Thema 1 Fundamenten 1.1 Perspectief Flashcards

1
Q

Pluriforme aanpak:

A

onderkent dat het aanwijzen van oorzaken (en dus het opstellen van verklaringen mogelijk is vanuit verschillende verklaringsperspectieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niko Tinbergen taxonomie verklaringsperspectieven:

A

Folygenese (historisch): ultimaat + verandering
Ontogenese (ontwikkeling): proximaat + verandering
Functie: ultimaat + tijdsmoment
Mechanisme: proximaat + tijdsmoment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fylogenese (historisch) :

A

Hoe is het geëvolueerd?
Je wilt de evolutionaire geschiedenis van het gedrag
weten.
o Tinbergen keek hierbij vooral naar natuurlijke selectie, maar tegenwoordig wordt
verandering meer gedreven door leren en gedrag.
o Bij taal is ook de vraag of evolutie ontstaat door natuurlijke selectie of cultuurverandering. En
is een cultuurverandering een vorm van natuurlijke selectie of ontwikkeling (development).
o Sociale transmissie (social transmission) vindt plaats bij mensen, maar ook dieren.
Partnerkeuze is bijvoorbeeld deels een sociaal proces geworden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontogenese (ontwikkeling):

A

Hoe heeft het zich ontwikkeld?
Je wilt weten waarom iemand gedrag op een
bepaalde manier uitvoert, ofwel wat heeft er in de opvoeding of ontwikkeling van iemand
toe geleid, dat iemand zich op die manier gedraagt.
o De ontwikkelprocessen die iemand vormen, starten al voor de bevruchting.
o Culturele kennis en ecologische legacies zijn opgebouwd over vele generaties.
o De moderne synthese gaat uit van invloed vanuit genen en invloed door de omgeving en dat
maakt het een meerdimensionale zienswijze, waarbij er veel verschillende factoren van
invloed zijn op het uiteindelijke karakter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie:

A

Waar is het voor?
Je kunt je afvragen waarom gedrag de kans op overleving of voortplanting vergroot, dit is ook wel de functionele of ultieme oorzaak.

o Deze vraag verwijst volgens Tinbergen naar de functie van een karakter ook wel ‘current
utility’. Het huidige gebruik zegt echter niets over het historische gebruik.
o De ‘fitness’ van iets kan vergroot worden door zijn ontwerp (apparent design). Soms wordt
ook gesproken over aanpassing (adaptation).
o Belangrijk is het maken van een onderscheid tussen het huidige gebruik en historische
processen die tot het huidige gebruik hebben geleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mechanisme:

A

Hoe werkt het?
Je wilt weten wat iemand motiveert om iets te
doen op een bepaald moment. Dit is de onmiddellijke of proximate oorzaak van gedrag.

Er zijn studies die naar moleculaire, neurobiologische en hormonale oorzaken voor gedrag
kijken. Of die metabolisme en immuunsysteem aan gedrag koppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zijn de verklaringen van Tinbergen effectief?

A
  • Alle verklaringen kijken naar een ander niveau en sluiten elkaar niet uit, maar versterken elkaar.
  • Voorkom wel dat de verschillende verklaringen tegen elkaar afgewogen worden, dit is onzinnig.
  • Bij mensen kan het lastig zijn om de verklaringen uit elkaar te houden, omdat mensen gedrag om
    meerdere redenen kunnen uitvoeren. Echter, omdat we als mensen bewustzijn hebben, denken
    we nog wel eens dat al ons gedrag bewust is, terwijl we ook regelmatig vanuit instinct handelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Relaties tussen de 4 problemen van Tinbergen:

A

o Suggesties voor een extra vraag in het Tinbergen framework zijn: Hoe is het gedrag geërfd?
Hoe kunnen de 4 vragen geïntegreerd worden? Wat is karakter? Waar is een dier zich bewust
van?
o Het blijkt ook dat onderzoek soms meer dan 1 van de vragen raakt.
o Ontwikkeling/ontogenese en mechanisme hangen ook samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geschiedenis Charles Darwin:

