Thema 1 Fundamenten 1.1 Perspectief Flashcards
Pluriforme aanpak:
onderkent dat het aanwijzen van oorzaken (en dus het opstellen van verklaringen mogelijk is vanuit verschillende verklaringsperspectieven
Niko Tinbergen taxonomie verklaringsperspectieven:
Folygenese (historisch): ultimaat + verandering
Ontogenese (ontwikkeling): proximaat + verandering
Functie: ultimaat + tijdsmoment
Mechanisme: proximaat + tijdsmoment
Fylogenese (historisch) :
Hoe is het geëvolueerd?
Je wilt de evolutionaire geschiedenis van het gedrag
weten.
o Tinbergen keek hierbij vooral naar natuurlijke selectie, maar tegenwoordig wordt
verandering meer gedreven door leren en gedrag.
o Bij taal is ook de vraag of evolutie ontstaat door natuurlijke selectie of cultuurverandering. En
is een cultuurverandering een vorm van natuurlijke selectie of ontwikkeling (development).
o Sociale transmissie (social transmission) vindt plaats bij mensen, maar ook dieren.
Partnerkeuze is bijvoorbeeld deels een sociaal proces geworden.
Ontogenese (ontwikkeling):
Hoe heeft het zich ontwikkeld?
Je wilt weten waarom iemand gedrag op een
bepaalde manier uitvoert, ofwel wat heeft er in de opvoeding of ontwikkeling van iemand
toe geleid, dat iemand zich op die manier gedraagt.
o De ontwikkelprocessen die iemand vormen, starten al voor de bevruchting.
o Culturele kennis en ecologische legacies zijn opgebouwd over vele generaties.
o De moderne synthese gaat uit van invloed vanuit genen en invloed door de omgeving en dat
maakt het een meerdimensionale zienswijze, waarbij er veel verschillende factoren van
invloed zijn op het uiteindelijke karakter.
Functie:
Waar is het voor?
Je kunt je afvragen waarom gedrag de kans op overleving of voortplanting vergroot, dit is ook wel de functionele of ultieme oorzaak.
o Deze vraag verwijst volgens Tinbergen naar de functie van een karakter ook wel ‘current
utility’. Het huidige gebruik zegt echter niets over het historische gebruik.
o De ‘fitness’ van iets kan vergroot worden door zijn ontwerp (apparent design). Soms wordt
ook gesproken over aanpassing (adaptation).
o Belangrijk is het maken van een onderscheid tussen het huidige gebruik en historische
processen die tot het huidige gebruik hebben geleid.
Mechanisme:
Hoe werkt het?
Je wilt weten wat iemand motiveert om iets te
doen op een bepaald moment. Dit is de onmiddellijke of proximate oorzaak van gedrag.
Er zijn studies die naar moleculaire, neurobiologische en hormonale oorzaken voor gedrag
kijken. Of die metabolisme en immuunsysteem aan gedrag koppelen.
Hoe zijn de verklaringen van Tinbergen effectief?
- Alle verklaringen kijken naar een ander niveau en sluiten elkaar niet uit, maar versterken elkaar.
- Voorkom wel dat de verschillende verklaringen tegen elkaar afgewogen worden, dit is onzinnig.
- Bij mensen kan het lastig zijn om de verklaringen uit elkaar te houden, omdat mensen gedrag om
meerdere redenen kunnen uitvoeren. Echter, omdat we als mensen bewustzijn hebben, denken
we nog wel eens dat al ons gedrag bewust is, terwijl we ook regelmatig vanuit instinct handelen.
Relaties tussen de 4 problemen van Tinbergen:
o Suggesties voor een extra vraag in het Tinbergen framework zijn: Hoe is het gedrag geërfd?
Hoe kunnen de 4 vragen geïntegreerd worden? Wat is karakter? Waar is een dier zich bewust
van?
o Het blijkt ook dat onderzoek soms meer dan 1 van de vragen raakt.
o Ontwikkeling/ontogenese en mechanisme hangen ook samen.
Geschiedenis Charles Darwin:
In Kaapverdië doet Charles zijn eerste ontdekkingen, die tot de evolutietheorie zullen leiden.
Hij ziet aardlagen langs de kust, die fossiele schelpen bevatten en dus ooit zeebodem zijn
geweest. Dit betekent dus dat de aarde ontelbare jaren oud moet zijn.
Charles verbaast zich er over dat elke diersoort perfect op zijn omgeving aangepast lijkt te
zijn. Ook ziet hij diersoorten die overeenkomsten vertonen, of fossielen die sterk lijken op
dieren die nog wel leven.
