KNS Flashcards

1
Q

vraag 1: In welk deel van de wereld ligt Nederland?

A

antwoord 1: In Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vraag 2: Welk land ligt ten zuiden van Nederland?

A

antwoord 2: België.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vraag 3: Welk land ligt ten oosten van Nederland?

A

antwoord 3: Duitsland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vraag 4: Welk land is groter: Nederland of Turkije?

A

antwoord 4: Turkije.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vraag 5: Welk land is kleiner: Nederland of Marokko?

A

antwoord 5: Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vraag 6: Wat betekent “Nederland”?

A

antwoord 6: Laagland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vraag 7: Kijk naar het plaatje. Wat is dit?

A

antwoord 7: Een molen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vraag 8: Wat gebeurt er als er geen dijken zijn?

A

antwoord 8: Nederland stroomt onder water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vraag 9: Welke stad ligt in de Randstad?

A

antwoord 9: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vraag 10: Hoeveel mensen wonen in Nederland?

Is dat veel of weining?

A

antwoord 10: 17 Miljoen. Dat is veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vraag 11: Wat is de hoofdstad van Nederland?

A

antwoord 11: Amsterdam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vraag 12: In welke stad zit de regering?

A

antwoord 12: Den Haag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vraag 13: Waar woont de koning van Nederland?

A

antwoord 13: Zuid-Holland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vraag 14: In welke stad is de grootste haven?

A

antwoord 14: Rotterdam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vraag 15: Hoe heet het grootste vliegveld?

A

antwoord 15: Schiphol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vraag 16: Waar is dit vliegveld?

A

antwoord 16: Bij Amsterdam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vraag 17: Wie beslist of u in Nederland mag blijven?

A

antwoord 17: De IND.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vraag 18: Regent het vaak in Nederland?

A

antwoord 18: Nederland is nat. Het regent veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vraag 19: Wie beslist over uw rijbewijs?

A

antwoord 19: Het CBR beslist over rijbewijzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vraag 20: Zijn de wegen in Nederland druk of rustig?

A

antwoord 20: Druk. Er rijden veel auto’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vraag 21: Zijn er in Nederland veel of weinig fietsen?

A

antwoord 21: Veel fietsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vraag 22: Wat is typisch Nederlands in het verkeer?

A

antwoord 22: Fietsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vraag 23: Leven Nederlanders veel binnen of buiten?

A

antwoord 23: Binnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vraag 24: Van wie is dit plaatje?

A

antwoord 24: Willem van Oranje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

vraag 25: Tegen welk land vocht Nederland in 1600?
Was de koning van Spanje katholiek of protestant?
Philips de Tweede, koning van Spanje

A

antwoord 25: Spanje.

De koning van Spanje is katholiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

vraag 26: Hoe lang duurde de oorlog tegen Spanje?

A

antwoord 26: 80 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

vraag 27: Hoe lang heeft Nederland een eigen regering?

A

antwoord 27: ongeveer 400 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vraag 28: Waarom gingen de schepen van de VOC naar Azië?

A

antwoord 28: Voor de handel (in kruiden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

vraag 29: Wie schilderde dit schilderij?

De Nachtwacht

A

antwoord 29: Rembrandt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

vraag 30: Is de kerk een deel van de regering van Nederland?

A

antwoord 30: Nee. De kerk en de regering zijn gescheiden (apart).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Vraag 31: Met welk land voerde Nederland oorlog in 1940?

A

antwoord 31: Met Duitsland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Vraag 32: Welke stad is in 1940 gebombardeerd door Duitsland?

A

antwoord 32: Rotterdam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Vraag 33: Waardoor is Anne Frank beroemd?

A

antwoord 33: Zij schreef een dagboek in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Vraag 34: Welke kolonie werd na het einde van de Tweede Wereldoorlog (in 1945) onafhankelijk?

A

antwoord 34: Indonesië.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Vraag 35: Uit welk land kwamen veel gastarbeiders?*

* (gastarbeiders zijn mensen uit andere landen die vanaf de jaren ’60 tijdelijk naar Nederland kwamen om te werken)

A

antwoord 35: Turkije en Marokko.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vraag 36: Welke kolonie werd in 1975 onafhankelijk?*

* onafhankelijk: vrij (eerst was Nederland de baas)

A

antwoord 36: Suriname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Vraag 37: Wie zijn dit?

A

antwoord 37: Koning Willem Alexander en zijn vrouw Maxima.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Vraag 38: Uit welk land komt Maxima?