A

 In Kaapverdië doet Charles zijn eerste ontdekkingen, die tot de evolutietheorie zullen leiden.
Hij ziet aardlagen langs de kust, die fossiele schelpen bevatten en dus ooit zeebodem zijn
geweest. Dit betekent dus dat de aarde ontelbare jaren oud moet zijn.
 Charles verbaast zich er over dat elke diersoort perfect op zijn omgeving aangepast lijkt te
zijn. Ook ziet hij diersoorten die overeenkomsten vertonen, of fossielen die sterk lijken op
dieren die nog wel leven.
 Het duurt lang voordat Charles zijn theorie publiceert, omdat het een controversieel
onderwerp is en hij zijn theorie wil vervolmaken voor publicatie.
 In 1859, 20 jaar na zijn reis publiceert hij zijn meesterwerk On the origin of species through
natural selection. De theorie staat tegenwoordig bekend als de evolutietheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

John Stevens Henslow (mentor Charles):

A

is een tegenstander van zijn theorie, maar Thomas Huxley lijkt de ideeën van Darwin meer te verdedigen dat Darwin zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De evolutietheorie van Darwin (natuurlijke selectie) laat zich daarom omschrijven als:

A

variatie & overleven + voortplanten & erfelijkheid = aanpassing aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarover gaat evolutie:

A

dat soorten zich continue blijven aanpassen aan hun omgeving. Sommigen denken dat evolutie een soort ladder is naar een hoger doel. Dit is niet zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een aanpassing aan de omgeving is

A

het resultaat van natuurlijke selectie en de totale verzameling van aanpassingen is het fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bepaalt hoe het fenotype eruit ziet:

A

grotendeels door de genen, het genotype. Het is als het ware het recept, dat uiteindelijk in interactie met de omgeving leidt tot het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

proximate oorzaken:

A

Aanpassing gebeurt dus niet alleen tijdens evolutie, maar ook tijdens de ontwikkeling van het
individu. Proximate oorzaken beïnvloeden het fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ultimate oorzaken:

A

Bij de aanpassing van de soort als geheel tijdens evolutie. beinvloeden genotype b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Niko Tinbergen, 4 vragen om gedrag te verklaren:

A

o Fylogenese: wat is de evolutionaire vorming van het genotype onder druk van de omgeving?
o Ontogenese: Wat is de aanpassing van het fenotype in de ontwikkeling tijdens de
levensloop?
o Proximate causatie: wat is de directe oorzaak, het specifieke signaal uit de omgeving dat de
reactie uitlokt?
o Ultimate functie: wat is de functie van het gedrag, het doel waar op het gericht is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de meest belangrijke aanname van evolutionaire psychologie?

A

de menselijke geest wordt gezien als een orgaan, dat door natuurlijke selectie is gevormd en dat het individu leidt in besluitvorming, die de kansen op overleving en voortplanting vergroot. Dit wordt mogelijk
gemaakt door instincten, maar tegelijk is de menselijke geest gemaakt om te leren, dus
daarom suggereert evolutionaire psychologie niet dat alles aangeboren is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk uitgangspunt hebben we meestal van bepaald gedrag dat vertoond word:

A

we gaan er meestal van uit dat het individu hiervan profiteert. Echter,
Darwin stelt dat het individu niet noodzakelijk profiteert van het gedrag, maar onze genen. Dit geldt alleen voor aangeboren gedrag, niet voor aangeleerd gedrag. Maar het onderscheid is lastig te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De geschiedenis van evolutionair denken:

A

o Thales (624-545 b.c.): leven evolueerde vanuit basiselementen met water.
o Empedocles (495-435 b.c.): organen werken samen met de kracht van liefde.
o Aristoteles (384-322 b.c.): Mensen hebben een vaste plek in de Great Chain of being (Scala
Naturae), dit is een beschrijving, maar ook voorschrijving en snoert evolutie de mond.
o Kant: een organisme kan veranderen en eigenschappen van een ander overnemen.
o Erasmus Darwin: alle levende dingen hebben dezelfde voorouder (‘one living filament’).
o Jean-Baptiste Lamarck:
- 1e wet: veranderingen in de omgeving kunnen leiden tot veranderingen in het gedrag.
- 2e wet: deze veranderingen kunnen erfelijk zijn.
Deze theorie is incorrect, je kunt spieren trainen, maar dit kun je niet laten overerven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Darwin, natuurlijke selectie: afhankelijk van 2 componenten:

