pagina 44, 45 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

accrocher

A

ophangen, vastmaken, bevestigen; aanhaken, koppelen; ophalen, blijven haken aan, aanrijden; aanklampen, tegenhouden; te pakken krijgen, aan de haak slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

peine perdue

A

vergeefse moeite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ce n’est pas la peine

A

dat is niet de moeite, het is niet nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sans peine

A

moeiteloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

peine capitale, peine de mort

A

doodstraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

peine de cœur

A

liefdesverdriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

à peine de

A

op straffe van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de telle ou telle

A

die of die, zus of zo, huppeldepup, dinges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

le désarroi

A

verwarring, ontreddering, opschudding, ontsteltenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

être plate comme une /galette/planche

A

zo plat als een plank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

le crapaud

A

lelijk mormel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

carnet (de notes)

A

notitieboekje; zakagenda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dévorant

A

verterend, verwoestend, brandend, onverzadigbaar, verslindend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

couronner

A

bekronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

éteindre

A

(uit)doven/blussen; uitdoen, afzetten, verminderen, tenietdoen, doen vervallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gaspiller

A

verspillen, verkwisten, verknoeien

17
Q

ophangen, vastmaken, bevestigen; aanhaken, koppelen; ophalen, blijven haken aan, aanrijden; aanklampen, tegenhouden; te pakken krijgen, aan de haak slaan

A

accrocher

18
Q

vergeefse moeite

A

peine perdue

19
Q

dat is niet de moeite, het is niet nodig

A

ce n’est pas la peine (dagelijks gebruik: c’est pas la peine)

20
Q

moeiteloos

A

sans peine

21
Q

doodstraf

A

peine capitale, peine de mort

22
Q

liefdesverdriet

A

peine de cœur

23
Q

op straffe van

A

à peine de

24
Q

die of die, zus of zo, huppeldepup, dinges

A

de telle ou telle

25
Q

verwarring, ontreddering, opschudding, ontsteltenis

A

le désarroi

26
Q

zo plat als een plank

A

être plate comme une /galette/planche

27
Q

lelijk mormel

A

le crapaud

28
Q

notitieboekje; zakagenda

A

carnet (de notes)

29
Q

verterend, verwoestend, brandend, onverzadigbaar, verslindend

A

dévorant

30
Q

bekronen

A

couronner

31
Q

(uit)doven/blussen; uitdoen, afzetten, verminderen, tenietdoen, doen vervallen

A

éteindre

32
Q

verspillen, verkwisten, verknoeien

A

gaspiller