A

antwoord 38: Argentinië

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Vraag 39: Hoe heet de kroonprinses?*

* de kroonprinses: de oudste dochter van de koning, zij wordt misschien later zelf koningin.

A

antwoord 39: Amalia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Vraag 40: Is Nederland een democratie?

A

antwoord 40: Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

vraag 41: In welke stad zit het parlement?

A

antwoord 41: Den Haag.

42
Q

vraag 42: Wat is de belangrijkste wet in Nederland?

A

antwoord 42: De grondwet.

43
Q

vraag 43: Wie leidt de vergadering van de regering: de koning of de minister-president?

A

antwoord 43: De minister-president.

44
Q

vraag 44: Wie vergaderen in deze zaal?

A

antwoord 44: De Tweede Kamer.

45
Q

vraag 45: Hoe vaak zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer?

A

antwoord 45: Meestal om de 4 jaar.

46
Q

vraag 46: Hoe oud moet je zijn om te mogen stemmen?

A

antwoord 46: 18 jaar of ouder.

47
Q

vraag 47: Heeft Nederland één of meer politieke partijen?

A

antwoord 47: Meer politieke partijen.

48
Q

vraag 48: Wie is dit?

A

antwoord 48: De minister-president (Mark Rutte).

49
Q

vraag 49: Mag je in Nederland discrimineren?

A

antwoord 49: Nee.

50
Q

vraag 50: Hebben mannen en vrouwen in Nederland gelijke rechten?

A

antwoord 50: Ja.

51
Q

vraag 51: Mogen vrouwen kiezen met wie ze trouwen?

A

antwoord 51: Ja.

52
Q

vraag 52: Mogen mannen met mannen trouwen?

A

antwoord 52: Ja.

53
Q

vraag 53: Is er in Nederland één godsdienst of zijn er meer?

A

antwoord 53: Meer. Er zijn veel zenders.

54
Q

vraag 54: Controleert de regering de kranten en de televisie?

A

antwoord 54: Nee.

55
Q

vraag 55: Heeft Nederland één of meer televisiezenders?

hetzelfde geloof?

A

antwoord 55: Meer.

56
Q

vraag 56: Mag homoseksualiteit of is dat strafbaar?

A

antwoord 56: Het mag. Het is niet strafbaar.

57
Q

vraag 57: Mag je in Nederland een wapen hebben? een wapen

A

antwoord 57: Normaal niet, alleen met een vergunning.

58
Q

vraag 58: Is het besnijden van vrouwen toegestaan of is het strafbaar?

A

antwoord 58: Het is niet toegestaan, het is strafbaar.

59
Q

vraag 59: Mag een man een vrouw slaan?

A

antwoord 59: Nee.

60
Q

vraag 60: Hebben alle mensen in Nederland hetzelfde geloof?

A

antwoord 60: Nee, er is vrijheid van godsdienst. Er zijn veel geloven

61
Q

vraag 61: Welke taal spreken de mensen in Nederland?

A

antwoord 61: Nederlands.

62
Q

vraag 62: Is het belangrijk om snel Nederlands te leren?

A

antwoord 62: Ja.

63
Q

vraag 63: Wat leert u in de Nederlandse taalles?

A

antwoord 63: De Nederlandse taal.

64
Q

vraag 64: Moet u voor de taalcursus betalen?

A

antwoord 64: Ja.

65
Q

vraag 65: Wie betaalt de taallessen, de school of u zelf?

A

antwoord 65: Ik betaal zelf.

66
Q

vraag 66: Gaan in Nederland alleen kinderen naar school of ook volwassenen?

A

antwoord 66: Kinderen én volwassenen.

67
Q

vraag 67: Vieren de mensen in Nederland hun verjaardag?

A

antwoord 67: Ja.

68
Q

vraag 68: Wat doen Nederlanders als ze bij iemand op bezoek gaan?

A

antwoord 68: Ze maken een afspraak.

69
Q

vraag 69: Wonen opa’s en oma’s in Nederland bij hun kinderen of wonen ze apart?

A

antwoord 69: Ze wonen meestal apart.

70
Q

vraag 70: Kan je goed Nederlands leren door met je kinderen naar de Nederlandse televisie te kijken?

A

antwoord 70: Ja.

71
Q

vraag 71: Wie is verantwoordelijk voor wat kinderen doen: de school of de ouders?

A

antwoord 71: De ouders.

72
Q

vraag 72: Hoe oud zijn kinderen als ze naar de basisschool gaan?

A

antwoord 72: 4 Jaar.

