juli 2021 mots courants Flashcards
1
Q
le brigand
A
struikrover, schurk, boef, kwajongen
2
Q
la bruyère
A
de heide
3
Q
un arbrisseau
A
heester struik boompje
4
Q
un arbuste
A
struik
5
Q
un buisson
A
struikgewas, struik, kreupelbosje
6
Q
le fourré
A
kreupelbos, struikgewas, bosjes
7
Q
le noyau
A
pit, kern
8
Q
le tronc
A
stam
9
Q
défricher
A
ontginnen, pionieren
10
Q
la paille
A
stro
11
Q
engrais (m)
A
mest
12
Q
arroser
A
begieten, besproeien, nat sprietsen (van Duits spritzen)
13
Q
le brin
A
spriet(je), draadje, takje, twijgje, vezeltje, strootje, halmpje, stukje, beetje, ziertje
14
Q
brin à brin
A
stukje bij beetje
15
Q
un brin de causette
A
een praatje