A
  1. Erfelijke variatie (heritable variation), waarbij individuen in een populatie de neiging
    hebben om van elkaar af te wijken in eigenschappen die erfelijk zijn.
  2. Succesvolle voortplanting (differential reproductive success) als resultaat van de variaties, zullen sommige individuen meer nakomelingen krijgen dan anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil bij (a)seksuele voortplanting en variatie?

A

o Bij aseksuele voortplanting (kopiëren), treedt variatie op die zelden voordelig is. Als deze wel
voordelig is, kan deze de nieuwe norm worden.
o Bij seksuele voortplanting, is er sprake van een combinatie van genen en dus meer variatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Josef Mendel:

A

ontdekte dat erfelijkheid specifiek is en geen mix

experiment met erwten

24
Q

moderne synthese

A

samenvoeging van genetica en de evolutietheorie

25
Q

Materialisme:

A

de menselijke geest is een activiteit van onze hersenen is. Dit betekent dat ze daarmee ook onderhevig is aan natuurlijke selectie.

26
Q

Galton:

A

neef van Darwin en werd beïnvloed door de theorie van natuurlijke selectie.
o Hij ontwikkelt eerste IQ testen en stelt dat intelligentie en karakter erfelijk zijn.
o Hij is de grondlegger van psychometrie en legt de basis voor experimentele psychologie.
o Hij stelt eugenetica voor, ofwel mensen selectief laten voortplanten door mensen met
wenselijke eigenschappen kinderen te laten krijgen (positieve eugenetica) en mensen met
onwenselijke eigenschappen niet (negatieve eugenetica).

27
Q

Doel van eugenetica:

A

om de menselijke soort te verbeteren. De zoon van Darwin neemt het programma over en legt focus op negatieve eugenetica. Het grootste programma vond
plaats in Nazi Duitsland.

28
Q

William James:

A

ziet instincten als de drijvende kracht achter menselijke gedrag.
o Gedrag dat door instinct wordt veroorzaakt, kan door leren ook bewust uitgevoerd gaan worden. In die tijd lag meer nadruk op de invloed van cultuur ipv biologie op gedrag.

29
Q

Standard Social Science Model (SSSM):

A

een traditionele, niet evolutionaire
sociaalwetenschappelijke aanpak als reactie op het biologisch determinisme van Aristoteles:
o Mensen worden geboren zonder kennis, persoonlijkheid en culturele waarden.
o Menselijk gedrag is oneindig buigbaar, er zijn geen biologische beperkingen.
o Cultuur is een autonome kracht, die onafhankelijk van mensen bestaat.
o Menselijk gedrag wordt bepaald door een proces van leren, socialisatie en indoctrinatie.
o Leerprocessen zijn algemeen en kunnen op allerlei gebieden plaatsvinden.
–> proximate vragen

30
Q

Frans Boas: cultureel relativisme:

A

hij stelt dat verschillen tussen mensen komen door verschillen in hun cultuur. Dit wil echter niet zeggen dat bepaalde rassen biologisch inferieur zijn.

31
Q

Welk effect heeft WOII en eugenetica gehad op onderzoek>

A

geleid tot een angst voor biologische verklaringen.
o Veel onderzoekers stelden proximate vragen, die prima passen in het SSSM model.
o De evolutietheorie van Darwin beter geschikt is voor ultimate vragen.

