Marx Flashcards

1
Q

Essentie van de mens

A

Gaat ten onder door kapitalisme en de daaruit volgende vervreemding. Bestaat uit 2 dingen:
1. Creativiteit: de mens produceert op een bewuste manier a.d.h.v. bepaalde concepten. Dieren zijn niet bewust.
2. Socialiteit: je hebt anderen nodig om jezelf te zijn. We willen productieve en expressieve dingen samen doen.

Dus essentie = sociale creativiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor is religie nodig?

A

Om pijn te stillen. Door kapitalisme vervreemding en armoede in plaats van sociale creativiteit. Geen creativiteit bij arbeid –> mensen lijden. God is een uiting/expressie van (een ideaalbeeld van) de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom werkt de arbeider mee aan eigen onderdrukking?

A

Werk is de voorwaarde voor overleven in het kapitalistische systeem. Ze krijgen niet genoeg geld om zelf productiemiddelen aan te schaffen. Arbeider heeft geen realistische andere opties dan werken. De waardevermeerdering die door zijn arbeid tot stand komt houdt het systeem in stand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bourgeoisie

A

De klasse van de moderne kapitalisten. Zijn de bezitters van de maatschappelijke productiemiddelen buiten loonarbeid uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Proletariërs

A

De klasse van de moderne loonarbeiders, die, daar zij geen eigen productiemiddelen bezitten, erop aangewezen zijn hun arbeidskracht te verkopen om te kunnen overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vervreemding

A

Twee zaken die bij elkaar horen, worden uit elkaar gehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subjectieve vervreemding

A

Iets wat je ervaart, gevoel van ontwrichting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Objectieve vervreemding

A

Je bent losgemaakt van iets van je identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aspecten van vervreemding

A
  1. Vervreemding van het arbeidsproduct.
  2. Vervreemding van de arbeidsactiviteit.
  3. Vervreemding van onze menselijke natuur.
  4. Vervreemding van de medemens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vervreemding van het arbeidsproduct

A

a. Dit product wordt van de arbeider afgenomen en in de plaats van het product krijgt de arbeider een laag salaris.

b. De arbeider, die meewerkts aan de vermeerdering van het kapitaal waardoor de bourgeoisie kan investeren in machines, komt tegenover de nieuwe machines te staan. Het werk van de arbeider wordt uiteindelijk overgenomen door de machines die hij zelf heeft geholpen te maken.

c. De arbeider heeft geen idee van wat hij aan het doen is. De arbeider begrijpt het product dat hij aan het maken is niet meer goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vervreemding van de arbeidsactiviteit

A

Technische arbeidsdeling zorgt ervoor dat elke vorm van vakmanschap verloren gaat.
Sociale arbeidsdeling: de een maakt stoelen, de ander een tafel.
Technische arbeidsdeling: de ene schroeft de ene schroef erin en de ander de andere schroef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vervreemding van onze menselijke natuur

A

In kapitalisme geen ruimte meer voor creatieve uiting productieve aard in sociale aard. Je staat wel met meerdere mensen aan zo’n lopende band, maar er is sprake van concurrentie en niet van solidariteit, ieder denkt slechts aan zichzelf. Nadruk ligt op dat men vervreemdt van de eigen, sociale natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vervreemding van de medemens

A

Men vervreemdt hierdoor ook van de ander, bourgeoisie zijn ook concurrenten, als ze niet genoeg geld verdienen zouden ze zelf arbeider kunnen worden. Arbeid wordt gereduceerd tot prijs, je wordt niet meer als mens gezien maar gereduceerd tot je rol in de markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klassenstrijd

A

Is van alle tijden. Specifiek bij kapitalisme is dualisme, scheiding tussen 2 klassen: de bezittende klasse en het proletariaat.
Kan enkel vermeden worden als ieder zo arm is dat ze moeten werken of het communisme wil. De klassen kunnen ook gezien worden als actoren die zich bewust zijn van de problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verloop van geschiedenis

A

Verloopt volgens Marx via stadia. Bepalend van ene stadium naar andere is de ontwikkeling van de economie. Engels duidt verloop geschiedenis aan met historisch materialisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

!!Historisch materialisme!!

A

De loop van de geschiedenis wordt bepaald door productiekrachten. Heersende klasse heeft in de eerste plaats belang bij de ontwikkeling van de productiekrachten, maar door verdere ontwikkeling verliest die haar greep erop en ontstaat er een sociale revolutie (feodalisme –> kapitalisme –> communisme). Dan treden er wijzigingen op die bepalend zijn voor de bovenbouw.

3 stellingen:
1. De ontwikkelingsstelling = productiekrachten groeien.
2. De eerste voorrangsstelling = productiekrachten bepalen productieverhoudingen.
3. De tweede voorrangsstelling = productieverhoudingen bepalen de bovenbouw.

17
Q

Productiekrachten

A

Vakbekwaamheid, technologie en organisatie van de productie. Zijn altijd in ontwikkeling.

