L7 Flashcards

De overeenkomst in het algemeen en enkele onderscheidingen van overeenkomsten

1
Q

Overeenkomst A: Piet heeft met Therese een overeenkomst gesloten, inhoudende dat Therese, tegen betaling van € 600 per maand door Piet, een kamer aan Piet in haar huis ter bewoning in gebruik geeft, terwijl zij voor Piet ontbijt en avondeten verzorgt, zijn kleding wast en strijkt en bovendien zijn kamer schoonhoudt.
Overeenkomst B: Mark wordt conciërge op een school voor gehandicapte kinderen. Op het schoolterrein bevindt zich de woning die Mark gedurende zijn diensttijd bij de school ter beschikking krijgt.
Welke overeenkomst is een gemengde overeenkomst?
1. Alleen overeenkomst A
2. Alleen overeenkomst B
3. Beide overeenkomsten
4. Noch A noch B

A
  1. Beide overeenkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stelling A: Een koopovereenkomst is een overeenkomst onder bezwarende titel, een consensuele overeenkomst en tegelijkertijd een wederkerige overeenkomst.
Stelling B: Een schenkingsovereenkomst is een overeenkomst om niet en tegelijkertijd een eenzijdige overeenkomst.
Welke stelling(en) is/zijn juist?
1. Alleen stelling A
2. Alleen stelling B
3. Beide stellingen
4. Noch A noch B

A
  1. Beide stellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De koopovereenkomst ter zake van niet-registergoederen is een … overeenkomst.
1. consensuele
2. reële
3. formele
4. geen antwoord is juist.

A
  1. consensuele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is art. 6:268 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> diverse regels van Boek 6 zijn (in beginsel) van toepassing op de koop. Zo kunnen we de koopovereenkomst kwalificeren als een wederkerige overeenkomst. Voor wederkerige overeenkomsten is van belang het bepaalde in afdeling 6.5.5. In die afdeling vinden we regels over opschorting en ontbinding van wederkerige overeenkomsten. De koopovereenkomst is een wederkerige overeenkomst; zij heeft immers tot gevolg dat voor beide contractspartijen een of meer verbintenissen ontstaan. Beide partijen zijn over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar. Dat heeft tot gevolg dat op de koopovereenkomst (in beginsel) ook de regels van afdeling 6.5.5 van toepassing zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is art. 6:217 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> als we dieper in de structuur van het BW afdalen, komen we vervolgens bij de regels die gelden voor alle overeenkomsten, ongeacht of die overeenkomsten wederkerig of niet-wederkerig (eenzijdig) zijn. Zo gelden voor alle overeenkomsten de regels uit afdeling 6.5.2 omtrent het ontstaan van overeenkomsten. Een regel als omschreven in artikel 6:217 − overeenkomsten komen tot stand door een aanbod en de aanvaarding van dat aanbod − geldt eveneens voor de koopovereenkomst. Deze regel is echter (in de ogen van de wetgever) niet zo specifiek op de koopovereenkomst van toepassing dat hij in Boek 7 thuishoort. De regel is wel van toepassing op de koopovereenkomst via de werking van de gelaagde structuur van het BW.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is art. 6:85 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> dalen we nog dieper af in de structuur van het BW, dan stuiten we op de regels die van toepassing zijn op alle verbintenissen in het algemeen. Deze regels zijn ook van toepassing op de koopovereenkomst, omdat door de koopovereenkomst immers verbintenissen ontstaan. Zo zijn op de koopovereenkomst (in beginsel) eveneens de regels inzake verzuim (afdeling 6.1.9, par. 2) van toepassing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Volgens een koopovereenkomst tussen A en B, verkoopt A zijn auto aan B, voor een prijs van 10,000 Euro.
Is art. 5:1 BW van toepassing op deze koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> nog dieper in de structuur van het BW afdalend kunnen we bijvoorbeeld in Boek 5 (zakelijke rechten) ontdekken wat nu precies wordt verstaan onder ‘eigendom’ (artikel 5:1). Om derhalve een duidelijker beeld te krijgen van de hiervoor genoemde op de verkoper rustende verplichting ingevolge artikel 7:9 om de verkochte zaak in eigendom over te dragen, kunnen we uit artikel 5:1 afleiden wat onder ‘eigendom’ wordt verstaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Volgens een koopovereenkomst tussen A en B, verkoopt A zijn auto aan B, voor een prijs van 10,000 Euro.
Is art. 3:33 BW van toepassing op deze koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> een nog dieper liggende laag in de structuur van het BW treffen we aan in Boek 3. Aldaar vinden we regels die voor alle rechtshandelingen van toepassing zijn. De koopovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een rechtshandeling; de koopovereenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Dat betekent dat de regels in Boek 3 met betrekking tot bijvoorbeeld het leerstuk ‘het ontbreken van de wil’ (artikel 3:33 jo 3:35) ook op de koopovereenkomst van toepassing zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij consumentenkoop heeft / is art. 7:17 BW een…
1. dwingendrechtelijk karakter
2. regelendrechtelijk karakter
3. niet van toepassing
4. geen van deze antwoorden is juist

A
  1. dwingendrechtelijk karakter
    ==>
    Indien sprake is van een consumentenkoop, hebben de bepalingen uit de afdelingen 7.1.1 t/m 7.1.7 een dwingendrechtelijk karakter. Artikel 7:17 is opgenomen in afdeling 7.1.2. Het artikel is derhalve dwingendrechtelijk van toepassing bij een consumentenkoop.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voor het stellen van een vormvereiste bij een formele overeenkomst zijn een aantal redenen te geven.
Wat hoort er niet bij?
1. De rechtszekerheid is met een vormvereiste gediend.
2. Een vormvereiste kan strekken tot bescherming van een zwak geachte tegenpartij.
3. Een vormvereiste kan gesteld zijn vanwege de noodzaak van aanwezigheid van een deskundige (zoals een notaris) bij een moeilijk contract.
4. Alle antwoorden horen er bij.