Het duurt lang voordat Charles zijn theorie publiceert, omdat het een controversieel
onderwerp is en hij zijn theorie wil vervolmaken voor publicatie.
In 1859, 20 jaar na zijn reis publiceert hij zijn meesterwerk On the origin of species through
natural selection. De theorie staat tegenwoordig bekend als de evolutietheorie.
John Stevens Henslow (mentor Charles):
is een tegenstander van zijn theorie, maar Thomas Huxley lijkt de ideeën van Darwin meer te verdedigen dat Darwin zelf.
De evolutietheorie van Darwin (natuurlijke selectie) laat zich daarom omschrijven als:
variatie & overleven + voortplanten & erfelijkheid = aanpassing aan de omgeving
Waarover gaat evolutie:
dat soorten zich continue blijven aanpassen aan hun omgeving. Sommigen denken dat evolutie een soort ladder is naar een hoger doel. Dit is niet zo.
Een aanpassing aan de omgeving is
het resultaat van natuurlijke selectie en de totale verzameling van aanpassingen is het fenotype
Wat bepaalt hoe het fenotype eruit ziet:
grotendeels door de genen, het genotype. Het is als het ware het recept, dat uiteindelijk in interactie met de omgeving leidt tot het fenotype.
proximate oorzaken:
Aanpassing gebeurt dus niet alleen tijdens evolutie, maar ook tijdens de ontwikkeling van het
individu. Proximate oorzaken beïnvloeden het fenotype
ultimate oorzaken:
Bij de aanpassing van de soort als geheel tijdens evolutie. beinvloeden genotype b
Niko Tinbergen, 4 vragen om gedrag te verklaren:
o Fylogenese: wat is de evolutionaire vorming van het genotype onder druk van de omgeving?
o Ontogenese: Wat is de aanpassing van het fenotype in de ontwikkeling tijdens de
levensloop?
o Proximate causatie: wat is de directe oorzaak, het specifieke signaal uit de omgeving dat de
reactie uitlokt?
o Ultimate functie: wat is de functie van het gedrag, het doel waar op het gericht is?
Wat is de meest belangrijke aanname van evolutionaire psychologie?
de menselijke geest wordt gezien als een orgaan, dat door natuurlijke selectie is gevormd en dat het individu leidt in besluitvorming, die de kansen op overleving en voortplanting vergroot. Dit wordt mogelijk
gemaakt door instincten, maar tegelijk is de menselijke geest gemaakt om te leren, dus
daarom suggereert evolutionaire psychologie niet dat alles aangeboren is.
Welk uitgangspunt hebben we meestal van bepaald gedrag dat vertoond word:
we gaan er meestal van uit dat het individu hiervan profiteert. Echter,
Darwin stelt dat het individu niet noodzakelijk profiteert van het gedrag, maar onze genen. Dit geldt alleen voor aangeboren gedrag, niet voor aangeleerd gedrag. Maar het onderscheid is lastig te maken.
De geschiedenis van evolutionair denken:
o Thales (624-545 b.c.): leven evolueerde vanuit basiselementen met water.
o Empedocles (495-435 b.c.): organen werken samen met de kracht van liefde.
o Aristoteles (384-322 b.c.): Mensen hebben een vaste plek in de Great Chain of being (Scala
Naturae), dit is een beschrijving, maar ook voorschrijving en snoert evolutie de mond.
o Kant: een organisme kan veranderen en eigenschappen van een ander overnemen.
o Erasmus Darwin: alle levende dingen hebben dezelfde voorouder (‘one living filament’).
o Jean-Baptiste Lamarck:
- 1e wet: veranderingen in de omgeving kunnen leiden tot veranderingen in het gedrag.
- 2e wet: deze veranderingen kunnen erfelijk zijn.
Deze theorie is incorrect, je kunt spieren trainen, maar dit kun je niet laten overerven.
Darwin, natuurlijke selectie: afhankelijk van 2 componenten:
- Erfelijke variatie (heritable variation), waarbij individuen in een populatie de neiging
hebben om van elkaar af te wijken in eigenschappen die erfelijk zijn. - Succesvolle voortplanting (differential reproductive success) als resultaat van de variaties, zullen sommige individuen meer nakomelingen krijgen dan anderen.
Wat is het verschil bij (a)seksuele voortplanting en variatie?
o Bij aseksuele voortplanting (kopiëren), treedt variatie op die zelden voordelig is. Als deze wel
voordelig is, kan deze de nieuwe norm worden.
o Bij seksuele voortplanting, is er sprake van een combinatie van genen en dus meer variatie.