page 5 Flashcards
Dylan is bij de tandarts. Dat is…
naast zijn huis
Edgar en Joko koken samen. Ze doen dat…
vaak
Een mug heeft mij geprikt. Nu krijg ik…
lotion (jeuk)
Ella bakt koekjes. Ze bakt de koekjes voor…
haar vrienden
Emma schrijft alles op. Daarna gaat ze…
lezen
Emma wast haar handen. Ze gaat…
eten
Er is ingebroken bij Ben. Hij belt naar…
depolitie
Er komen nieuwe huizen in onze buurt. Ik vind dat…
leuk
Er ligt rommel op straat. Dat is…
niet leuk
rommel - trash
Esma wil lerares worden. Zij gaat…
naar universiteit
Esra is ziek. Ze vindt dat…
saai (niet leuk)
Fanya is op de markt. Ze zoekt…
naar groente
Farid is zanger. Hij moet vandaag…
zingen
Fausia stapt uit de boot. Ze loopt naar…
het huis
Filip maakt de badkamer schoon. Hij vindt dat…
saai
Felix gaat elke dag zwemmen. Soms gaat hij ook…
hardlopen
Fico woont ver van zijn werk. Hij moet elke dag…
naar zijn werk rijden
Filiz koopt een nieuwe jas. Ze koopt ook…
een nieuwe jurk
Finn kijkt nu televisie. Hij gaat straks…
naar een restaurant
Franco gaat verhuizen. Zijn nieuwe huis heeft een…
grote tuin
Frank leest de krant. Hij leest over…
sporten
Gabriel maakt een opdracht. Hij doet dat…
tot 4 uur
opdracht - assignment
Gary leest zijn dochter voor. Lezen is…
heel interessant
Gary woont bij het strand. Hij wil het liefst…
de zee zien
Gina kijkt vaak televisie. Ze houdt van programma’s over…
dieren
Grace houdt niet van groente. Ze vindt dat…
vies
Halil rijdt in een vrachtwagen. Hij vindt dat…
te groot
vrachtwagen - truck
Han heeft zijn diploma gehaald. Hij gaat nu…
naar de universiteit
Hannah eet graag vis. Ze haalt die vis…
in uit het meer (uit de winkel, or bij de visboer)
Hannah leert Nederlands. Ze leert ook…
Engels
Hannah maakt haar huis schoon. Ze doet dat…
elke zaterdag
Harold is niet alleen. Hij heeft..
bezoek
Harry is gevallen. Hij heeft…
pijn in zijn been
Hassan maakt zijn brommer. Het wiel is…
kapot (Hassan fixes his moped. The wheel is broken)
Hassan werkt in een restaurant. Hij leert daar…
koken
Het bord van Sahid is gevallen. Sahid is…
niet blij (ongelukkig) gevallen - fall (past participle)
Het eten is heel warm! Je moet…
wachten
Het fruit is op. Ik ga nu naar…
de markt
Het huis van Tania is heel groot. Haar huis heeft…
een groote tuin
Het is donker. Ik reis dan liever niet met…
de auto