2.1 AZS Receptoren Flashcards

1
Q

Aan wat voor type receptor bindt noradrenaline?

A

Adrenerge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan wat voor type receptor bindt acetylcholine?

A

Cholinerge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor type receptoren zijn muscarine en nicotine receptoren?

A

Cholinerge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bevinden zich nicotine receptoren?

A

zich op pre-post gangliona (neuronaal type) en motorische eindplaat (motorisch type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bevindenzich de muscarine receptoren?

A

De muscarine receptor bevindt zich enkel postganglionair parasymaptisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Er zijn 5 verschillende muscarine receptoren (cholinerg). Waar bevinden zich, kort gezegd, elke

A

M1: neuronaal
M2: cardiaal
M3: glandulair/gladde spiercel
M4&M5: CNZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn kenmerken van M1 receptor?

A
  • M1 ‘Neuronaal’
  • Locaties: Autonome ganglia, intramuraal in de maag, CZS en speeksel en traan klieren
  • Via Gq-eiwit, d.m.v. IP 3 is er excitatie door vermindering K+ geleiding (conductance) omlaag gaat (legt hij nu niet uit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn kernmerken van M2 receptor?

A
  • M2 ‘Cardiaal’
  • Locaties: Hart, presynaptisch perifere en centrale neuronen
  • Gi, remt adenylaatcyclase
  • Inhiberend: verhoging K+ conductance, remmen Ca2+ kanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van M3 receptoren?

A
  • M3 ‘glandulair/gladde spiercel’
  • Exocriene klieren, glad spierweefsel viscera, endotheel, CZS
  • Gq, IP 3, Ca2+ omhoog, NO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn kernmerken van M4/M5 receptoren?

A
  • CZS
  • Functie nog niet heel duidelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke subtypen adrenerge rectoren zijn er (NE)?

A

Alpha en beta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alpha-receptoren zijn over het algemeen …. . Beta-receptoren zijn over het algemeen ….

A

Alpha-receptoren zijn over het algemeen ..stimulerend. . Beta-receptoren zijn over het algemeen .remmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

alpha receptoren zijn over het algemeen stimulerend. Wat is de uitzondering hierop?

A

Maag-darm zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beta receptoren zijn over het algemeen remmend. Wat is de uitzondering hierop?

A

Het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevinden zich alfa-1 receptoren?

A

Vaten, interne organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevinden zich alfa-2 receptoren?

A

pre-synaptisch membraan van post-ganglionaire neuron

17
Q

Wat is de second messenger van alfa-1 receptoren?

A

fosfolipase C zorgt voor verhoging van Ca2+

18
Q

Wat is de second messenger van alfa-2 receptoren?

A

activiteit adenylcylase omlaag wat zorgt voor remt Ca2+ kanalen, stimuleert K+ kanalen

19
Q

Waar bevinden zich de beta-1 receptoren?

A

myocard

20
Q

Waar bevinden zich de beta-2 receptoren?

A

vaten, bronchiën, interne organen

21
Q

Wat is de second messenger voor alle beta-receptoren?

A

stimuleert adenyl cyclase

22
Q

Nog een keer de vorming van NE want we krijgen er niet genoeg van (:

A

Tyrosine wordt door tyrosine-hydroxylase omgezet in L-Dopa. L-Dopa wordt door decarboxylase omgezet in dopamine, wat door dopamine beta-hydroxylase owrdt omgezet in Norepinephrine (NE). Dit wordt in vesikels bewaard pre-synaptisch totdat er een stimulus komt om NE af te geven

23
Q

Waar zorgt norepinfrine normaliter voor?

A

Norepinefrine heeft normaliter een stimulerende werking voor verwijding van de pupillen (midriasis), vasoconstrictie, zweetsecretie, tachycardie, bronchodilatie, gladde spiercel relaxatie en glycogenolyse

24
Q

Waar zorgt stimulatie van alfa-1 receptoren voor?

