Slotvragen hoorcollege + oefenCAT Flashcards

1
Q

De schildklier ontvangt bloed uit de arteria thyroidea superior en arteria thyroidea inferior. Uit welke bloedvaten ontspringen deze vaten normaliter?
De arteria thyroidea superior onstpringt uit de…
A. arteria carotis communis
B. arteria carotis externa
C. arteria carotis interna
D. truncus thyrocervicalis
E. arteria subclavia

A

B. arteria carotis externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De schildklier ontvangt bloed uit de arteria thyroidea superior en arteria thyroidea inferior. Uit welke bloedvaten ontspringen deze vaten normaliter? De arteria thyroidea inferior ontspringt uit de…
A. arteria carotis communis
B. arteria carotis externa
C. arteria carotis interna
D. truncus thyrocervicalis
E. arteria subclavia

A

D. truncus thyrocervicalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stimulatie van adrenerge receptoren in gladde spiercellen van de darm leidt tot:
A. actiepotentialen.
B. natrium influx.
C. activatie van myosine lichte keten fosfatase.
D. activatie van actine

A

C. activatie van myosine lichte keten fosfatase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij de heer V. (68 jaar oud) is recent de diagnose hypertensie (hoge bloeddruk) gesteld. De behandelend arts heeft besloten hem hiervoor te behandelen met 1x daags oraal een tablet hydrochloorthiazide. Hydrochloorthiazide is een diureticum (plaspil) en is een zuur farmacon met een pKa van ongeveer 9.
De heer V. heeft geen andere ziektes, is nooit geopereerd en slikt geen andere geneesmiddelen.
In welk deel van het spijsverteringskanaal zal bij de heer V. het grootste deel van de absorptie van hydrochloorthiazide plaatsvinden?
A. slokdarm
B. dikke darm
C. dunne darm
D. maag

A

C. dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is juist?
A. insuline remt de glucoseopname in de insulinegevoelige weefsels
B. insuline remt de gluconeogenese in de lever
C.insuline heeft een soortgelijke werking als glucagon
D. C-peptideconcentratie vormt een afspiegeling van de endogene glucagonsecretie

A

B. insuline remt de gluconeogenese in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stimulatie van ß2 receptoren leidt tot
A. daling van de systemische bloeddruk
B. afname van de contractiekracht van het myocard
C.remming glycogenolyse
D. toename histaminerelease uit mestcellen

A

A. daling van de systemische bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jaap P (15 jaar oud) is sinds 1 jaar bekend met asthma bronchiale waarvoor hij succesvol wordt behandeld met een geneesmiddel. Het gebruikte farmacon heeft een effectiviteit (=efficacy) van 0 en bindt reversibel aan muscarine receptoren.
Wat is, op basis van deze farmacologische karakteristieken, de meest juiste typering van het gebruikte farmacon? Het farmacon is een:
1. Competitieve antagonist
2. Inverse agonist
3. Volle agonist
4. Pro drug

A
  1. Competitieve antagonist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Peptiderge hormonen verschillen van steroid hormonen doordat peptiderge hormonen
A. lipofiel zijn en aangrijpen op een intracellulaire receptor
B. lipofiel zijn en aangrijpen op een membraan receptor
C. hydrofiel zijn en aangrijpen op een intracellulaire receptor
D. hydrofiel zijn en aangrijpen op een membraan receptor

A

D. hydrofiel zijn en aangrijpen op een membraan receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Insuline uit de alvleesklier zorgt voor:
A. minder glucoseopname in spierweefsel
B. minder gluconeogenese in de lever
C. minder glycolyse
D. minder glycogeensynthese

A

B. minder gluconeogenese in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wim Hof, alias de ijsman, kan extreem koude temperaturen met gemak doorstaan. Hoe noem je het proces waardoor zijn temperatuur regulatiesysteem aangepast is?
a. reflex
b. positieve feedback
c. acclimatisatie
d. feed-forward

A

c. acclimatisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij het zien van voedsel zal het lichaam reageren met onder andere een verhoogde productie van speeksel om zich voor te bereiden op de inname van voedsel.

Deze respons is een voorbeeld van een…

reflex

feed forward regulatie

positieve feedback

negatieve feedback

A

feed forward regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een reflexboog wordt gestart wanneer je met je hand een hete radiator aanraakt.

De ‘effector’ behoort tot welk type weefsel?

bind

spier

epitheel

zenuw

A

spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zweten is een belangrijke manier om warmte kwijt te raken, bijvoorbeeld tijdens sporten.

