Hoofdstuk 7 Jong&Oud 20-21 Flashcards
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Instituut dat gegevens verzamelt over de Nederlandse economie.
consumentenprijsindex
(= CPI) Maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.
geldontwaarding
Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro.
hypothecaire lening
(= hypotheeklening) Lening bij een bank met onroerend goed (huis of grond) als onderpand.
inflatie
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten. Stijging van het algemeen prijsniveau. Stijging van het gemiddelde prijspeil.
nominaal inkomen
Het bedrag dat je in euro’s verdient. Het inkomen gemeten in geld.
nominale rente
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
onroerende goederen
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.
reëel inkomen
(= koopkracht) De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.
reële rente
De nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.
wegingsfactoren
Geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven