Hoofdstuk 2 jaar 2020-2021 Flashcards

Toets 2

1
Q

Consumeren

A

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

inkomensafhankelijk

A

De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

rente

A

Vergoeding voor spaargeld of leengeld. De prijs van geld. De beloning die betaald moet worden voor het lenen van geld en die ontvangen wordt voor het uitlenen van geld. (= interest) Beloning voor de productiefactor kapitaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ruilen over de tijd

A

(= intertemporele ruil) Consumptie van nu verschuiven naar consumptie in de toekomst of omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sparen

A

Het niet uitgeven van een deel van het inkomen. Het niet consumeren van een deel van het inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stroomgrootheid

A

Iets dat over een bepaalde periode, een maand of een jaar, worden gemeten. Stroomgrootheden staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de resultatenrekening genoteerd, zoals de omzet en loonkosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorraadgrootheid

A

Iets dat op een bepaald moment of tijdstip wordt gemeten, zoals het spaargeld dat je op 1 januari hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly