Hoofdstuk 1 jaar 2020-2021 Flashcards

Toets 1

1
Q

Alternatief aanwendbaar

A

De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behoefte

A

Alles wat mensen graag willen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bestedingen

A

Aankopen van goederen en diensten door consumenten (consumptie), door bedrijven (investeringen), door de overheid (overheidsbestedingen) en door het buitenland (export).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Budgetlijn

A

Een budgetlijn geeft verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden aan bij een bepaald budget (bijvoorbeeld vrije uren of werken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Consumentenvertrouwen

A

Geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie. Anders gezegd: geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter of slechter gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consumeren

A

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deflatie

A

Daling van het algemeen prijsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inflatie

A

Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten. Stijging van het algemeen prijsniveau. Stijging van het gemiddelde prijspeil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Investeren

A

Het aanschaffen van kapitaalgoederen door een onderneming of bedrijf: het kopen van goederen of diensten om er verder mee te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Koopkracht

A

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen (of een euro) kunt kopen. Reële waarde van het budget.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Middelen

A

Zaken die je nodig hebt om een doel te bereiken, zoals geld, producten en tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opofferingskosten

A

De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schaarste

A

De beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen, waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden. Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vrije goederen

A

Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly