie (loterij):
George Williams
A

waarbij seksuele voortplanting feitelijk leidt tot meer verschillende tickets en dus een grotere winkans. Dit betekent dat in snel veranderende omgeving, seksuele voorplanting meer de norm zal zijn en in stabiele omgevingen aseksuele voorplanting.

32
Q

tangled bank theorie:

Bell

A

Bij een stabiele omgeving ervaar je de meeste concurrentie van je eigen soort, dus dan loont het om anders te zijn en dat maakt dus seksuele voortplanting aantrekkelijk.

33
Q

Waaruit blijkt dat soorten niet snel evolueren?

A

Fossielen. Blijven lang stabiel en veranderen dan opeens

34
Q

Red Queen theorie:

Leigh van Valen

A

mensen/dieren en parasieten zich in een
continu evolutionair gevecht bevinden (arms race). Omdat bacteriën, virussen en parasieten maar een korte levensduur hebben evolueren ze veel sneller dan hun hosten. Door seksuele voortplanting is er meer kans dat dit leidt tot variaties bij de host, die mogelijk tot resistentie kunnen leiden.
o Dit maakt de Red Queen theorie momenteel de meest waarschijnlijke, waarbij bepaalde eigenschappen dus zijn bedoeld om te signaleren dat een dier geen parasieten heeft.

35
Q

Waardoor wordt gedrag gevormd?

A

Biotische (levende) en abiotische omgeving. Waarbij de biotische omgeving de meeste invloed heeft op evolutie van gedrag.

36
Q

Welk geslacht is de kracht achter de evolutie?

A

Vaak is het vrouwtje een kracht achter de evolutie, door de keuze die ze maakt voor het mannetje en de eigenschappen die daarmee door evolutie dominant worden.

37
Q

Waarom introduceerde Darwin de term seksuele selectie?

A

Darwin kon 2 fenomenen niet verklaren door middel van natuurlijke selectie:
1. Seksueel dimorfisme, zijnde het feit dat mannetjes en vrouwtjes er anders uitzien, ondanks dat
ze in dezelfde omgeving leven.
2. Sommige kenmerken vormen een handicap voor het dier. Denk aan de staart van een pauw

Door middel van seksuele selectie kon Darwin deze fenomenen verklaren. Tijdens paring selecteren
mannen en vrouwen elkaars genen. De voorkeur van de ene sekse geeft een selectiedruk voor de
andere sekse. Als de voorkeuren verschillen, dan gaan eigenschappen ook verschillen en ontstaat
dimorfisme. Op dezelfde manier kunnen eigenschappen ook versterkt worden, wat uiteindelijk kan leiden tot eigenschappen die zelfs een handicap vormen.

38
Q

Darwin maakt onderscheid in 2 vormen van seksuele selectie, welke zijn dit?

A

 Interseksuele selectie. Deze vindt plaats door de keuze die de ene sekse maakt voor een partner
van de andere sekse. Meestal gaat het om de keuze van een vrouw voor een man. De voorkeur
van het vrouwtje zorgt voor evolutie van aantrekkelijke eigenschappen van het mannetje.

 Intraseksuele selectie. Deze vindt plaats tijdens de competitie tussen leden van dezelfde sekse.
Meestal gaat het om competitie tussen mannetje om toegang tot vrouwtjes te krijgen.

39
Q

Wat zijn de verschillen tussen natuurlijke en seksuele selectie?

A

Bij natuurlijke selectie ga je uit van de natuur, die geen voorkeur heeft. Het gaat om selectiedruk uit
de omgeving.
Seksuele selectie werkt wel met voorkeuren en is dus geen blinde selectie, want er is een kiezend organisme. In het selectieproces wordt de eigenschap en voorkeur voor de eigenschap doorgegeven en deze raken daardoor verstrengeld in een evolutionaire feedbackloop

40
Q

Vergelijk het proces van seksuele selectie met kunstmatige selectie

A

Bij kunstmatige selectie is er ook een organisme dat selecteert, maar in dit geval is dit de fokker of
teler en niet de seksuele partner. De keuze wordt gemaakt het oog op een verandering van de soort,
dat is bij seksuele selectie niet het geval. Ook kent kunstmatige selectie niet zo’n vreemde
evolutionaire feedbackloop als seksuele selectie, omdat fokker zijn eigen voorkeur niet doorgeeft.

41
Q

Waarom verdient elk van deze processen een plek in de evolutietheorie?

A

Natuurlijke selectie is uniek om het een blind proces is, kunstmatige selectie is uniek omdat het doelbewust is. Seksuele selectie zit er tussenin, het is niet blind en niet doelbewust. Ze zijn dus alle drie anders en verdienen hun eigen plek in het theoretisch raamwerk van de evolutietheorie.

42
Q

Op welke manier verbetert Trivers het concept van Darwin?

A

Het rollenpatroon van Trivers is niet sekse gebonden, het gaat alleen over de mate van ouderlijke
investering. Ofwel de meeste investerende partij hoeft hierbij niet per se de vrouw te zijn. Dit zie je
terug bij dieren als kikkers, zeepaardjes en krekels, waarbij de man de meest investerende partij is.
Bij deze dieren zijn de vrouwtjes ook groter en agressiever, omdat ze onderling competitie voeren.

43
Q

Welke 3 theorieën beschrijft het boek over de ultimate keuze van de vrouw?

A

Runaway selection van Fisher. Door de voorkeur van de ene sekse voor eigenschappen van de
andere sekse, evolueren deze eigenschappen steeds verder. Hierdoor ontstaat de feedbackloop
die kenmerkend is voor seksuele selectie. De eigenschap is proximaat aantrekkelijk en heeft
genenverspreiding als ultimate functie.

