p 54 Flashcards
1
Q
inferi
A
inferorum de onderwereld
2
Q
maritus
A
mariti m de echtgenoot
3
Q
morbus
A
morbi m de ziekte
4
Q
mensis
A
mensis m de maand
5
Q
aets
A
aetatis v de leefttijd de periode
6
Q
suadere
A
suadeo aanraden
7
Q
carpere
A
carpo plukken
8
Q
claudere
A
claudo sluiten
9
Q
crescere
A
cresco groeien
10
Q
occidere
A
occido doden
11
Q
procedere
A
procedo vooruitgaan
12
Q
tangere
A
tango aanraken, bereiken, trekken
13
Q
prodesse
A
prosum nuttig zijn
14
Q
perire
A
pereo ten onder gaan
15
Q
quando?
A
bijwoord wanneer?