32
Q

4 wetenschappelijke disciplines die evolutionair denken op gedrag toepassen:

A
  1. Ethologie: observatie van gedrag van dieren in hun natuurlijke habitat (Lorenz, Tinbergen).
  2. Gedragsmatige ecologie of antropologie: Zienswijze is dat de omgeving, en niet alleen de
    genen, bepalend zijn voor gedrag (Dawkins, Davies).
  3. Sociobiologie: is de systematische studie naar de biologische basis van sociaal gedrag bij
    mensen of dieren (Wilson, Hamilton).
  4. Evolutionaire psychologie (Santa Barbara school): combineert de principes van sociobiologie
    met een cognitieve, mechanistische kijk op de menselijke geest. Probeert verklaringen en
    voorspellingen te geven voor gedrag (Tooby en Cosmides)
33
Q

Sigmund Freud stond achter:

A

cultureel relativisme door de nadruk die hij legde op de rol van ouders en familie in de totstandkoming van de persoonlijkheid van een kind. Focus op ultimate vragen.

34
Q

E.O. Wilson en sociobiologie:

A

o Als gedrag onze kans op voortplanting beïnvloedt en gedrag beïnvloed wordt door onze
genen, dan moet natuurlijke selectie ook van toepassing zijn op menselijk gedrag.
o Sociobiologie is controversieel door de link met eugenetica.
o Het Seville Statement (1986) stelt dat crimineel of gewelddadig gedrag niet erfelijk is, maar
aangeleerd.

35
Q

Tooby en Cosmides hebben 5 principes opgesteld voor evolutionaire psychologie:

A

o Principe 1: Hersenen zijn een fysiek systeem en functioneren als een computer. Ze zijn zo
ontworpen dat ze gedrag voortbrengen dat past bij de omgeving (cognitieve psychologie).
o Principe 2: Ons zenuwstelsel is ontwikkeld door natuurlijke selectie om problemen op te
lossen, die onze voorouders tegenkwamen(sociobiologie).
o Principe 3: Het meeste dat in ons omgaat, verloopt onbewust en vereist een zeer complex
zenuwstelsel (cognitieve psychologie).
o Principe 4: Verschillende gespecialiseerde zenuwstelsels zijn gespecialiseerd in het oplossen
van verschillende problemen (Santa Barbara school).
o Principe 5: In onze moderne schedel huist een menselijke geest uit het stenen tijdperk (Santa
Barbara school).

36
Q

David Buller:

A

maakt een onderscheid tussen het onderzoeksveld evolutionaire psychologie, dat de relatie tussen gedrag en evolutie probeert te begrijpen en het paradigma Evolutionaire Psychologie, dat aannames doet over modulariteit en EEA (the environment of evolutionary
adaptedness), zijn het Santa Barbara gedachtengoed.

o Gedachte bij modulariteit is dat de hersenen zich aanpassen aan de omgeving en niet een
machine zijn, die altijd op dezelfde manier opereert.
o Er is daarbij kritiek op de aanname dat onze hersenen uit het stenen tijdperk komen, immers
door evolutie zouden ze aangepast moeten zijn naar het nu.

37
Q

Gould en Lewontin:

A

stellen dat gedrag snel als adaptief wordt gezien zonder dat hier enig bewijs voor is

38
Q

Hoe zorg je voor een solide theoretische fundering voor evolutionaire psychologie?

A

 Traditionele psychologische methoden zoals experimenten, interviews etc.
 Studies naar adoptie van tweelingen, net als bij genetica.
 Comparatieve methode, waarbij je gedrag van dieren op mensen toepast.
 Cross-cultureel onderzoek, met als uitgangspunt dat als bepaald gedrag adaptief is, dan zou je het verwachten bij iedereen, ongeacht hun cultuur.
 Wiskundige modellen gebruiken om te beredeneren vanuit een abstracte wereld hoe eigenschappen concurreren voor een dominante positie.

