Hegel Flashcards

1
Q

Denkwijze Hegel

A

Hij zet een heel eigen denksysteem op met termen die alleen begrepen kunnen worden in het licht van dat denksysteem. Het is een systeem over de hele werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Staat

A

Niet alleen politieke instituties, maar ook het morele, religieuze en culturele leven dat deze instituties beschermen en mogelijk maken.
Individu is niet ondergeschikt aan de staat, individuen moeten zichzelf zien als leden van hun civilisatie.
In de staat kunnen mensen ondergedompeld worden in cultuur en tradities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Burgerlijke maatschappij (civil society)

A

Economische relaties gebaseerd op eigen belang, instrumentele verhoudingen, systemen van behoeften, het geheel van economische ruilverhoudingen die mensen met elkaar hebben, vanuit eigen en daarmee wederzijds belang. Dit is liberale theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Liberale politieke theorie

A

Ziet de staat vooral instrumenteel: politieke activiteit is niet goed van zichzelf, maar is een middel om andere goede dingen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Concept van vrijheid in liberale traditie

A

Negatieve vrijheid: A is vrij van X om Y te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hegels mening over vrijheid

A

Wil mensen voorzien van een raamwerk van politieke en sociale instituties (staat) waarin ze vrij kunnen kiezen en dus echt vrij zijn. Is dus bezig met de vraag hoe negatieve vrijheid gebruikt kan worden (om er zeker van te zijn dat A zal kiezen voor de goede Y).
Essentie van vrijheid is zelfbeschikking: een afwezigheid van afhankelijkheid van factoren buiten de persoon zelf.
Concrete vrijheid kan alleen bereikt worden door een goed georganiseerde staat.
Is een voorstander van positieve vrijheid.

Je bent vrij als je in een samenleving/staat leeft, buiten de samenleving/staat heb je maar een beperkt leven waarbij je je kwaliteiten niet kan ontwikkelen. De samenleving/staat biedt je een culturele horizon waarin je waarden kan vinden waarmee je jezelf kan identificeren.

Negatieve vrijheid is niet genoeg: je kan wel vrij zijn van belemmeringen, maar zonder doelen, betekenis, zingeving en culturele context is er helemaal geen Y om iets te doen.
Y moet worden bepaald door een rationele cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hegels kritiek op liberale theorie

A

Binnen de liberale theorie wordt er geen onderscheid gemaakt tussen verlangens die centraal staan binnen de individuele persoonlijkheid en bevliegingen of impulsen.
Als je kiest voor impulsen, dan wordt je gestuurd door externe factoren en ben je niet echt vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten bevliegingen

A

Schadelijke bevliegingen (een Porsche kopen).
Onschadelijke bevliegingen (een goedkoop boek kopen).

Vrijheid verlangt dat er restricties zijn op bevliegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn 2 directe condities die vervuld moeten worden als een individu echte zelfbeschikking heeft en vrij is

A
  1. Hoe een persoon kiest (vorm van een keuze; heeft betrekking op de kwaliteiten/wil van een persoon. De rede moet toezicht houden op de doelen van een persoon en op de verlangens. Rede moet ervoor zorgen dat de verlangens overeenstemmen met de doelen).
  2. Wat een persoon kiest (inhoud van een keuze; heeft betrekking op de natuur van hetgeen waarvoor een persoon kiest).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wereldgeest

A

Is god. Ontwikkeld zich door de geschiedenis en de ontplooiing van de mens. Is immanent. Komt tot stand in de ontwikkeling van de cultuur en het zelfbewustzijn van mensen. Wordt zich tijdens ontwikkeling cultuur en zelfbewustzijn van mensen ook steeds meer bewust van eigen bestaan en ontwikkeling. Eindpunt, de absolute geest, is de Germaanse staat en het denken van Hegel zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wereldgeschiedenis

A

Proces van het ontstaan hiervan is progressief met een beweging richting toenemende rationaliteit en vrijheid. Civilisatie is het middel waardoor de wereldgeschiedenis zich ontwikkelt. Proces bestaat uit verschillende stadia:
1. Oosterse wereld.
2. Griekse wereld.
3. Romeinse wereld.
4. Germaanse wereld.

