MRI Flashcards

1
Q

magnetisch moment

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

precessing

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Larmor frequentie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

RF pulse

A

Radio frequency roteert de magnetisatie, met een RF-pulse in longitudinale richting gaat het magnetisatie naar het transversale vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

RF coil

A

Zendt RF-pulse uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

T1 en T2 relaxatie

A

Het verlies van magnetisatie in het transversale vlak heet T2 relaxatie en protonen wijzen dus een andere kant op.

T1 vertelt iets over hoe snel staan de spins (protonen) weer in de z-as richting (longitudinale) staan.

T1 is altijd langer dan T2, want de protonen staan weer in het longitudinale vlak wanneer de magnetisatie op is in het transversale vlak.
wanneer T2 klaar is staan de protonen nog in het transversale vlak alleen wijzen ze een andere kant op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Repetitietijd

A

tijd tussen twee excitatie pulsen, T1 2 keer 90 pulse en de tijd er tussen heet de repetitietijd.

Als je T1 gewogen contrast wilt moet je geen lange repetitietijd doen want anders zie je weinig verschil dus juist korter is beter.

T2 moet je ergens in het midden zodat een deel al uit fase is en een ander deel nog niet. Je maakt bij T2 meer gebruik van de echotijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

echotijd

A

Echo-tijd is de tijd die het kost na een RF-pulse voordat alle protonen een andere kant op wijzen in het transversale vlak t.g.v. snelheidsverschillen en er dus geen signaal meer opgewekt wordt.

je kan kiezen wanneer je een meting doet dus eigenlijk kan je bepalen hoe lang je de echotijd wilt hebben of beter gezegd hoe lang je de protonen de kans geeft om uit te spreiden

Erg belangrijk bij het maken van een T2 gewogen beeld. Je wilt ook zo minmogelijk storing van T1 dus dan kies je een langere repetitietijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Slice section

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fMRI

A

functional MRI (BOLD)
Alleen verandering in hersenactiviteit kan worden gemeten

Hersenactiviteit te lokaliseren, bij activiteit meer zuurstof nodig dus meer doorbloeding
Verbruik van zuurstof zorgt voor lokale magneetveld verstoring dat gedetecteerd kan worden.

verloop:
- basisrusttoestand, verhouding zuurstof rijk en arm Hb aanwezig
- begin neuronale activiteit, zuurstof verbruik meer zuurstof arm Hb aanwezig
- geactiveerde toestand, doorbloeding neemt toe meer dan het zuurstof verbruik dus meer zuurstof rijk aanwezig dan arm Hb

  • Klinisch plannen van operaties in de hersenen
  • epilepsie, hersentumor, radiotherapie, nabehandeling (aanslaan van behandeling bepalen)
  • Research
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DCE-MRI

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DWI-MRI

A

Diffusion weighted imaging

Brownian motion: water beweging tussen en in cellen
hoe makkelijk kan het water vrij bewegen

Je geeft water moleculen gradiënt als ze niet bewegen wordt die fase gelijk hersteld maar als ze bewogen hebben gebeurt dat niet.

Als er veel cellen dicht op elkaar zitten kunnen de watermoleculen niet makkelijk vrij bewegen. in een Tumor is er een hoge cel dichtheid en dus restrictie in beweging.

aan de hand van de plaatjes wordt de ADC Apparant diffusion coefficient. Bij een tumor is er een lage ADC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

DSC-MRI

A

Dynamic sesceptibility contrast MRI

Doorbloeding en doorlaatbaarheid van vaten

Passage van contrastmiddel leidt tot signaal-afname, T2 wordt verkort

Signaalcurves moeten vertaald worden naar een fysiologisch plaatje. De oppervlakte onder de curve is gelijk aan het volume dat voorbij is gekomen en de snelheid waarmee het volume langs is gekomen wordt ook bepaald.

  • in de zorg veel toegepast
  • Epilepsie, dementie, beroerte of bedoeling, carotisstenose
  • bijna geen research want je wilt geen gezonde mensen zomaar contrastmiddel toe dienen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ASL

A

Arterial spin labeling
hersen-doorbloeding meten
handig voor mensen die allergisch zijn voor contrastmiddel, niet-invasief en herhaalbaar

Hierbij gebruik je het bloed als contrastmiddel door het bloed magnetisch te maken. je kijkt vervolgens daarna hoe het door de hersenen stroomt

Je doet dan ook nog een controle maken zonder contrast zodat je de beelden daarna van elkaar af kan trekken en alleen de flow van het bloed overblijft.

Transporttijd van label versus verval van label. label is al in 1.5 sec gehalveerd, transport duurt 3s

  • Klinisch nog niet echt gebruikt
  • epilepsie, dementie, beroerte of bloeding, carotisstenose, vasculitis, hersentumor, Hoofdletsel
  • research, veel onderzoek en ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan MRI bieden?