39
Q

Kritiek op evolutionaire psychologie:

A

o Alles is een aanpassing. Soms kan iets ook een bijproduct (spandrel) zijn van een andere
aanpassing en dus geen adaptatie, die tot beter functioneren leidt.
o Evolutionaire psychologie staat gelijk aan genetisch determinisme, ofwel alles wordt door
onze genen bepaald. Echter, evolutionaire psychologen stellen dat genen alleen een
predispositie geven voor bepaald gedrag. Daarnaast kan dit mechanisme voor negatief, maar
ook positief gedrag gelden.
o Evolutionaire psychologie is reductionistisch, ofwel alles is te verklaren vanuit simpelere
onderliggende mechanismen. Echter, je zult ook naar het bovenliggende meer complexe gedrag moeten blijven kijken en dat gebeurt ook bij evolutionaire psychologie.
o Evolutionaire psychologie is politiek incorrect. Naturalistic fallacy wil zeggen dat omdat iets
in de natuur gevonden wordt het automatisch goed of wenselijk is, omdat het door natuurlijke selectie komt. Sociaal darwinisme geeft als probleem dat iets dat een voordeel geeft voor de een geeft, een nadeel kan geven voor de ander. Sterker nog iets dat in het
voordeel werkt voor je genen, kan in het nadeel zijn voor het individu. Goede wetenschap is
niet politiek, maar probeert hypotheses zo secuur mogelijk te onderzoeken. Dat kan wel
betekenen dat het resultaat niet leuk is.

40
Q

Vat de theorie van Charles Darwin beknopt, maar volledig samen

A

De theorie van Charles Darwin is de evolutietheorie. De kern van deze theorie is het principe
natuurlijke selectie, waarin Darwin verklaart hoe alle levensvormen door selectiedruk vanuit de
natuur voortdurend veranderen.
Individuen bezitten kenmerken, die erfelijk zijn en er zijn verschillende varianten van deze
kenmerken. Deze varianten zijn van invloed op een succesvolle voortplanting en op die manier
kunnen de voordelige varianten van de kenmerken zich verspreiden en sterven de andere uit.

41
Q

Welke 2 andere wetenschappers uit de biologie waren belangrijk voor de ontwikkeling
van de evolutieleer? Licht hierbij de moderne en nieuwe synthese toe.

A

 Mendel. Hij heeft met eenvoudige proeven de basiswetten van de genetica ontrafelt en gaf
hiermee inzicht in het biologisch mechanisme dat overerving van eigenschappen regelt. Darwin
heeft de aanwezigheid van een dergelijk mechanisme wel veronderstelt, maar kende de precieze
werking niet.
o De moderne synthese is de samenvoeging van de evolutietheorie van Darwin met de
inzichten in de genetica van Mendel.

 Wilson legde met behulp van sociobiologie een link tussen de evolutietheorie en sociaal gedrag.
Hij stelde dat al ons gedrag een gevolg is van activiteit in ons geëvolueerde brein en daarmee dus
ook onderhevig is aan evolutie.
o de nieuwe synthese: de brug tussen evolutiebiologie en sociale wetenschappen

42
Q

Van welke 3 namen uit de psychologie worden genoemd en waarom zijn hun opvattingen evolutionair?

A

 Galton: stelde dat karakter en intelligentie aangeboren kenmerken zijn, die voordeel geven. Hij
stond ook aan de basis van eugenetica, waarbij hij voorstelde om de menselijke soort, net als
dieren, te verbeteren met selectieve voortplanting.
 James: formuleerde een theorie over instincten, waarin hij stelde dat de mens nog veel meer
instincten heeft dan andere dieren (angst, liefde, nieuwsgierigheid). Deze instincten zijn de
drijvende kracht achter menselijk gedrag.
 Freud was geïnspireerd door de evolutietheorie en met name geïnteresseerd in ultimate vragen
(waarom gedragen mensen zich zo). Hij stelde dat menselijk gedrag primair gedreven wordt door
verlangen van het Id, waarbij hij met name de seksuele drift benadrukt.

43
Q

Geef een wetenschappelijke en maatschappelijke reden waarom evolutionair denken
uit psychologie is verdwenen?

A

 Maatschappelijk. Na WOII is er veel weerstand ontstaan tegen de eugenetica. Hierdoor werd
onderzoek naar de genetische grondslagen van menselijk gedrag een taboe.

 Wetenschappelijk. De nadruk in sociale wetenschappen is door nieuwe inzichten erg op
leerprocessen met cultuur als oorzakelijke kracht komen te liggen. De aandacht voor biologie en
daarmee evolutieleer als grondslag voor psychologie verdween daarmee.

