page 47 Flashcards
cesser (engels: cease)
stoppen, uitscheiden, gestaakt worden, staken, ophouden met
épier (ww)
bespieden, beloeren, begluren, bespioneren, in de gaten houden, nauwlettend gadeslaan
guetter
le bonze
hoge piet, hoge ome, bons, bonze, invloedrijke persoon boedhistische priesters in japan en china
malgré (voorzetsel)
ondanks, in weerwil van
la calvitie
de kaal(hoofdig)heid
entretenir
onderhouden, verzorgen, zich onderhouden met, spreken met
entretenir sa beauté (idioom)
haar uiterlijk verzorgen
entretenir sa forme (idioom)
conditie op peil houden
dès (voorzetsel)
tijd: sinds plaats: vanaf, bij
connaître/savoir qqch. sur le bout /du doigt/des doigts/des ongles/
iets op zijn duimpje kennen (tot in zijn vingertoppen/heeft het in de vingers)
s’attarder (english: tardy, french: plus tard)
(te) lang stil staan (bij), blijven hangen (bij), te laat/lang (uit)blijven, zich ophouden
attiser
opstoken, aanwakkeren, oppoken
retenir (engish: retain)
iemand tegen/op/vasthouden. inhouden, achterhouden, afhouden. onthouden/samenhouden. bespreken/reserveren
le sommet (english: summit)
top, hoogste punt, kruin, spits; topconferentie, topoverleg
lors de (bw)
tijdens
bercer (ww)
wiegen schommelen; misleiden/paaien met (de); verzachten, kalmeren, sussen
assoupir (ww)
doen insluimeren, slaperig maken; verdoven, verzachten, bedaren