A
  1. Alle antwoorden horen er bij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De onderscheiding tussen eenzijdige en wederkerige overeenkomsten heeft betrekking op …, terwijl de onderscheiding tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen ziet op … .

  1. het aantal benodigde wilsverklaringen… de rechtshandelingen (het aantal rechtshandelingen) die verricht worden
  2. de rechtshandelingen (het aantal rechtshandelingen) die verricht worden… de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien…
  3. de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien … het tot stand komen van de overeenkomst
  4. het tot stand komen van de overeenkomst… de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien
A
  1. de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien … het tot stand komen van de overeenkomst
    ==> het tot stand komen van de overeenkomst) = het aantal benodigde wilsverklaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De bruikleenovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7A:1777), een eenzijdige overeenkomst, een overeenkomst om niet, een voortdurende overeenkomst, een reële overeenkomst.
2. De overeenkomst A-B, inhoudende dat A elke dag tegen betaling de krant voorleest aan B is een benoemde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een consensuele overeenkomst.
3. De arbeidsovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:610 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De arbeidsovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:610 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
    ==> De arbeidsovereenkomst is een consensuele overeenkomst, niet een formele overeenkomt.
    ==> Mbt 2: benoemde overeenkomst (een overeenkomst van opdracht, art. 7:400 BW e.v.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De overeenkomst C-D, inhoudende dat C zijn bovenwoning verhuurt aan D en elke ochtend voor het ontbijt van D zorgt, is een gemengde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
2. De koopovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:1 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst om niet, een voorbijgaande overeenkomst, een consensuele overeenkomst.
3. De ruilovereenkomst is een onbenoemde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voorbijgaande overeenkomst, een consensuele overeenkomst
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Mbt 1: Het is een consensuele overeenkomst (niet formeel)
    ==> Mbt 1: gemengde overeenkomst (een huurovereenkomst, art. 7:201 BW e.v., een koopovereenkomst, art. 7:1 e.v. en een overeenkomst van opdracht, art. 7:400)
    ==> Mbt 2: Het is een overeenkomst onder bezwarende titel, en niet een overeenkomst om niet
    ==> Mbt 3: het is een benoemde overeenkomst (art. 7:49 e.v.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling 1
De overeenkomst van bruiklening is een meerzijdige rechtshandeling.
Stelling 2
De overeenkomst van bruiklening is een reële overeenkomst.

Mogelijke antwoorden:
1. 1 en 2 zijn juist.
2. Alleen 1 is juist.
3. Alleen 2 is juist.
4. 1 en 2 zijn onjuist.

A
  1. 1 en 2 zijn juist.
    ==>
    Stelling 1 is juist.
    Voor het tot stand komen van de bruikleenovereenkomst is naast de overgave van de zaak die in bruikleen gegeven wordt, in ieder geval vereist de wilsverklaring van de inbruikleengever en de wilsverklaring van degene die in bruikleen verkrijgt.
    Stelling 2 is juist.
    De overeenkomst van bruikleen is een reële overeenkomst. De overeenkomst ontstaat dus op het moment dat de in bruikleen te geven zaak wordt afgegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vraag 2
In welke van de volgende gevallen is sprake van een eenzijdige overeenkomst?
(a) A ruilt zijn racefiets met B tegen diens elektrische fiets.
(b) A schenkt aan B een racefiets.
(c) A ontbindt de koopovereenkomst inzake een racefiets met B.
(d) A maakt een testament, waarin hij aan B zijn elektrische fiets nalaat.

A

(b) A schenkt aan B een racefiets.
==>
Een eenzijdige overeenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij een verplichting op zich heeft genomen en de andere partij een recht heeft verkregen.
Een ruilovereenkomst (alternatief (a)) voldoet niet aan deze definitie. Beide partijen nemen immers een verplichting op zich ( zowel A als B moeten een prestatie leveren ) en beide partijen verkrijgen een recht. De ruilovereenkomst is dus een wederkerige overeenkomst.
Een schenkingsovereenkomst (alternatief (b)) is wel een eenzijdige overeenkomst. Alleen partij A neemt een verplichting op zich en alleen B heeft een recht verkregen.
In de alternatieven (c) en (d) is sprake van een eenzijdige rechtshandeling. De wilsverklaring van een persoon is voldoende voor het intreden van het rechtsgevolg. In (c) is sprake van een eenzijdig gerichte rechtshandeling en in alternatief (d) is sprake van een eenzijdig niet gerichte rechtshandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADD QUESTIONS BASED ON CHAPTER SUMMARY ONLY. ALREADY ADDED QUESTIONS FROM Zelfstudie/toets.

A