44
Q

Wat bedoelen Tooby en Cosmides met het SSSM dat ze aanvallen?

A

SSSM is het model dat impliciet ten grondslag lag aan de sociale wetenschappen. Dit model gaat
ervan uit dat de mens als onbeschreven blad wordt geboren dat vervolgens wordt ingevuld door de
cultuur, waarin een mens opgroeit. Dit gebeurt door leerprocessen als conditionering, socialisering,
indoctrinatie etc. SSSM veronderstelt ook dat de mens een generale leermachine is, die alles
makkelijk kan aanleren, ofwel de mens kan dus vanaf geboorte gevormd worden in elke richting

45
Q

Wat houdt hun alternatief het modulaire brein in? Tooby en Cosmides

A

Het idee van de generale leermachine is niet houdbaar, als je ervan uitgaat dat het brein een product
is van de evolutie. Evolutie produceert namelijk geen generieke mechanismen, maar specifieke
oplossingen voor specifieke problemen. Het brein is een verzameling modulen, die elk geëvolueerd
zijn om een specifiek probleem op te lossen. Ofwel het modulaire brein. Dit brein kan niet zomaar
alles leren, informatie waar de modulen gevoelig voor zijn kan snel geleerd worden, maar abstracte
logica, wat in onze voorouderlijke omgeving niet relevant was, kost moeite om te leren.

46
Q

Wat is eugenetica?

A

 De opvatting dat bij mensen, net als bij dieren, eigenschappen verbeterd zouden moeten worden
met behulp van selectieve voortplanting.
o Positieve eugenetica: mensen met positief geachte eigenschappen worden gestimuleerd
zich zoveel mogelijk voort te planten. Denk aan extra kinderbijslag voor bovenmatige intelligentie mensen.
o Negatieve eugenetica: mensen met negatief geachte eigenschappen worden ontmoedigd of verboden zich voort te planten. Denk aan verplichte sterilisatie van mensen die veel agressief gedrag vertonen.

47
Q

Wat is de relatie tussen het nieuwsbericht embryoselectie en eugenetica?

A

Het nieuwsbericht gaat over embryoselectie, waarbij ongeboren embryo’s worden gescreend op
erfelijke aandoeningen, zodat vroegtijdig besloten kan worden tot abortus wanneer deze eigenschappen geconstateerd worden. Dit is feitelijk een vorm van negatieve eugenetica.

48
Q

Zijn er zaken, die de wetenschap niet moet onderzoeken of is ze vrij in deze keuze?

A

 Wetenschap zou vrij moeten zijn in de zaken die zij wil onderzoeken. Het is aan de maatschappij
en politiek om te bepalen wat zij met de opgedane kennis willen doen.
 Echter, onderzoek kan wel leiden tot kennis die gevaarlijk kan zijn (atoombom), dit kan bij
genetische grondslagen voor ons gedrag ook het geval zijn, omdat de opgedane kennis
uiteindelijk gebruikt zal worden.
 Een wetenschapper kan dus om die reden besluiten om geen onderzoek te doen naar iets.
Hiermee snijden we de weg naar kennis af. Dit is daarom een lastig, ethisch vraagstuk waar je
niet op wetenschappelijke gronden over kan beslissen.

49
Q

Wat is een van de grootste zorgpunten van evolutionaire psychologie?
Artikel Schmidt en Pilcher

A

dat er geen direct bewijs geleverd kan worden voor adaptatie.

50
Q

Hoe kunnen evolutionaire psychologen adaptatie identificeren?
Artikel Schmidt en Pilcher

A

o Om een kenmerk een adaptatie te noemen moet aangetoond worden dat dit de ‘fitness’ van
een wezen vergroot. Dit betekent dus dat je moet laten zien dat het kenmerk de kansen op overleven en voortplanten vergroot en daarnaast ook erfelijk is.
o Ook moet je aantonen dat het kenmerk specifiek is ontwikkeld (special design) om de
overlevings- en voortplantingskansen te vergroten.
o Een adaptatie is dus te herkennen aan ‘fitness enhancement’ en ‘special design’.