Wat kan een negatief gevolg zijn van deze manier van warmteverlies?

een verhoogde hoeveelheid zouten in het lichaam

een verlaagde hoeveelheid zouten in het lichaam

een verlaagde hoeveelheid glucose in het lichaam

een verhoogde hoeveelheid glucose in het lichaam

A

een verlaagde hoeveelheid zouten in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Baroreceptoren bevinden zich in: de aortaboog / de arteria carotis communis
.
De vuurfrequentie van (de actiepotentialen uit) de baroreceptoren neemt het meest toe door: toename van de gemiddelde bloeddruk / polsdruk

Als de vuurfrequentie uit de baroreceptoren toeneemt dan: neemt de parasympatische output naar het hart toe / neemt de sympatische output naar hart, arteriolen en venen toe

A

aortaboog

polsdruk

sympatische output naar hart, arteriolen en venen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het hartminuutvolume is meestal verhoogd bij
1 cardiogene shock
2 distributieve shock

De ademfrequentie is verhoogd bij
3 hypoxie
4 shock

De meest efficiënte manier om het hartminuutvolume te optimaliseren is beïnvloeden van:
5 de preload
6 de afterload

Welke combinatie van antwoorden is correct?

1, 3 en 6

1, 4 en 5

2, 3 en 6

2, 4 en 5

A

2, 4 en 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor de adequate behandeling van shock
1 is een definitieve diagnose noodzakelijk
2 is een onderverdeling in de 4 typen shock voldoende

Afterload behandeling bij shock wordt bij voorkeur uitgevoerd met:
3 inotrope middelen
4 vasopressoren

Vasodilatoren kunnen een plaats hebben bij de behandeling van
5 cardiogene shock
6 distributieve shock

Welke combinatie van antwoorden is correct?

1, 3 en 5

2, 4 en 5

1, 4 en 6

2, 3 en 6

A

2, 4 en 5

17
Q

Welk deel van het lichaam wordt wel door het sympathisch zenuwstelsel geïnnerveerd, maar niet door het parasympathische zenuwstelsel?

luchtwegen

huid

hart

darmen

ogen

A

huid

18
Q

Kies de juiste alternatieven.
Welk deel van de pancreas heeft een anatomisch-topografische relatie met de:
Rechternier: caput/cauda/collum/corpus
Milt: caput/cauda/collum/corpus

A

rechternier: caput
milt: cauda

19
Q

Welke hersenzenuwen bevatten parasympatische zenuwvezels?

Kies twee juiste antwoorden.
Antwoordvak (2 antwoorden)

n. accessorius

n. trigeminus

n. vagus

n. opticus

n. oculomotorius

n. hypoglossus

A

n. vagus
n. oculomotorius

20
Q

In welk deel van de bijnier wordt het hormoon aldosteron geproduceerd?

zona reticularis

zona fasciculata

bijniermerg

zona glomerulosa

A

zona glomerulosa

21
Q

Waar wordt oxytocine geproduceerd?

adenohypofyse

epifyse

hypothalamus

neurohypofyse

A

hypothalamus

22
Q

Kies de juiste alternatieven.
Calcitonine wordt geproduceerd in de bijschildklier/schildklier en de activatie remt/activeert van osteoclasten

A

schildklier

remt

23
Q

Welke signaleringsroute wordt door fosfolipase C geactiveerd?

MAP kinase signaleringsroute

protein kinase B signaleringsroute

protein kinase C signaleringsroute

protein kinase A signaleringsroute

A

protein kinase C signaleringsroute

24
Q

In het practicum wordt Carbachol gebruikt om contractie van glad spierweefsel te induceren.

Aan welke receptoren bindt Carbachol en wat gebeurt er daarna in de cel?

G-eiwit gekoppelde receptoren. Dit zorgt voor een inductie van protein kinase A (PKA).

G-eiwit gekoppelde receptoren. Dit zorgt voor een inductie van inositol trifosfaat (IP3).

Tyrosine kinase receptoren. Dit zorgt voor een inductie van inositol trifosfaat (IP3).

Tyrosine kinase receptoren. Dit zorgt voor een inductie van protein kinase A (PKA).

A

G-eiwit gekoppelde receptoren. Dit zorgt voor een inductie van inositol trifosfaat (IP3).

25
Q

Wat is het voordeel van het verpakken van peptide hormonen in intracellulaire afgifteblaasjes?

er is geen intercellulaire afbraak van het hormoon tijdens afgifte van de blaasjes

de plasma concentratie van het hormoon kan snel toenemen bij afgifte van de blaasjes

de plasma concentratie van het hormoon neemt geleidelijk toe bij afgifte van de blaasjes

de intercellaire afbraak van het hormoon neemt toe tijdens afgifte van de blaasjes

A

de plasma concentratie van het hormoon kan snel toenemen bij afgifte van de blaasjes

26
Q

Hypofyse voorkwab hormonen behoren tot de groep van:

steroid hormonen

peptiderge hormonen

catecholaminerge hormonen

prohormonen

A

peptiderge hormonen

27
Q

Hoe kun je vaststellen of er sprake is van secundaire hormonale hyposecretie?

de hoeveelheid van het betreffende hormoon is niet veranderd in de circulatie

de hoeveelheid van de trofe factor dat het betreffende hormoon aanstuurt is te laag in de circulatie

de hoeveelheid van het betreffende hormoon is te laag in de circulatie

de hoeveelheid van de trofe factor dat het betreffende hormoon aanstuurt is te hoog in de circulatie

A

de hoeveelheid van de trofe factor dat het betreffende hormoon aanstuurt is te laag in de circulatie

28
Q

Er is een patiënt met een goedaardige tumor in de linkerbijnierschors. Dit leidt tot afgifte van grote hoeveelheden cortisol, zonder dat dit door ACTH aangestuurd wordt.