18
Q

Productieverhoudingen

A

Klassen- of eigendomsverhoudingen.

19
Q

Basis

A

Productieverhoudingen en productiekrachten.

20
Q

Bovenbouw

A

Juridisch, politiek, ideologie. Deze 3 staan in het teken van productiekapitaal.

21
Q

Ideologiekritiek: Wat bewijst de geschiedenis van de ideeën anders dan dat de geestelijke productie verandert met de materiële?

A

De heersende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën van de heersende klasse. Heersende klasse heeft belang bij het circuleren van bepaalde ideeën. Dit komt voort uit productiekrachten, omdat het feodalisme onderuit ging door nieuwe technologie van arbeidsdeling, want die leidde tot meer efficiëntie. De oude heersende klasse werd aan de kant gezet en de nieuwe heersende klasse heeft weer veel invloed op de bovenbouw.

Zo zijn in de geschiedenis de verschillende nieuwe systemen telkens op contradicties gestuit die uiteindelijk leiden tot nieuwe fases. Elke fases heeft ook de voorgaande fase nodig. Ze zijn gebaseerd op de eerder plaatsgevonden technologische veranderingen.

22
Q

Economie van het kapitalisme

A

Producten hebben een ruil- en gebruikswaarde. In schaarse producten zitten veel arbeidsuren, dus ze hebben een hoge ruilwaarde, ook al hebben ze een lage gebruikswaarde. Dit is volgens Marx verkeerd.

23
Q

Gebruikswaarde

A

Hoe goed je het product kan gebruiken.

24
Q

Ruilwaarde

A

De prijs van het product in de economie, bepalend hiervoor is hoeveel arbeid erin gestoken is.

25
Q

Typen economie

A

A-G-A: arbeid maakt producten die verkocht kunnen worden voor geld en van dat geld kan je weer een ander product kopen.

G-A-G’: kapitalistische economie: geld wordt geïnvesteerd in productiemiddelen (arbeid) en daar worden meer artikelen mee gemaakt en dus nog meer geld mee verdient.

G-G’: bankeneconomie: steeds meer geld zonder dat er meer artikelen gemaakt hoeven te worden. Geld maakt tot nog meer geld.

26
Q

Waar zit dan de welvaart in de kapitalistische economie?

A

Er is een product nodig die meer waarde creëert dan het kost. Dit is arbeid. Arbeider krijgt alleen het noodzakelijke loon om te kunnen blijven leven, dat is bv loon voor 4 uur werk en de overige tijd dat hij nog aan het werk is, surplus waarde voor de kapitalist.

27
Q

Waarom doet de arbeider hieraan mee?

A

Onderhandelingspositie is slecht door het niet zelf kunnen vergaren van productiemiddelen om concurrent te worden van de kapitalist, en door het industriële reserveleger aan werklozen.

28
Q

Kapitalisme en werkloosheid

A

Kapitalisme heeft werkloosheid nodig om geld op te kunnen leveren. Als er geen werkloosheid is, kan de kapitalist de arbeider niet bedreigen met ontslag. Dit haalt de onderhandelingspositie van de kapitalist onderuit en leidt tot hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden. De kapitalist zou gaan zoeken naar arbeidsbesparende machines, waardoor het hele systeem weer van voor af aan begint.

29
Q

Van kapitalisme naar communisme

A

Als alles geautomatiseerd wordt, zal de winst naar beneden gaan. Er ontstaat overproductie, maar die levert niet méér geld op. Kapitalisme wordt instabiel. Bourgeoisie en proletariaat krijgen het steeds moeilijker. Proletariaat gaat zich organiseren en een revolutie beginnen. Arbeiders nemen de macht over, zij zorgen voor het einde aan privé-eigendom. Staat als politiek instituut verdwijnt. Aard van arbeid verandert –> wordt bevredigend met sociale creativiteit. Er komt een hooggeorganiseerde en geplande economie.

Kapitalisme, automatisering en overvloed zijn noodzakelijk voordat communisme kan ontstaan.

30
Q

Communisme verbetert volgens Marx

A
  1. Het wezen van de arbeid.
  2. De economische organisatie.
  3. De verdeling van materiële hulpbronnen.
31
Q

Verbetering van het wezen van de arbeid door:

A

Automatisering. Niet iedereen hoeft hetzelfde werk te doen. Iedereen kan zich meer ontplooien en men hoeft geen vervreemdend arbeid meer te doen. Men gaat leven om te werken, niet werken om te leven.

32
Q

Verbetering van de economische organisatie:

A

Er is geen economische verstarring meer, met een geplande economie kan iedereen zich in elke richting ontplooien die ze maar willen.

33
Q

Verbetering van de verdeling van materiële hulpbronnen

A

Ideale verdeling van hulpbronnen = Van ieder volgens zijn mogelijkheden, aan ieder volgens zijn behoeften.