 Handicapprincipe van Zahavi. Opvallende eigenschappen zijn kostbaar en verkleinen de
overlevingskansen, omdat ze energie kosten en ook voor roofdieren opvallen. Echter, met deze
eigenschappen toont het individu zijn genetische superioriteit, omdat het ondanks deze handicap
toch kan overleven. Proximaat is de eigenschap dus wederom aantrekkelijkheid en ultimaat
signaleert het goede genen.

Parasietentheorie van Hamilton en Zuk. Kenmerken die door seksuele selectie tot stand komen,
tonen een goede weerstand tegen ziekten en parasieten aan en dus genetische superioriteit. Een
voorkeur voor deze kenmerken stelt dus in staat om een gezonde partner te kiezen. De
kenmerken staan dus voor aantrekkelijkheid in proximate zin en ultimaat genetische kwaliteit.

44
Q

De 3 theorieën zijn te verdelen in sexy sons en healthy offspring, licht ze toe:

A
  • Met sexy sons wordt bedoeld, dat de kans groter is dat ons nageslacht aantrekkelijk wordt als we
    zelf een aantrekkelijke partner kiezen. En hierdoor stijgt de kans dat ons nageslacht ook weer nageslacht krijgt. De runaway selection theorie van Fisher is hier een voorbeeld van.
  • Met healthy offspring gaat het erom dat de aantrekkelijke eigenschap een signaal is voor goede
    gezondheid en hiermee genetische kwaliteit. Door deze partner te kiezen, stijgt de kans dat het
    eigen nageslacht ook gezond en genetisch superieur is en dus ook kan voortplanten. Het
    handicapprincipe en de parasietentheorie zijn hier voorbeelden van.
45
Q

Welke is het meest plausibel, sexy son of healty offspring?

A

Een eigenschap moet wel eerst bestaan om uitvergroot te worden door seksuele selectie en hoe is die dan voor het eerst ontstaan als die eigenschap verder geen andere functie heeft? Dit maakt de healthy offspring hypothese plausibeler

46
Q

Welke 5 theorieën bieden een verklaring voor het voordeel van seks?

A
  • Fisher (1958) stelt dat evolutie sneller verloopt bij seksuele reproductie, doordat er meer variatie
    optreedt bij het combineren van de genen van de beide ouders. En bij meer variatie, verloopt
    natuurlijke selectie sneller en kunnen soorten zich sneller aanpassen aan veranderingen.

 Muller (1964) wijst op het ‘ratchet effect’ van evolutie. Hij ziet evolutie als een lier, die door een pal op zijn plaats wordt gehouden en daardoor maar 1 kant op kan draaien en niet meer terug kan. Dit geldt voor aseksuele voortplanting ook, als er een nadelige eigenschap ontstaat, dan wordt die aan al het nageslacht doorgegeven. Bij seksuele voorplanting wordt deze maar aan een deel van nageslacht doorgegeven, als die minder succesvol is, dan sterft de eigenschap weer uit.

 Williams (1975) gebruikt een lotterijanalogie (raffle), waarbij hij elke voortplanting ziet als een
loterijticket. Bij aseksuele voortplanting krijg je steeds hetzelfde ticket, bij seksuele voortplanting
krijg je verschillende tickets en verspreid je je winkansen.

 Bell (1982) kijkt naar het verschil tussen de biotische (levende) en abiotische (fysieke) omgeving.
De competitie tussen levende organismen is het grootste als de fysieke omgeving stabiel is.
Immers, ze ervaren dan vooral concurrentie van zichzelf en niet de omgeving. De loterij van
Williams vindt dus vooral plaats in een stabiele omgeving.

 Van Valen (1973) geeft een vergelijkbaar idee met zijn Red Queen theorie. Hij richt zich echter
vooral op de biotische omgeving, zijnde parasieten, bacteriën en virussen. Deze zijn voortdurend
in een wapenwedloop verwikkeld met hun hosts, waarbij ze in het voordeel zijn omdat ze sneller
evolueren. Seksuele reproductie leidt tot meer variatie en dus een snellere evolutie en helpt ons
afweersysteem om het evolutietempo van parasieten beter bij te houden.

47
Q

Wat hebben deze 5 theorieën voor de verklaring van het voordeel van seks met elkaar gemeen?

A

Ze gaan er alle 5 vanuit dat seksuele voortplanting leidt tot meer variatie, die ons in staat stelt sneller
te evolueren en in te spelen op veranderingen in de omgeving (Fisher), nadelige mutaties (Muller),
onvoorspelbaarheid van de abiotische omgeving (Williams), competitie met andere soorten (Bell) of
parasieten (Van Valen).

48
Q

Welke theorie is op basis van wetenschap het meest plausibel?

A

De Red Queen theorie krijgt de meeste ondersteuning vanuit de wetenschap. Onderzoek onder soorten die zowel seksueel als aseksueel kunnen voortplanten, laten zien dat in omgevingen met meer parasieten, vooral seksuele voortplanting wordt gebruikt. In een omgeving met weinig parasieten is de voorplanting vooral aseksueel.

49
Q

Welke thema domineert in de Red Queen theorie en andere theorieën over seksuele
selectie?

A

Parasieten lijkt een overkoepeld thema te zijn, waarbij de parasietentheorie en Red Queen theorie
elkaar mooi ondersteunen en evolutie vooral door afweer tegen parasieten gedreven lijkt te zijn.