L7 Flashcards
De overeenkomst in het algemeen en enkele onderscheidingen van overeenkomsten
Overeenkomst A: Piet heeft met Therese een overeenkomst gesloten, inhoudende dat Therese, tegen betaling van € 600 per maand door Piet, een kamer aan Piet in haar huis ter bewoning in gebruik geeft, terwijl zij voor Piet ontbijt en avondeten verzorgt, zijn kleding wast en strijkt en bovendien zijn kamer schoonhoudt.
Overeenkomst B: Mark wordt conciërge op een school voor gehandicapte kinderen. Op het schoolterrein bevindt zich de woning die Mark gedurende zijn diensttijd bij de school ter beschikking krijgt.
Welke overeenkomst is een gemengde overeenkomst?
1. Alleen overeenkomst A
2. Alleen overeenkomst B
3. Beide overeenkomsten
4. Noch A noch B
- Beide overeenkomsten
Stelling A: Een koopovereenkomst is een overeenkomst onder bezwarende titel, een consensuele overeenkomst en tegelijkertijd een wederkerige overeenkomst.
Stelling B: Een schenkingsovereenkomst is een overeenkomst om niet en tegelijkertijd een eenzijdige overeenkomst.
Welke stelling(en) is/zijn juist?
1. Alleen stelling A
2. Alleen stelling B
3. Beide stellingen
4. Noch A noch B
- Beide stellingen
De koopovereenkomst ter zake van niet-registergoederen is een … overeenkomst.
1. consensuele
2. reële
3. formele
4. geen antwoord is juist.
- consensuele
Is art. 6:268 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> diverse regels van Boek 6 zijn (in beginsel) van toepassing op de koop. Zo kunnen we de koopovereenkomst kwalificeren als een wederkerige overeenkomst. Voor wederkerige overeenkomsten is van belang het bepaalde in afdeling 6.5.5. In die afdeling vinden we regels over opschorting en ontbinding van wederkerige overeenkomsten. De koopovereenkomst is een wederkerige overeenkomst; zij heeft immers tot gevolg dat voor beide contractspartijen een of meer verbintenissen ontstaan. Beide partijen zijn over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar. Dat heeft tot gevolg dat op de koopovereenkomst (in beginsel) ook de regels van afdeling 6.5.5 van toepassing zijn.
Is art. 6:217 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> als we dieper in de structuur van het BW afdalen, komen we vervolgens bij de regels die gelden voor alle overeenkomsten, ongeacht of die overeenkomsten wederkerig of niet-wederkerig (eenzijdig) zijn. Zo gelden voor alle overeenkomsten de regels uit afdeling 6.5.2 omtrent het ontstaan van overeenkomsten. Een regel als omschreven in artikel 6:217 − overeenkomsten komen tot stand door een aanbod en de aanvaarding van dat aanbod − geldt eveneens voor de koopovereenkomst. Deze regel is echter (in de ogen van de wetgever) niet zo specifiek op de koopovereenkomst van toepassing dat hij in Boek 7 thuishoort. De regel is wel van toepassing op de koopovereenkomst via de werking van de gelaagde structuur van het BW.
Is art. 6:85 BW van toepassing op koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> dalen we nog dieper af in de structuur van het BW, dan stuiten we op de regels die van toepassing zijn op alle verbintenissen in het algemeen. Deze regels zijn ook van toepassing op de koopovereenkomst, omdat door de koopovereenkomst immers verbintenissen ontstaan. Zo zijn op de koopovereenkomst (in beginsel) eveneens de regels inzake verzuim (afdeling 6.1.9, par. 2) van toepassing.
Volgens een koopovereenkomst tussen A en B, verkoopt A zijn auto aan B, voor een prijs van 10,000 Euro.
Is art. 5:1 BW van toepassing op deze koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> nog dieper in de structuur van het BW afdalend kunnen we bijvoorbeeld in Boek 5 (zakelijke rechten) ontdekken wat nu precies wordt verstaan onder ‘eigendom’ (artikel 5:1). Om derhalve een duidelijker beeld te krijgen van de hiervoor genoemde op de verkoper rustende verplichting ingevolge artikel 7:9 om de verkochte zaak in eigendom over te dragen, kunnen we uit artikel 5:1 afleiden wat onder ‘eigendom’ wordt verstaan.
Volgens een koopovereenkomst tussen A en B, verkoopt A zijn auto aan B, voor een prijs van 10,000 Euro.
Is art. 3:33 BW van toepassing op deze koopovereenkomsten?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> een nog dieper liggende laag in de structuur van het BW treffen we aan in Boek 3. Aldaar vinden we regels die voor alle rechtshandelingen van toepassing zijn. De koopovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een rechtshandeling; de koopovereenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Dat betekent dat de regels in Boek 3 met betrekking tot bijvoorbeeld het leerstuk ‘het ontbreken van de wil’ (artikel 3:33 jo 3:35) ook op de koopovereenkomst van toepassing zijn.
Bij consumentenkoop heeft / is art. 7:17 BW een…
1. dwingendrechtelijk karakter
2. regelendrechtelijk karakter
3. niet van toepassing
4. geen van deze antwoorden is juist
- dwingendrechtelijk karakter
==>
Indien sprake is van een consumentenkoop, hebben de bepalingen uit de afdelingen 7.1.1 t/m 7.1.7 een dwingendrechtelijk karakter. Artikel 7:17 is opgenomen in afdeling 7.1.2. Het artikel is derhalve dwingendrechtelijk van toepassing bij een consumentenkoop.
Voor het stellen van een vormvereiste bij een formele overeenkomst zijn een aantal redenen te geven.
Wat hoort er niet bij?
1. De rechtszekerheid is met een vormvereiste gediend.
2. Een vormvereiste kan strekken tot bescherming van een zwak geachte tegenpartij.
3. Een vormvereiste kan gesteld zijn vanwege de noodzaak van aanwezigheid van een deskundige (zoals een notaris) bij een moeilijk contract.
4. Alle antwoorden horen er bij.
- Alle antwoorden horen er bij.
De onderscheiding tussen eenzijdige en wederkerige overeenkomsten heeft betrekking op …, terwijl de onderscheiding tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen ziet op … .
- het aantal benodigde wilsverklaringen… de rechtshandelingen (het aantal rechtshandelingen) die verricht worden
- de rechtshandelingen (het aantal rechtshandelingen) die verricht worden… de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien…
- de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien … het tot stand komen van de overeenkomst
- het tot stand komen van de overeenkomst… de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien
- de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien … het tot stand komen van de overeenkomst
==> het tot stand komen van de overeenkomst) = het aantal benodigde wilsverklaringen
Welke stelling is onjuist?
1. De bruikleenovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7A:1777), een eenzijdige overeenkomst, een overeenkomst om niet, een voortdurende overeenkomst, een reële overeenkomst.
2. De overeenkomst A-B, inhoudende dat A elke dag tegen betaling de krant voorleest aan B is een benoemde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een consensuele overeenkomst.
3. De arbeidsovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:610 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- De arbeidsovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:610 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
==> De arbeidsovereenkomst is een consensuele overeenkomst, niet een formele overeenkomt.
==> Mbt 2: benoemde overeenkomst (een overeenkomst van opdracht, art. 7:400 BW e.v.)
Welke stelling is onjuist?
1. De overeenkomst C-D, inhoudende dat C zijn bovenwoning verhuurt aan D en elke ochtend voor het ontbijt van D zorgt, is een gemengde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voortdurende overeenkomst, een formele overeenkomst.
2. De koopovereenkomst is een benoemde overeenkomst (art. 7:1 e.v.), een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst om niet, een voorbijgaande overeenkomst, een consensuele overeenkomst.
3. De ruilovereenkomst is een onbenoemde overeenkomst, een wederkerige overeenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel, een voorbijgaande overeenkomst, een consensuele overeenkomst
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn onjuist.
==> Mbt 1: Het is een consensuele overeenkomst (niet formeel)
==> Mbt 1: gemengde overeenkomst (een huurovereenkomst, art. 7:201 BW e.v., een koopovereenkomst, art. 7:1 e.v. en een overeenkomst van opdracht, art. 7:400)
==> Mbt 2: Het is een overeenkomst onder bezwarende titel, en niet een overeenkomst om niet
==> Mbt 3: het is een benoemde overeenkomst (art. 7:49 e.v.)
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling 1
De overeenkomst van bruiklening is een meerzijdige rechtshandeling.
Stelling 2
De overeenkomst van bruiklening is een reële overeenkomst.
Mogelijke antwoorden:
1. 1 en 2 zijn juist.
2. Alleen 1 is juist.
3. Alleen 2 is juist.
4. 1 en 2 zijn onjuist.
- 1 en 2 zijn juist.
==>
Stelling 1 is juist.
Voor het tot stand komen van de bruikleenovereenkomst is naast de overgave van de zaak die in bruikleen gegeven wordt, in ieder geval vereist de wilsverklaring van de inbruikleengever en de wilsverklaring van degene die in bruikleen verkrijgt.
Stelling 2 is juist.
De overeenkomst van bruikleen is een reële overeenkomst. De overeenkomst ontstaat dus op het moment dat de in bruikleen te geven zaak wordt afgegeven.
Vraag 2
In welke van de volgende gevallen is sprake van een eenzijdige overeenkomst?
(a) A ruilt zijn racefiets met B tegen diens elektrische fiets.
(b) A schenkt aan B een racefiets.
(c) A ontbindt de koopovereenkomst inzake een racefiets met B.
(d) A maakt een testament, waarin hij aan B zijn elektrische fiets nalaat.
(b) A schenkt aan B een racefiets.
==>
Een eenzijdige overeenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij een verplichting op zich heeft genomen en de andere partij een recht heeft verkregen.
Een ruilovereenkomst (alternatief (a)) voldoet niet aan deze definitie. Beide partijen nemen immers een verplichting op zich ( zowel A als B moeten een prestatie leveren ) en beide partijen verkrijgen een recht. De ruilovereenkomst is dus een wederkerige overeenkomst.
Een schenkingsovereenkomst (alternatief (b)) is wel een eenzijdige overeenkomst. Alleen partij A neemt een verplichting op zich en alleen B heeft een recht verkregen.
In de alternatieven (c) en (d) is sprake van een eenzijdige rechtshandeling. De wilsverklaring van een persoon is voldoende voor het intreden van het rechtsgevolg. In (c) is sprake van een eenzijdig gerichte rechtshandeling en in alternatief (d) is sprake van een eenzijdig niet gerichte rechtshandeling.
ADD QUESTIONS BASED ON CHAPTER SUMMARY ONLY. ALREADY ADDED QUESTIONS FROM Zelfstudie/toets.
Titel 5 van Boek 6 BW is van toepassing op…
1. alle overeenkomsten
2. koopovereenkomsten
3. alle overeenkomsten die niet onder Boek 7 BW vallen
4. obligatoire overeenkomsten
5. goederenrechtelijke overeenkomsten
- obligatoire overeenkomsten
Een overeenkomst is een … rechtshandeling, waarbij een of meer partijen … een … aangaan
- …, jegens een of meer andere, niet natuurlijke verbintenis
- -, -, natuurlijke verbintenis
- enkelzijdige, -, wederkerige rechtshandeling
- meerzijdige, jegens een of meer andere, verbintenis
- meerzijdige, jegens een of meer andere , verbintenis
Anne zegt tegen Bert dat zij haar caravan wil verkopen aan Bert en Bert verklaart tegen Anne dat hij de caravan van Anne wil kopen.
Hier is sprake van een:
1. Goederenrechtelijke overeenkomst
2. Obligatoire overeenkomst
3. Bewijsovereenkomst
4. Familierechtelijke overeenkomst
5. Geen van deze opties is juist
- Obligatoire overeenkomst
==>
Obligatoire overeenkomst: een overkomst die het tot stand brengen van een verbintenis beoogt
Goederenrechtelijke overeenkomst: tweezijdige overeenkomst die tot stand komt bij het leveren van goederen.
Wat is geen beginselen van het contractenrecht?
