Seizoenaliteit Flashcards

1
Q

Seizoenaliteit

A
  • droge en regenseizoenen
  • vegetatie heeft zich hieraan aangepast
  • verschil tussen droogte en regen kan erg groot zijn en verschillen tussen kleine regio’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Impact seizoenaliteit

A
  • verschilt per regio
  • varieert op korte afstand
  • brede, uniforme aanpak hierdoor vaak onvoldoende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Seizoenale verschuivingen in beschikbaarheid voeder

A
  • sommige gewassen heel seizoensafhankelijk (oogstresten)
  • andere in beide seizoenen, maar veel variatie in regio (hooi veel minder in laagland, door minder graasgebied en meer erosie)
  • per regio ook variatie in samenstelling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Seizoenale verschillen in het belang van voeders

A
  • belang hangt af van seizoen
  • hooi minder belangrijk in droogseizoen, want minder beschikbaar
  • meer hooi in regenseizoen = meer melk
  • oogstresten geen hoge voedingswaarde, dus negatief in regenseizoen (veel ander eten) en positief in droogseizoen (beter iets dan niets)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voedingswaarde voor herbivoren

A
  • veel vezel
  • weinig eiwit en vet (daarom geen varkens en kippen in tropen)
  • weinig snel fermenteerbare vezel voor genereren propionzuur voor aanmaak van melksuiker
  • AZ gebruikt als eiwit voor glucogene bron
  • eerder leguminosen (incl. bomen) dan gras in tropen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Seizoenaliteit en diermetabolisme

A
  • eiwit nodig als energiebron: minder in droogseizoen, maar meer uit eigen reserves
  • creatinine in bloed stijgt als eiwit/spier wordt afgebroken –> in droogseizoen afbraak vet en eiwit.
  • ureum in regen hoger –> meer eiwit als energiebron, maar minder van eigen reserves
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eiwitreserves

A

creatinine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vetreserves

A

NEFA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Seizoenaliteit en diergedrag

A
  • lagere activiteit in winter en droogseizoen (E besparing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Droog seizoen en pensfermentatie

A
  • acetylcarnitine als indicator voor benutting azijnzuur uit fermentatie
  • in droogseizoen minder totale E uit fermentatie
  • propionylcarnitine indicator voor propionzuur uit fermentatie
  • in droogseizoen minder glucogene energie vanuit fermentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Seizoenaliteit water

A
  • water warmer en kouder doorheen het jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omgaan met droogseizoen

A
  • pastoralisme
  • bewaren voedermiddelen
  • alternatieven (bomen snoeien zoals acacia)
  • agro ecologie om landdegradatie tegen te gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pastoralisme strategie

A
  • verplaatsing door verschillen in regenval
  • blijven kan niet door competitie met mensen die er wonen en gras is op een gegeven moment op
  • klimaatverandering = seizoenaliteitverandering = geen gras waar dat vroeger wel was = meer conflicten met pastoralisten die er al waren
  • fysieke inspanning heeft impact op dieren –> kosten/baten analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pastoralisme in de bergen

A
  • tussen hoog en laag gebied
  • trekken naar betere voederwaarde voor de dieren
  • in Nepal en Zwitserse Alpen
  • hematologie verandert tussen bergen en dalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bewaringstechnieken

A
  • drogen
  • inkuilen
  • bewaren in het dier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Drogen

A
  • makkelijk

- onverwachte regen kan snel bederf veroorzaken

17
Q

Inkuilen

A
  • Beter, maar meer eisen
  • vochtgehalte moet goed zijn om in te kuilen, soms droger/natter erbij om goede vochtigheid te hebben
  • veel mechanisatie en afdekken nodig
  • anti-nutritionele factoren worden beïnvloedt door inkuilen
  • werkt in Afrika niet zoals hier
  • Droogseizoen = rust = doorvoeren = metabolisme slaat om = moeilijk compensatie van dier bij plotse schaarste
18
Q

Bewaren in dier

A
  • in regenseizoen genoeg conditie zodat het dat kan mobiliseren tijdens droogseizoen
  • niet altijd slecht
19
Q

Oogst en regen

A
  • sommige granen enkel oogsten in droogte, want anders niet te bewaren
  • komt nu voor dat regen valt voor oogst (door klimaatverandering) –> oogst verloren
20
Q

Voederbomen en -struiken

A
  • = IFTS
  • interessante nutriëntensamenstelling
  • meer afweermechanismen zoals tannines
  • in sommige bomen 17% eiwit (meer dan dubbele van gras)
  • boom/struik die als voederplant gebruikt kan worden verschilt per regio
21
Q

Voordelen IFTS

A
  • bodemvruchtbaarheid
  • nutritioneel goed voor vee
  • brandhout
  • medicinaal
  • inkomen
  • bouw
  • onderdak
  • schaduw
  • voedsel mensen
  • ecosysteem balans
  • erosiecontrole
22
Q

Voederbomen beter benutten

A
  • PEG bindt met tannines
  • daardoor betere verteerbaarheid
  • geen negatief effect meer van tannines op eiwit en mineralen
  • PEG is duur en niet altijd beschikbaar, dus opzoek naar alternatieven
23
Q

PEG

A

PolyEthyleenGlycol

24
Q

Alternatieven PEG

A
  • as bindt minder goed, maar is makkelijk bereikbaar
  • PEG = 25% meer inkomen ; as = 46% meer
  • as kan wel zware metalen bevatten, maar dat boeit niet als voeder verbeterd kan worden.
25
Q

Agro ecologie

A
  • ecologische landbouw met optimaal gebruik van natuurlijke hulpbronnen en diensten, zonder deze te beschadigen
  • weerbaarheid in agro-ecologisch systeem veel resistenter tegen klimaatverandering dan intensief in het westen.
  • beter voor bodemstructuur, compactheid, erosie, infiltratie, biodiversiteit