Hoofdstuk 3 jaar 2020-2021 Flashcards

1
Q

Aftrekposten

A

Bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het brutoloon en waarover dus geen loonheffing betaald hoeft te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene heffingskorting

A

Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidskosten

A

Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing voor iedereen die werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belastbaar inkomen

A

Bruto inkomen min aftrekposten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belastingschijven

A

Het belastbaar inkomen wordt in Nederland verdeeld in maximaal vier opvolgende bedragen (= schijven), waarover volgens een oplopend percentage de inkomensheffing wordt berekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Besteedbaar inkomen

A

(= nettoloon) Loon na aftrek van belastingen en sociale premies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brutoloon

A

Het loon voor aftrek van belastingen en premies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Degressief belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage daalt als het inkomen toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Denivellering

A

Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Draagkrachtbeginsel

A

Hogere inkomens moeten in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gemiddeld tarief

A

(= gemiddelde heffingsdruk) Loonheffing als percentage van het brutoloon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gemiddelde heffingsdruk

A

(= gemiddeld tarief) Loonheffing als percentage van het brutoloon. Inkomensheffing als percentage van het bruto inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Huur

A

Beloning voor de productiefactor kapitaal. Vergoeding voor of inkomen uit verhuur gebouwen of andere goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypothecaire lening

A

(= hypotheeklening) Lening bij een bank met onroerend goed (huis of grond) als onderpand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inkomensheffing

A

Het bedrag dat je aan belasting en premie volksverzekeringen over je inkomen betaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inkomstenbelasting

A

Het bedrag dat je aan belasting betaalt over je inkomen.

17
Q

Loon

A

Beloning voor geleverde arbeid: beloning voor de productiefactor arbeid.

18
Q

Loonbelasting

A

Directe belasting op het inkomen van een werknemer, die als voorheffing van de inkomstenbelasting wordt ingehouden op het brutoloon.

19
Q

Loonheffing

A

Het bedrag dat als voorheffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen wordt ingehouden op het brutoloon.

20
Q

Marginaal tarief

A

(= marginale heffingsdruk = marginale belastingdruk) Het percentage belasting dat je betaalt over extra verdiend inkomen, dus over je laatst verdiende euro.

21
Q

Marginale heffingsdruk

A

(= marginaal tarief = marginale belastingdruk) Het percentage belasting dat je betaalt over extra verdiend inkomen, dus over je laatst verdiende euro.

22
Q

Nettoloon

A

(= besteedbaar loon) Loon na aftrek van belastingen en sociale premies.

23
Q

Nivellering

A

Het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen.

24
Q

Pacht

A

Vergoeding voor of inkomen uit het verhuren van grond, beloning voor de productiefactor natuur (grond).

25
Q

Pensioenfonds

A

Een organisatie/instelling die premies int van werknemers en deze belegt, om zo later aanvullende uitkeringen te kunnen doen bij pensionering, bij arbeidsongeschiktheid en bij overlijden aan de partner.

26
Q

Premie volksverzekeringen

A

Het bedrag dat je (verplicht) betaalt aan de volksverzekeringen (AOW, Wlz, AKW en Anw)

27
Q

Primaire inkomens

A

Inkomens (loon, rente, huur, pacht en winst) die verdiend worden in het productieproces.

28
Q

Progressief belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage stijgt als het inkomen toeneemt. Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens een hoger gemiddeld belastingpercentage betalen dan de lagere inkomens.

29
Q

Proportioneel belastingstelsel

A

Een belastingstelsel waarbij alle inkomens hetzelfde percentage belasting betalen. Het gemiddelde belastingpercentage is voor iedereen gelijk.

30
Q

Rente

A

Vergoeding voor spaargeld of leengeld. De prijs van geld. De beloning die betaald moet worden voor het lenen van geld en die ontvangen wordt voor het uitlenen van geld. (= interest) Beloning voor de productiefactor kapitaal.

31
Q

Werknemer

A

Iemand in loondienst van bedrijf, organisatie, instelling of overheid. Werkt tegen betaling in dienst van een werkgever.

32
Q

Winst

A

Winst uit eigen zaak; dat is de beloning voor ondernemerschap vanwege het ondernemingsrisico dat de ondernemer loopt. Valt onder arbeidsinkomen. Winst uit aandelenbezit. Valt onder kapitaalinkomen. Het verschil tussen de totale opbrengst (TO) en de totale kosten (TK). Zie ook Totale Winst (TW)