Leçon 31 Flashcards
Le ministre
De minister(s)
L’histoire (racontée)
Het verhaal
Le conte de fée
Het sprookje(s)
Cependant
Toch
Vrai(ment)/réel(ment)
Werkelijk
Ainsi, de cette manière
Zo
L’histoire
De geschiedenis
Le docteur/médecin
De dokter(s)
La reine
De koningin
Né
Geboren
Naître
Geboren worden
Être né
Geboren zijn
Véritable
Echt
Le néerlandais
De Nederlander(s)
Déjà
Reeds/al
Montrer
Tonen
L’intérêt (pour quelque chose)
De belangstelling (voor iets)
La lutte (contre)
De strijd (tegen…)
Le bonheur/chance
Het geluk
L’assistant
De assistent
L’ingénieur
De ingenieur(s)
Le ministère qui s’occupe des voies d’eau
De Waterstaat
Le dossier
Het dossier(s)
Etudier (un phénomène)
Bestuderen
Quitter
Verlaten
A peine
Nauwelijks
(Aller) habiter/s’installer
Inwonen
Rêver
Dromen
Depuis longtemps
Al lang
L’idée
Het idee(ën)/de gedachte(n)
Assécher
Droogleggen
Être créé/fondé
Ontstaan
Certains/quelques
Sommige
Le plan
Het plan
L’emploi
De post
Libre
vrij
Se libérer
Vrijkomen
L’association
De vereniging
La société
De maatschappij
Presque
Binja
Envoyer
Sturen
Le gouvernement
De regering
(Se) réparer
Klaarmaken
Emigrer
Emigreren
Le brésil
Brazilië
Le télégramme
Het telegram
Simple
Eenvoudig
Nommer quelqu’un ministre
Iemand tot minister benoemen
A suivre
Wordt vervolgd
Vrai(ment)/réel(lement)
Echt/werkelijk
Erroné/faux
Verkeerd
Le champ de fleurs
Het bloemenveld
La fleur
De bloem
Le champ
Het veld
La prairie
De weide(n)
Blanc
Wit
La vache
De koe(ien)
Le canal
Het kanaal
Le moulin
De molen(s)
Partout
Overal
Le pêcheur
De visser(s)
Le vêtement
De kleren
Le fait
Het feit
Exister
Bestaan
L’agriculture
De landbouw
Le port
de haven(s)
Le lait
De melk
Le beurre
De boter
Le fromage
De kaas
Constamment
Steeds
Le milieu/centre
Het midden
Le manteau
De mantel(s)
Enlever/ôter
Uittrekken
La soupe de légumes
De groentsoep
Fâché
Boos (boze)
Le garçon (de café)
De ober(s)
Le poulet
De kip