Ontwikkeling van ene naar andere stadium wordt mogelijk gemaakt door wereldhistorische figuren. Stadia kunnen alleen maar vooruit gaan door doden.
Ene stadium is pas mogelijk als het andere aan het einde is. Mensen en filosofen kunnen niet over de horizon van hun stadium heen kijken. Staten kunnen niet terug naar een vorig stadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oosterse wereld

A

Despotisme, “childhood of history”, slechts 1 is vrij. Maar despoot is onderworpen aan brute/primaire/dierlijke passies. Er is nog geen rationele cultuur en die cultuur heb je nodig om vrij te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Grieken

A

Democratie, adolescentie van de geschiedenis, beperkte groep is vrij, sommigen mogen burger zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Romeinen

A

Aristocratie, volwassenheid van de geschiedenis, mensen drager van juridische rechten, maar despoten nog steeds aan de macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Germanen

A

Monarchie, toppunt geschiedenis, iedereen vrij. De gewetensvrijheid die door de christelijke reformatie tot stand is gekomen, wordt beschermd door een juridische structuur, waardoor de vrijheid veruitwendigd is en mensen pas echt vrij zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wereldhistorische figuren

A

Maken ontwikkeling van stadia mogelijk. Hoeven niet moreel goed te zijn. Weten niet dat ze gebruikt worden voor de ontwikkeling naar een volgend stadium: de list van de rede: effecten van hun gedragingen leiden tot de ontwikkeling van de samenleving naar een volgend stadium.
Overleven de overgang van stadia niet of niet lang.

17
Q

Aspecten van Hegels ideale staat

A

Bestaat uit 3 elementen

  1. Een rechtsstaat met scheiding van machten en checks and balances. Is een constitutionele monarchie (koning is symbool). Wetgevende macht verdeeld over 2 kamers: Hogerhuis en Lagerhuis. Hogerhuis: is erfelijk, bevat grootgrondbezitters. Lagerhuis: leden worden gekozen door soort gilden/verenigingen en komen daar ook uit.
    Laatste onderdeel: bureaucratie/ambtenarenapparaat (uitvoerende macht).
  2. Staat is niet-democratisch: erfelijke positie monarch en Hoger Huis, volk kan niet stemmen voor vertegenwoordigers Lager Huis. Nadeel van democratie is dat niet alle belangen worden gerepresenteerd en dat het zal leiden tot fragmentatie: samenleving valt uiteen in kleine groepen die onverschillig stemmen omdat het toch geen zin heeft.
  3. Staat moet burgers en hun rechten beschermen en zorgen voor nationale veiligheid en moet de burger beschermen tegen de negatieve effecten van de groeiende moderne economie: werkloosheid, afhankelijkheid en armoede. Rijke mensen mogen hiervoor gebruikt worden.
18
Q

Oorlog

A

Hegel wil geen wereldstaat.
Oorlog is nodig voor de vooruitgang van de wereldgeest. 2 argumenten vóór oorlog:
1. Het test de moed van een staat.
2. Het is een middel waardoor opkomende staten, die een representatie zijn van de vooruitgang van de wereldgeest, de mogelijkheid hebben om anderen, wiens tijd voorbij is, aan de kant te schuiven –> als staten aan de kant worden geschoven, verlaat de wereldgeest hen.

19
Q

Hegel en zingeving

A

Hegel maakte zich zorgen over de afnemende populariteit en invloed van religie. Hij is op zoek naar een nieuwe manier om mensen een leven te geven waarin zingeving en betekenis centraal staan, om mensen opnieuw te proberen te integreren/embedden in een groter geheel.

20
Q

Cultuur

A

Is institutioneel compleet: niet enkel alleen normen en waarden die in je hoofd zitten, maar normen en waarden zijn ook belichaamd in politieke instituties en de staat is de belichaming van een institutioneel complete cultuur, die zingeving en vrijheid mogelijk maakt.

21
Q

Hegels kritiek op Kant

A

1e punt kritiek: categorisch imperatief is te formalistisch, is een lege formule die inhoud mist.

2e punt kritiek: categorisch imperatief is een formule die aangeeft dat Kant ten onrechte stelt dat alleen de motivatie telt en niet de consequenties van handelen.

3e punt kritiek: categorisch imperatief is te rationalistisch. Het is abstract, losgemaakt van cultuur en het idee is dat moreel handelen bepaald wordt door een soort wiskundige formule van non-contradictionisme.

22
Q

Zedelijkheid

A

Verwijst naar de morele verplichtingen die ik heb aan de samenleving waar ik onderdeel van ben. Deze verplichtingen zijn gebaseerd op vastgestelde normen en waarden.