1. de Contractsvrijheid
2. het Consensualisme
3. de Bepaaldbaarheid
4. de verbindende kracht van de overeenkomsten
- de Bepaaldbaarheid
Het beginsel van consensualisme houdt in:
1. een verbintenis komt tot stand door wilsovereenstemming (consensus) tussen de betrokken partijen, en er gelden geen vormvereisten voor een verbintenis
2. een verbintenis komt tot stand door wilsovereenstemming (consensus) tussen de betrokken partijen, en er gelden vormvereisten voor een overeenkomst
3. een verbintenis komt tot stand door wilsovereenstemming (consensus) tussen de betrokken partijen, en er gelden geen vormvereisten voor een overeenkomst
4. een overeenkomst komt tot stand door wilsovereenstemming (consensus) tussen de betrokken partijen, en er gelden vormvereisten voor een overeenkomst
- een verbintenis komt tot stand door wilsovereenstemming (consensus) tussen de betrokken partijen, en er gelden geen vormvereisten voor een overeenkomst
==>
In het Nederlandse contractenrecht is het consensualisme neergelegd in artikel 6:217 lid 1 BW, dat bepaalt:
Welk beginsel van het overeenkomstrecht is in art. 6:248 BW te vinden?
1. de contractsvrijheid
2. de verbindende kracht van de overeenkomsten
3. het consensualisme
4. Geen antwoord is juist
- de verbindende kracht van de overeenkomsten
Titel 5 van boek 6 BW is van toepassing op:
1. benoemde overeenkomsten
2. onbenoemde overeenkomsten
3. gemengde overeenkomsten
4. 1+2
5. 1+2+3
6. 1+3
- 1+2+3
Celia komt met David overeen dat David gedurende zijn vakantie de boottrailer van Celia mag lenen. In de vakantie geeft Celia de trailer daadwerkelijk te leen aan David. De zaak moet wel weer worden teruggegeven aan de eigenaar.
Er is hier sprake van:
1. een huurovereenkomst
2. een bruikleenovereenkomst
3. Opzetcontract
4. Geen overeenkomst
- een bruikleenovereenkomst
Wat is geen soort benoemde overeenkomsten?
1. Koopovereenkomst
2. Bruikleenovereenkomst
3. Ruilovereenkomst
4. Schenkingsovereenkomst
5. Alle antwoorden zijn benoemde overeenkomst.
- Alle antwoorden zijn benoemde overeenkomst.
… (vul in) is een … overeenkomst. Dit houdt in dat de overeenkomst pas ontstaat wanneer de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft is overgegeven aan de tegenpartij.
1. Een schenkingsovereenkomst, reële
2. Het verkopen van een huis, formele
3. Een bruikleenovereenkomst, reële
4. Een hypotheek, formele
- Een bruikleenovereenkomst, reële
Hoe onstaat een overeenkomst?
1. Door consensus (wilsverklaring, aanbod en aanvaarding)
2. Door formele vastlegging van het consensus
3. Door overgave van het goed, dan wel uitvoeren van de prestatie waar de overeenkomst over gaat
4. Geen enkel antwoord is altijd juist
- Geen enkel antwoord is altijd juist
==>
Hoe onstaat de overeenkomst?: Consensuele overeenkomst (antwoord 1) vs. Formele overeenkomst (antwoord 2) vs. Reële overeenkomst (antwoord 3)
Wat gebeurt er met een reële overeenkomst als de zaak niet wordt overgegeven?
1. Dan heeft een overeenkomst nooit ontstaan
2. Dan is de ene partij in gebreke
3. Dan is er geen sprake van een reële overeenkomst, maar wel van een onbenoemde overeenkomst.
4. Geen antwoord is juist
- Dan is er geen sprake van een reële overeenkomst, maar wel van een onbenoemde overeenkomst.
Welke stelling is onjuist?
1. Een schenkingsovereenkomst is een eenzijdige overeenkomst.
2. Een koopovereenkomst is een wederkerige overeenkomst.
3. Een huisverkoop is een formele overeenkomst.
4. Een bruikleenovereenkomst is een reële overeenkomst
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Als de ene partij in een overeenkomst alleen crediteur is en de andere partij alleen debiteur, heet dit een… (vul in) overeenkomst:
1. natuurlijke
2. reële
3. eenzijdige
4. wederkerige
- eenzijdige
Een overeenkomst waarbij slechts één van de partijen een prestatie moet leveren, zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat, heet een… :
1. natuurlijke overeenkomst
2. Enkelzijdige overeenkomst
3. Eenzijdige overeenkomst
4. Overeenkomst om niet
5. overeenkomsten onder bezwarende titel
- Overeenkomst om niet
Wat is geen overeenkomst onder bezwarende titel?