A
  • inzicht in anatomie (MRI)
  • afbeelden van ziekte/pathologie (MRI)
  • Lokaliseren van hersenactiviteit (fMRI)
  • afbeelden van wittestof banen (connectiviteit) (DTI)
  • Meten van doorbloeding (metabole toestand) (ASL)
  • Meten van microstructuur, bv diamter axonen (DTI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DTI

A

Diffuision tensor imaging

17
Q

Basisprincipe van MRI

A
  • Met MRI waterstofprotonen afbeelden
  • Waterstofprotonen zitten in water en vet dus kan goed wekedelen in het lichaam afbeelden
  • Waterstofprotonen gaan ronddraaien in het magneetveld
  • er ontstaat een netto magneetveld (spin)
    Veilig voor patiënten en vrijwilligers maar wel erg sterke magneet.
18
Q

4 regels MRI

A
  1. Alleen magnetisatie in het transversale vlak wordt gedetecteerd
  2. Rotatie frequentie schaalt lineair met (lokale) sterkte magneetveld
  3. relaxatie processen bepalen het contrast
  4. Spatiële lokalisatie gebaseerd op spatiële variatie in het magneetveld via gradiënten.
19
Q

Regel 1

A
  • De z-as wordt altijd in de richting van het hoofd gekozen
  • magnetisatie heeft voorkeur in de Z-richting (M0) dit heet logitudinale magnetisatie
  • Een RF pulse roteert de magnetisatie
  • Magnetisatie in het xy-vlak heet transversale magnetisatie
  • Door de RF pulse geroteerde magnetisatie naar het xy-vlak zal na verloop vantijd de magnetisatie zich terug keren naar de Z-as dit duurt enkele seconden.
  • In de xy-vlak wordt er gedraait dit werkt net zoals in een dynamo, dus er wordt stroom op gewekt
20
Q

Regel 2

A
  • 3 tesla resulteer in 128 Mhz en 7 tesla in 300 Mhz en dus hoe meer hoe harder er rondgedraaid worden hoe sterker het signaal
  • Maar door susceptibiliteitsverschillen kunnen er variaties in het magneetveld op treden.
  • hoe sterker het magneetveld hoe hoger de rotatie frequentie
21
Q

Regel 3

A

relaxatie processen bepalen het contrast

de manier waarop weefsel reageerd op MR wordt gekarakteriseerd door 3 paramters : T1, T2 en PD proton dichtheid.
PD = aantal protonen aanwezig in een voxel vaak in verhouding of percentage tot water

Als T1 kort is, sneller relaxatie tijd en T1 lang, trage relaxatie
vloeistoffen hebben lange T1 want protonen worden minder gehinderd door ander stoffen dus behouden ze langer hun magnetisme, brein kortere T1 want protonen worden meer gehinderd en dus ook minder lang magnetisme

T2 lang, trage relaxatie is vloeistof, T2 kort is snelle relaxatie dus snelle spreiding in transversale vlak. Echotijd is belangrijk voor contrast in T2, hoe korter hoe minder verspreiding in beide weefsel dus ongveer gelijk, lange echotijd beide weefsel veel spreiding in transversale vlak dus ook weinig verschil. je moet dus spelen met echotijd voor een goed contrast tussen weefsels.

22
Q

Regel 4

A

spatiële lokalisatie gebaseerd op spatiële variatie in het magneetveld via gradiënten

  • om te kunnen lokaliseren waar een proton zich bevindt in het lichaam kun je de magneet sterkte of gradiënt van de magneet op een bepaalde plek verhogen of verlagen
  • Dit resulteer in een hoger frequentie van de spins in het sterkere gradiënt en een lagere frequentie van de spins in het lagere gradiënt
  • Doormiddel van Fourier-transformatie kan je achter halen wat de frequentie van de spins was en dus waar in het lichaam de proton zich bevindt
  • de gradiënten kunnen verschillen in elke richting xyz
23
Q

BOLD contrast

A

Signaalverandering komt door het BOLD effect
Bloed
Oxygenatie
Level
Dependent

Bold contrast hangt af van de oxygenatie in de capillairen

24
Q

Hoe creëer je een beeld van de functie in de hersenen met fMRI

A
  • Doordat je een schatting maakt van hoe de hersenen zouden moeten reageren of dat je verwacht dat er gereageerd zou worden in bloedtoevoer vergelijk je dat met je data
  • Vervolgens bepaal je een drempelwaarde voor wanneer er een significante toename in bloedtoevoer is dat correleert met hersenactiviteit
  • Dan kun je de uit de data halen welke gebieden in de hersenen actief zijn en kan je dat aan kleuren in je MRI beeld.