Hoofdstuk 7 Jong&Oud 20-21 Flashcards

1
Q

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

A

Instituut dat gegevens verzamelt over de Nederlandse economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

consumentenprijsindex

A

(= CPI) Maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geldontwaarding

A

Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hypothecaire lening

A

(= hypotheeklening) Lening bij een bank met onroerend goed (huis of grond) als onderpand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inflatie

A

Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten. Stijging van het algemeen prijsniveau. Stijging van het gemiddelde prijspeil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nominaal inkomen

A

Het bedrag dat je in euro’s verdient. Het inkomen gemeten in geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nominale rente

A

Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onroerende goederen

A

Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reëel inkomen

A

(= koopkracht) De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

reële rente

A

De nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wegingsfactoren

A

Geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly