Hoofdstuk 3 jaar 2020-2021 Flashcards
Aftrekposten
Bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het brutoloon en waarover dus geen loonheffing betaald hoeft te worden.
Algemene heffingskorting
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen.
Arbeidskosten
Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen die werkt.
Belastbaar inkomen
Bruto inkomen min aftrekposten.
Belastingschijven
Het belastbaar inkomen wordt in Nederland verdeeld in maximaal vier opvolgende bedragen (= schijven), waarover volgens een oplopend percentage de inkomensheffing wordt berekend.
Besteedbaar inkomen
(= nettoloon) Loon na aftrek van belastingen en sociale premies.
Brutoloon
Het loon voor aftrek van belastingen en premies.
Degressief belastingstelsel
Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage daalt als het inkomen toeneemt
Denivellering
Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen.
Draagkrachtbeginsel
Hogere inkomens moeten in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten).
Gemiddeld tarief
(= gemiddelde heffingsdruk) Loonheffing als percentage van het brutoloon.
Gemiddelde heffingsdruk
(= gemiddeld tarief) Loonheffing als percentage van het brutoloon. Inkomensheffing als percentage van het bruto inkomen.
Huur
Beloning voor de productiefactor kapitaal. Vergoeding voor of inkomen uit verhuur gebouwen of andere goederen.
Hypothecaire lening
(= hypotheeklening) Lening bij een bank met onroerend goed (huis of grond) als onderpand.
Inkomensheffing
Het bedrag dat je aan belasting en premie volksverzekeringen over je inkomen betaalt.