Hoofdstuk 2 Vervoer Flashcards

1
Q

afschrijvingskosten

A

De waardevermindering van duurzame productiemiddelen (meestal per jaar gerekend).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

break-evenafzet

A

De afzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten: er wordt geen winst gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

break-evenomzet

A

De omzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

break-evenpunt

A

Het punt waar de lijn van de totale opbrengst de lijn van de totale kosten snijdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

constante kosten

A

(= vaste kosten) Kosten die niet veranderen als de omvang van de productie/afzet verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gemiddelde kosten

A

De kosten per product. Je berekent de gemiddelde kosten door de totale kosten te delen door de productieomvang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

marginale kosten

A

De extra kosten als de productie met één product wordt uitgebreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

marginale opbrengst

A

De extra opbrengst als de productie (en afzet) met één product wordt uitgebreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

marktaandeel

A

Het marktaandeel geeft weer welk deel van de totale markt in handen is van een onderneming. Het marktaandeel kan worden weergegeven in een percentage van de verkochte aantallen of in een percentage van de totale omzet. Degene met het grootste marktaandeel is marktleider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

omzet

A

(= totale opbrengst) De geldopbrengst van de verkochte producten. Is te berekenen door: verkoopprijs × aantal verkochte producten (= afzet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

productiecapaciteit

A

De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een periode (meestal een jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

totale kosten

A

De som van de totale constante (TCK) en de totale variabele kosten (TVK).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

totale opbrengst

A

(= omzet) De waarde van de verkochte producten. Is te berekenen door: verkoopprijs × afzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

totale winst

A

Het verschil tussen de totale opbrengst (TO) en de totale kosten (TK).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

variabele kosten

A

Kosten die veranderen als de productieomvang verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly