Tentamen 3 examenjaar 2019-2020 Flashcards

1
Q

Economische groei

A

Toename van de totale productie in een land, stijging van het bbp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Recessie

A

De economische groei is lager dan in de voorgaande periode en lager dan gemiddeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Staatsschuld

A

Overheidsschuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aftrekposten

A

Bepaalde kosten die je op je inkomen in mindering mag brengen, zodat je minder belasting hoeft te betalen. Bv betaalde hypotheekrente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eigenwoningforfait

A

Bedrag dat je bij je inkomen moet optellen als je een eigen huis bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inkomstenbelasting

A

Belasting die iedereen over zijn privé-inkomen moet betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Loonheffing

A

Bedrag voor loonbelasting en premies. volksverzekeringen dat je werkgever inhoudt op je brutoloon en afdraagt aan de fiscus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Progressief belastingtarief

A

Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heffingskorting

A

Een korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heffingsvrij vermogen

A

Het eerste deel van je vermogen waarover je geen belasting hoeft te betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vermogensrendementsheffing

A

Belasting in box 3 over inkomen uit vermogen, zoals spaargeld en beleggingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Denivellering

A

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Draagkrachtbeginsel

A

Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Motorrijtuigenbelasting

A

Wegenbelasting. Belasting die je betaald voor het bezit van een auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nivellering

A

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Profijtbeginsel

A

Je betaald voor het gebruik van goederen of diensten die de overheid levert

17
Q

Solidariteitsbeginsel

A

Iedereen met een inkomen moet een deel daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen

18
Q

Betalingsbalans

A

Een overzicht van alle betalingen aan het buitenland en alle ontvangsten uit het buitenland

19
Q

Exportquote

A

De totale uitvoerwaarde als percentage van het nationaal inkomen

20
Q

Importquote

A

De totale invoerwaarde als percentage van het nationaal inkomen

21
Q

Open economie

A

Een land met veel in- en uitvoer in verhouding tot het nationaal inkomen. Het land heeft een hoge import- en exportquote

22
Q

Wederuitvoer

A

Goederen worden eerst ingevoerd en na een korte bewerking meteen doorverkocht aan het buitenland

23
Q

EMU

A

Europees Monetaire Unie. Aantal landen binnen de Europese Unie met een gezamenlijke munteneenheid. de euro

24
Q

Interne markt

A

Gemeenschappelijke markt. Voor de handel zijn alle binnengrenzen tussen lidstaten van de EU vervallen. Daardoor is er een vrij verkeer van:

1) Goederen en diensten
2) Personen
3) Kapitaal

25
Contingentering
Importquota. Er mag een maximaal aantal producten worden ingevoerd
26
Exportsubsidie
De overheid geeft subsidie aan exporterende bedrijven, waardoor die hun producten goedkoper aan het buitenland kunnen verkopen
27
Invoerrechten
Importheffingen, douanerechten. Belasting op ingevoerde producten
28
Protectiemaatregelen
Handelsbelemmeringen, protectionisme. Maatregelen om de productie en werkgelegenheid bij bedrijven in het eigen land te beschermen tegen concurrentie uit andere landen
29
Globalisering
De toenemende vrije wereldhandel als gevolg van het openstellen van grenzen en nieuwe vormen van communicatie en transport
30
Internationale arbeidsverdeling
Een product wordt geproduceerd en geëxporteerd door het land dat dit het beste en goedkoopste kan.
31
Internationale concurrentiepositie
De mate waarin een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen
32
Monocultuur
Ontwikkelingslanden zijn voor hun exportinkomsten afhankelijk van een of enkele (landbouw) producten
33
Ruilvoet
De verhouding tussen de prijs van exportproducten en de prijs van importproducten
34
Wereldbank
Deze bank heeft als belangrijkste taak ontwikkelingslanden te helpen met leningen. De Wereldbank is een onderdeel van de VN
35
Bilaterale hulp
Hulp dat het ene land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland
36
Grondstoffenovereenkomst
Afspraken tussen landen die bedoeld zijn om de prijzen van bepaalde grondstoffen stabiel te houden
37
Microkrediet
Een kleine lening die versterkt wordt aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden die niet kunnen lenen bij traditionele banken
38
Wereld Handelsorganisatie
WTO. Een organisatie die ernaar streeft om de vrijhandel in de wereld te bevorderen
39
Fairtrade
Organisatie die boeren in ontwikkelingslanden helpt door ze een eerlijke prijs voor hun producten te bieden