Wat zal er nu gebeuren met de rechterbijnier?

niets

deze gaat ook meer cortisol afgeven

deze wordt groter

deze wordt kleiner

A

deze wordt kleiner

29
Q

Indien het portaalvaten systeem in een patiënt geblokkeerd zou zijn, welk hormoon wordt dan NIET beïnvloedt in zijn afgifte/functie?

cortisol

prolactine

oxytocine

schildklierhormoon

A

oxytocine

30
Q

Kies de juiste alternatieven.
Cholera toxine modificeert de alpha/beta-subunit en activeert/remt de intrinsieke GTPase activiteit

A

alpha, remt

31
Q

Plaats de onderstaande processen in de juiste volgorde:

activatie protein kinase A (PKA)

signaal bindt aan receptor

activatie G-eiwit

ATP wordt omgezet tot cAMP

A

signaal bindt aan receptor 1

activatie protein kinase A (PKA) 2

ATP wordt omgezet tot cAMP 3

activatie G-eiwit 4

32
Q

Neostigmine behoort tot de groep van (acetyl)cholinesterase remmers. Neostigmine wordt onder meer gebruikt om de negatieve effecten, b.v. hypotensie, van sommige niet-depolariserende neuro-musculaire blokkers te antagoneren (= op te heffen).

Op welk mechanisme berust de werking van neostigmine bij deze indicatie?

Neostigmine…

blokkeert de binding van acetylcholine aan neuronale nicotine receptoren.

stimuleert de aanmaak van acetylcholine in de synaptische spleet.

verlaagt de (her)opname van acetylcholine in post-ganglionaire neuronen.

verhoogt de verblijfsduur van acetylcholine in de synaptische spleet.

A

verhoogt de verblijfsduur van acetylcholine in de synaptische spleet.

33
Q

Amfetamine en atomoxetine behoren tot de groep van indirect werkende sympathicomimetica. Van dergelijke farmaca is bekend dat zij de werking van de neurotransmitter noradrenaline versterken. Dit leidt onder meer tot het verhogen van de bloeddruk en de hartslagfrequentie.

Op welk farmacologisch effect van amfetamine en atomoxetine berust hun sympathicomimetische werking?

Amfetamine en atomoxetine…

verhogen de noradrenaline concentratie in sympathische post-ganglionaire synapsen.

zijn agonisten van alfa-adrenoreceptoren in sympathische ganglia.

verhogen de acetylcholine concentratie in parasympathische ganglia.

zijn antagonisten van muscarine receptoren in post-ganglionaire parasympathische synapsen.

A

verhogen de noradrenaline concentratie in sympathische post-ganglionaire synapsen.

34
Q

Kies de juiste alternatieven.
Postganglionaire neuronen in het parasympatisch zenuwstelsel bevatten acetylcholine/noradrenaline als neurotransmitter. Beta-adrenoreceptoren zijn voornamelijk verantwoordelijk voor de signaaloverdracht in het post-ganglionaire deel van het parasympatisch/sympatisch zenuwstelsel.

A

acetylcholine, sympatisch

35
Q

Waar leidt stimulatie van α1 receptoren toe?

stimulatie van de sinusknoop van het hart

constrictie van grote coronair arteriën

dilatatie van kleine coronair arteriën

renine secretie in de nier

A

constrictie van grote coronair arteriën

36
Q

Waar leidt remming van β1 receptoren toe?

verhoging van de geleidingssnelheid in de atrioventriculaire nodus van het hart

afname van de contractiekracht van het hart

toename van de hartfrequentie

afname van de motiliteit van het maag darm kanaal

A

afname van de contractiekracht van het hart

37
Q

Waar leidt stimulatie van β2 receptoren toe?

afname van de insuline secretie

constrictie van de bronchi in de longen

glycogenolyse

contractie van de blaaswand

A

glycogenolyse

38
Q

Waar leidt stimulatie van de parasympaticus toe?

afname van de motiliteit van het maag darm kanaal

contractie van de sfincter van de blaas

dilatatie van sfincters in het maagdarm kanaal

verminderde maagzuur secretie

A

dilatatie van sfincters in het maagdarm kanaal