A

o Vasoconstrictie (belangrijkst klinisch)
 Huid, Splanchnicus
 Coronair, cerebraal, long: Weinig
 Grote arterieën, venen, arteriolen
 Toegenomen cardiale belasting
 Baroreflex: bradycardie
o Relaxatie gastrointestinaal glad spierweefsel
o Contractie sphincters
o Speeksel secretie stimulatie
o Glycogenolyse lever
o Trophisch effect (bv prostaat, hart)

25
Q

Waar zorgt stimulatie van alfa-2 (op pre-synoptisch membraan) voor?

A

o Remming Noradrenaline/ACh uitscheiding
o Relaxatie glad spierweefsel splanchnicus
 Remming ACh uitscheiding
o Remming trombocyten aggregatie
o Remming insuline secretie (glucose moet namelijk beschikbaar zijn)

26
Q

Waar zorgt stimulatie van beta-1 voor?

A

o Positief inotroop (grotere contractie)
o Positief chronotroop (snellere hartslag)
o Positief lusitroop (relaxatie sneller)
 Toename calcium2+ opname sarcoplasmatisch reticulum
o Toegekomen zuurstof consumptie (opletten bij geven bij iemand met myocardinfarct!)
o Linkerventrikelhypertrofie (LVH) bij hypertensie

27
Q

Waar zorgt stimulatie van beta-2 voor?

A

o Bronchodilatie
o Vasodilatie (endothelium afhankelijk: NO)
o Relaxatie glad spierweefsel
o Ritmestoornissen door K+ opname
o Glycogenolyse in lever en spieren
o Relaxatie Uterus

28
Q

Waar zorgt stimulatie van beta-3 voor?

A

o Lipolyse
o Thermogenese
o Relaxatie blaaswand

29
Q

Wat voor werking heeft curare?

A

Curare is een nicotine receptor antagonist en zorgt voor verlamming van dwarsgestreepte spiercellen. Het heeft echter weinig effect op het hart, speekselvloed en pupillen. Belangrijk voor anesthesiologie dat mensen stil blijven liggen

30
Q

Wat voor werking heeft neostigmine?

A

Neostigmine remt ACh-esterase waardoor er meer ACh is, en heeft een antagonerend effect op curare (wordt toegediend na operatie). Het effect pre-post ganglionair heft elkaar op en er is meer parasympatische activiteit.

31
Q

Wat voor werking heeft atropine?

A

Atropine is een muscarine receptor antagonist dat zorgt voor tachycardie, minder speeksel en pupilverwijding. Dit heeft geen effect op de motoriek. Wordt gebruikt bij oogdruppels, is een symphaticus!

32
Q

Wat voor werking heeft noradrenaline?

A

Noradrenaline is een 1 en 1 agonist. Vasoconstrictie, toename hartfrequentie, toename contractiliteit, hart&bloedvaten wordt gegeven bij septische shock.

33
Q

Wat voor werking heeft adrenaline?

A

Adrenaline is een 1 en 2 agonist en zorgt voor zowel vasodilatie als vasoconstrictie (afhankelijk van doelorgaan), toename hartfrequentie, toename contractiliteit, hart&bloedvaten en wordt gegeven bij reanimatie.

34
Q

Wat voor werking heeft salbutamol?

A

Salbutamol is een beta-2 agonist en zorgt voor verwijding van de bronchiën.

35
Q

Wat voor werking heeft Isoprenaline?

A

Isoprenaline grijpt aan op beta-1 en beta-2 en is positief chronotroop en inotroop.

36
Q

Wat voor werking heeft atenolol?

A

Atenolol is een beta-blokker. Je kan astma-aanval induceren bij het geven van een beta-blokker aan iemand met hartfalen (?). Deze is specifiek een B1 antagonist en heeft geen effect op 2. Grijpt aan op de hart en bronchiën en zorgt voor verlaging hartfrequentie en minder contractiliteit. Heeft dus geen effect op de bronchiën!