Leçon 20 Flashcards
1
Q
Il est depuis 3 ans (déjà)
A
Hij is al drie jaar
2
Q
Déjà
A
Al
3
Q
L’affaire
A
De zaak
4
Q
Agréable
A
Aangenaam
5
Q
Dans 10 ans
A
Over tien jaar
6
Q
A 20 Minutes de sa maison
A
20 Minutes van zijn huis vandaan
7
Q
À vélo
A
Op de fiets
8
Q
Il répond au téléphone
A
Hij neemt de telefoon aan
9
Q
En une matinée
A
Op een morgen
10
Q
La tasse de café
A
De kop koffie
11
Q
Une dizaine de minutes
A
Een tiental minuten
12
Q
Il regrette que
A
Het spijt hem dat
13
Q
J’ai le temps
A
Ik heb tijd
14
Q
Une firme bruxelloise bien connue
A
Een welbekende Brusselse firma
15
Q
En hiver
A
In de winter
16
Q
Noir
A
Zwart
17
Q
Consommer de l’essence
A
Benzine verbruiken
18
Q
Au printemps
A
In de lente
19
Q
En été
A
In de zomer
20
Q
La saison
A
Het seizoen