73
Q

vraag 73: Vanaf welke leeftijd is de school verplicht?

verplicht: dat moet

A

antwoord 73: 5 Jaar.

74
Q

vraag 74: Tot welke leeftijd is de school verplicht?

A

antwoord 74: Tot 18 jaar.

75
Q

vraag 75: Leren kinderen als ze spelen?

A

antwoord 75: Ja.

76
Q

vraag 76: Wie zoekt een goede school voor het kind, de gemeente of de ouders?

A

antwoord 76: De ouders.

77
Q

vraag 77: Zitten jongens en meisjes in aparte klassen?

A

antwoord 77: Nee, ze zitten in één klas.

78
Q

vraag 78: Dragen kinderen op school een uniform?

uniform: speciale kleren die voor alle kinderen hetzelfde zijn

A

antwoord 78: Nee.

79
Q

vraag 79: Kan je met een computer leren?

A

antwoord 79: Ja.

80
Q

vraag 80: Is het voorgezet onderwijs vanaf 4 jaar of 12 jaar?

A

antwoord 80: Vanaf 12 jaar.

81
Q

vraag 81: Gaan alle kinderen na de basisschool naar dezelfde school?

A

antwoord 81: Nee, er zijn verschillende scholen: vmbo, havo en vwo.

82
Q

vraag 82: Tot welke leeftijd moeten kinderen naar school?

A

antwoord 82: 18 Jaar.

83
Q

vraag 83: Voor kleine kinderen beslissen de ouders wat goed is. Vanaf welke leeftijd mogen kinderen zelf beslissen wat ze willen doen?

A

antwoord 83: 18 Jaar.

84
Q

vraag 84: Een verzekering voor ziektekosten: is dat verplicht?

A

antwoord 84: Ja, het is verplicht.

85
Q

vraag 85: Wie betaalt uw verzekering voor ziektekosten, de gemeente of uw partner?

A

antwoord 85: Uw partner.

86
Q

vraag 86: U bent ziek. Waar gaat u eerst naar toe?

Naar de huisarts of naar het ziekenhuis?

A

antwoord 86: Naar de huisarts.

87
Q

vraag 87: Waar haalt u medicijnen op recept?

een recept: een papiertje van de dokter dat u een medicijn moet hebben

A

antwoord 87: Bij de apotheek.

88
Q

vraag 88: Waar gaat u naar toe bij noodgevallen:
de drogist of het ziekenhuis?
* noodgeval: als u erg ziek bent en snel hulp moet hebben.

A

antwoord 88: Het ziekenhuis.

89
Q

vraag 89: Waar werken specialisten?

A

antwoord 89: In het ziekenhuis.

90
Q

vraag 90: Is het consultatiebureau voor jonge of oudere kinderen?

A

antwoord 90: Voor jonge kinderen.

91
Q

vraag 91: Wie werken er in Nederland alleen mannen of mannen én vrouwen?

A

antwoord 91: Mannen en vrouwen.

92
Q

vraag 92: Wanneer moet u werk gaan zoeken: zo snel mogelijk of later?

A

antwoord 92: Zo snel mogelijk.

93
Q

vraag 93: Waar is steeds minder werk te vinden: in de industrie of in de zorg?

A

antwoord 93: In de industrie (fabrieken).

94
Q

vraag 94: Waar is veel werk te vinden: in de landbouw of in de zorg?

A

antwoord 94: In de zorg.

95
Q

vraag 95: Wat is makkelijker te vinden: werk in de beveiliging of in de landbouw?

A

antwoord 95: In de beveiliging.

96
Q

vraag 96: Hoe vindt u gemakkelijker werk: via familie of via de krant?

A

antwoord 96: Meestal via familie.

97
Q

vraag 97: Waar kunt u zich inschrijven als u werk zoekt, bij een school of bij een uitzendbureau?

A

antwoord 97: Bij een uitzendbureau.

98
Q

vraag 98: U heeft een sollicitatiegesprek* met de directeur van een bedrijf. Geeft u eerst een hand of gaat u direct zitten?
* sollicitatiegesprek: als je met iemand praat die jou werk kan geven.

A

antwoord 98: Eerst een hand geven.

99
Q

vraag 99: Krijgt u in Nederland een uitkering of moet uw partner voor u zorgen?

A

antwoord 99: Uw partner moet voor u zorgen.

100
Q

vraag 100: Is het leven in Nederland duur of goedkoop?

A

antwoord 100: De meeste mensen vinden het duur.