pagina 47 Flashcards
la proie
de buit, de prooi
net (bijwoord)
plotseling, ineens (‘net’), opeens,
netto, zuiver
net (bijvoeglijk naamwoord, frans)
schoon, keurig, helder, zuiver,
duidelijk, nauwkeurig,
netto, vrij
virer
(van aanzien) veranderen, (bitter, rood) worden,
ronddraaien, meedraaien,
gireren, overschrijven, storten,
op straat zetten, de laan uitsturen, ontslaan
se morfondre
zich vervelen, neerslachtig worden (van het wachten)
céder
toegeven aan, zwichten voor, bezwijken,
afstaan, afstand doen van, overdragen
céder au sommeil
zich door de slaap laten overmannen
céder à la colère
zich door zijn woede laten meeslepen
céder la parole à qqn.
het woord aan iemand geven
céder le pas à qqn.
iemand voor laten gaan
se traîner
zich moeizaam voortslepen, met moeite vooruitkomen, met tegenzin ergens naartoe gaan, niet opschieten, kruipen
d’abord
eerst, vanaf het eerste ogenblik, in de eerste plaats
se fâcher
boos worden, zich ergeren
de buit, de prooi
la proie
plotseling, ineens, opeens,
netto, zuiver
net (bijwoord)