1. Ruilovereenkomst
2. Koopovereenkomst
3. Huurovereenkomst 4. Arbeidsovereenkomst
5. Bruikleenovereenkomst
- Bruikleenovereenkomst
==>
Overeenkomst onder bezwarende titel (= anders dan om niet): Als één van de partijen de verplichting op zich heeft genomen wat verband heeft met een prestatie van een wederpartij. Voor de verkrijging van de prestatie van de wederpartij moet er iets opgeofferd worden.
Wat is de schenkingsovereenkomst niet?
1. Voorbijgaande overeenkomst
2. Eenzijdige overeenkomst
3. Reële overeenkomst
4. Overeenkomst om niet
5. Geen antwoord is juist
- Reële overeenkomst
Wat is de ruilovereenkomst niet?
1. Aflopende overeenkomst
2. Wederkerige overeenkomst
3. Overeenkomst anders dan om niet
4. Overeenkomst onder bezwarende titel
5. Geen antwoord is juist
- Geen antwoord is juist
Een koopovereenkomst waarbij zowel de koper als de verkoper deze overeenkomst afsluiten als privépersoon heet een … (vul in).
De wettelijke regels van titel 7.1 BW zijn … van toepassing, … .
- Burgerlijke koop, in beginsel, tenzij er andere regels zijn afgesproken
- Handelskoop, hier, en partijen mogen er niet van afwijken.
- Consumentenkoop, hier, en partijen mogen er niet van afwijken.
- Consumentenkoop, in beginsel, tenzij er andere regels zijn afgesproken.
- Burgerlijke koop, in beginsel, tenzij er andere regels zijn afgesproken
Een koopovereenkomst waarbij zowel de koper als de verkoper beroepsmatig of bedrijfsmatig handelen, heet … (vul in).
1. Burgerlijke koop
2. Handelskoop
3. Zakelijke koop
4. Reële koop
- Handelskoop
De koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit;
Dit is…:
1. Consumentenkoop
2. Burgerlijke koop
3. B2C koop
4. 1+2
- Consumentenkoop
Welke stelling is onjuist?
1. Bij burgerlijke koop is titel 1 van boek 7 BW in beginsel regelend recht.
2. Bij handelskoop koop is titel 1 van boek 7 BW in beginsel regelend recht.
3. Bij consumentenkoop is titel 1 van boek 7 BW in beginsel dwingend recht.
4. Geen antwoord is onjuist.
- Geen antwoord is onjuist.
==> Let op:
Bij consumentenkoop van onroerend goed is titel 1 van boek 7 BW regelend recht.
Bij consumentenkoop van een onroerende zaak, is titel 1 van boek 7 BW…
1. dwingend recht
2. in beginsel dwingend recht
3. regelend recht
4. in beginsel regelend recht
- regelend recht
Wat houdt het conformiteitsvereiste niet?
1. De gekochte en afgeleverde zaak moet die eigenschappen bezitten die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
2. De zaak mag niet die eigenschappen mag hebben die de koper niet mocht verwachten.
3. De gekochte en afgeleverde zaak moet die eigenschappen bezitten die geschikt zijn voor het gebruik dat daarvan normaal gesproken wordt gemaakt,
4. De gekochte en afgeleverde zaak moet die eigenschappen bezitten die geschikt zijn voor een bijzonder gebruik voor zover dat is overeengekomen.
5. Het conformiteitsvereiste houdt al deze dingen in.
- Het conformiteitsvereiste houdt al deze dingen in.
==> art. 7:17 lid 2 BW 5. Het conformiteitsvereiste houdt al deze dingen in.
Voor het stellen van een vormvereiste bij een formele overeenkomst zijn een aantal redenen te geven. Wat hoort er niet bij?
1. De rechtszekerheid is met een vormvereiste gediend.
2. Een vormvereiste kan strekken tot bescherming van een zwak geachte tegenpartij.
3. In de laatste plaats kan een vormvereiste gesteld zijn vanwege de noodzaak van aanwezigheid van een deskundige (zoals een notaris) bij een moeilijk contract.
4. Alles hoer er bij
- Alles hoer er bij
Welke stelling is onjuist?
