pagina 47 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

la proie

A

de buit, de prooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

net (bijwoord)

A

plotseling, ineens (‘net’), opeens,
netto, zuiver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

net (bijvoeglijk naamwoord, frans)

A

schoon, keurig, helder, zuiver,
duidelijk, nauwkeurig,
netto, vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

virer

A

(van aanzien) veranderen, (bitter, rood) worden,
ronddraaien, meedraaien,
gireren, overschrijven, storten,
op straat zetten, de laan uitsturen, ontslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

se morfondre

A

zich vervelen, neerslachtig worden (van het wachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

céder

A

toegeven aan, zwichten voor, bezwijken,
afstaan, afstand doen van, overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

céder au sommeil

A

zich door de slaap laten overmannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

céder à la colère

A

zich door zijn woede laten meeslepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

céder la parole à qqn.

A

het woord aan iemand geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

céder le pas à qqn.

A

iemand voor laten gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

se traîner

A

zich moeizaam voortslepen, met moeite vooruitkomen, met tegenzin ergens naartoe gaan, niet opschieten, kruipen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

d’abord

A

eerst, vanaf het eerste ogenblik, in de eerste plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

se fâcher

A

boos worden, zich ergeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de buit, de prooi

A

la proie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

plotseling, ineens, opeens,
netto, zuiver

A

net (bijwoord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

schoon, keurig, helder, zuiver duidelijk, helder, nauwkeurig netto, vrij, zuiver

A

net (bijvoegelijk naamwoord)

17
Q

(van aanzien) veranderen (bitter, rood) worden,
ronddraaien, meedraaien,
gireren, overschrijven, storten,
op straat zetten, de laan uitsturen, ontslaan

A

virer

18
Q

zich vervelen, neerslachtig worden (van het wachten)

A

se morfondre

19
Q

toegeven aan, zwichten voor, bezwijken,
afstaan, afstand doen van, overdragen

A

céder

20
Q

zich door de slaap laten overmannen

A

céder au sommeil

21
Q

zich door zijn woede laten meeslepen

A

céder à la colère

22
Q

het woord aan iemand geven

A

céder la parole à qqn.

23
Q

iemand voor laten gaan

A

céder le pas à qqn.

24
Q

zich moeizaam voortslepen, met moeite vooruitkomen, met tegenzin ergens naartoe gaan, niet opschieten, kruipen

A

se traîner

25
Q

eerst, vanaf het eerste ogenblik, in de eerste plaats

A

d’abord

26
Q

boos worden, zich ergeren

A

se fâcher