51
Q

The adaptionist program:

Artikel Schmidt en Pilcher

A

o Dit is de algemene aanpak in evolutionaire biologie om dieren te bestuderen en adaptaties te
ontdekken. Het kan ook op mensen worden toegepast.
o helpt het fenotype om erachter te komen hoe de adaptaties eruitzien, door te zoeken naar kenmerken die een bepaalde functionele waarde hebben.
o Gebaseerd op de aanname van modulariteit is de verwachting dat de aanpassingen een heel
specifiek doel dienen en zijn ontstaan in relatie met een specifieke omgeving.

52
Q

Welke 3 onderdelen zijn belangrijk bij adaptie bewijzen?

A

Construct validiteit, nomologische netwerken en psychologische aanpassingen

53
Q

nomologisch netwerk

A

kan gebruikt worden om aan te tonen dat iets een adaptatie is. Dit netwerk breidt zich steeds verder uit.netwerk met 8 verschillende soorten bewijs

54
Q

Breedte van bewijs:

Diepte van bewijs:

A

De breedte van het bewijs geeft aan dat er vanuit veel van de 8 soorten bewijs is voor een
theorie. De diepte wil zeggen dat er veel bewijs is binnen een van de 8 soorten bewijs.

55
Q

Gould en Lewontin noemen evolutionair-psychologische theorieën die ervan uitgaan
dat bepaalde eigenschappen evolutionaire aanpassingen zijn ‘just so stories’. Wat zijn dit?

A

Ze zijn van mening dat evolutionaire psychologen te veel geneigd zijn om alle menselijke gedragingen
zonder enige kritiek te verklaren als een evolutionaire adaptatie. Vaak is hier echter weinig bewijs
voor. Door dit gebrek aan bewijs, worden deze theorieën onbewijsbare verhalen ofwel ‘just so
stories’ genoemd.

56
Q
  1. Schmitt en Pilcher laten zien dat je wel kunt aantonen dat iets een evolutionaire
    adaptatie is. Wat is hun definitie van een adaptatie en wat moet je minimaal aantonen?
    Zie voorbeeld zwangerschapsmisselijkheid
A

Je moet duidelijk maken dat de eigenschap een natuur geselecteerd, functioneel ontwerp heeft.
Daarvoor moet je 2 dingen aantonen.
 Allereerst moet je laten zien dat de eigenschap de ‘fitness’ verhoogt om aan te tonen dat deze
natuurlijk geselecteerd is. Ofwel, de eigenschap moet de kansen op overleving en/of
voortplanting vergroten.
 Als tweede moet de eigenschap een efficiënt en complex ontwerp kennen en ook gespecialiseerd
zijn om een specifiek doel te bereiken. De eigenschap moet ook universeel voorkomen.
Om te laten zien dat een adaptatie voldoet aan de genoemde criteria kun je onderzoekgegevens uit
meerdere disciplines samenbrengen. Schmitt en Pilcher spreken over 8 categorieën.

57
Q

Welke 8 categorieën noemen ze?

A
  1. Theoretisch bewijs: beredeneer vanuit de theorie of iets een adaptatie kan zijn. Als dat vanuit
    meerdere theorieën kan, is het sterk bewijs.
  2. Psychologisch bewijs: kan een eigenschap op efficiënte wijze een specifiek doel bereiken.
  3. Fysiologisch bewijs: kent de adaptatie een specifiek en efficiënt ontwerp.
  4. Medisch bewijs: werkt de eigenschap onder gezonde omstandigheden fitness verhogend, ofwel
    heeft deze een duidelijke functie bij overleven en voortplanten.
  5. Genetisch bewijs: Is deze eigenschap genetisch bepaald en hoe groot is de invloed van de genen.
  6. Fylogenetisch bewijs: hadden onze voorouders deze eigenschap ook en leverde deze een
    evolutionair voordeel op.
  7. Jagers-verzamelaars bewijs: Onderzoek de mens in zijn natuurlijk habitat en als de eigenschap
    fitness verhogend werkt, dan is dat sterk bewijs.
  8. Cross-cultureel bewijs: laat zien of de eigenschap in meerdere culturen voorkomt.