Stelling A: Een wederkerige overeenkomst is een overeenkomst waarbij de wilsverklaringen van minstens twee partijen nodig is.
Stelling B: Bij een eenzijdige rechtshandeling heeft slechts één partij een verbintenis.
Mogelijke opties:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist
- Beide stellingen zijn onjuist
==>
De onderscheiding tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandeling ziet op het tot stand komen der overeenkomst, waartoe bij de meerzijdige rechtshandeling altijd de wilsverklaringen van minstens twee partijen nodig zijn en bij de eenzijdige rechtshandeling de wilsverklaring van een partij voldoende is.
De onderscheiding tussen eenzijdige en wederkerige overeenkomsten heeft betrekking op de verbintenissen (het aantal verbintenissen) die uit de overeenkomst voortvloeien (terwijl de onderscheiding tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen ziet op het tot stand komen van de overeenkomst).
Geef aan welke overeenkomsten wederkerig zijn:
1. de arbeidsovereenkomst
2. de overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling
3. de bruikleenovereenkomst
4. de overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D
5. de koopovereenkomst
6. de ruilovereenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Geen overeenkomst is wederkerig
2. Overeenkomsten 1+4+5 zijn wederkerig
3. Overeenkomsten 1+2+4+5+6 zijn wederkerig
4. Alle overeenkomsten zijn wederkerig.
- Alle overeenkomsten zijn wederkerig.
Geef aan welke overeenkomsten consensueel zijn:
1. de arbeidsovereenkomst
2. de overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling
3. de bruikleenovereenkomst
4. de overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D
5. de koopovereenkomst
6. de ruilovereenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Geen overeenkomst is consensueel
2. Overeenkomsten 2+5+6 zijn consensueel
3. Overeenkomsten 1+2+4+5+6 zijn consensueel
4. Overeenkomsten 2+3+4+5+6 zijn consensueel
5. Alle overeenkomsten zijn consensueel.
- Overeenkomsten 1+2+4+5+6 zijn consensueel
==> 3 = reële overeenkomst
Geef aan welke overeenkomsten voortdurend zijn:
1. de arbeidsovereenkomst
2. de overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling
3. de bruikleenovereenkomst
4. de overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D
5. de koopovereenkomst
6. de ruilovereenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Geen overeenkomst is voortdurend
2. Overeenkomst 1 is voortdurend
3. Overeenkomsten 1+2+4 zijn voortdurend
4. Overeenkomsten 1+2+3+4 zijn voortdurend
5. Alle overeenkomsten zijn voortdurend.
- Overeenkomsten 1+2+3+4 zijn
==>
Voorbijgaande (of aflopende) overeenkomsten: Overeenkomst die verbintenissen in het leven roept waarbij de debiteur door één enkele prestatie aan zijn verbintenis kan voldoen en de crediteur recht heeft op één enkele prestatie. Als de debiteur zijn prestatie jegens de crediteur heeft verricht, is de werking van de overeenkomst beëindigd.
Voorbeeld: koop-, ruil- en schenkingsovereenkomst.
Voortdurende overeenkomsten: overeenkomst waarbij de crediteur recht heeft op opeenvolgende of voortdurende prestaties en de debiteur verplicht is tot opeenvolgende of voortdurende prestaties.
Voorbeeld: arbeidsovereenkomst, huurovereenkomst, verzekeringsovereenkomst.
Geef aan welke overeenkomsten benoemde zijn:
1. de arbeidsovereenkomst
2. de overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling
3. de bruikleenovereenkomst
4. de overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D
5. de koopovereenkomst
6. de ruilovereenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Geen overeenkomst is benoemd
2. Overeenkomsten 1+3+5+6 zijn benoemd
3. Overeenkomsten 1+2+3+5+6 zijn benoemd
4. Overeenkomsten 1+2+3+5+6 zijn benoemd
5. Alle overeenkomsten zijn benoemd.
- Overeenkomsten 1+2+3+5+6 zijn benoemd
==>
4 = gemengde overeenkomst
Geef aan welke overeenkomsten onder bezwarende titel zijn:
1. de arbeidsovereenkomst
2. de overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling
3. de bruikleenovereenkomst
4. de overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D
5. de koopovereenkomst
6. de ruilovereenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Geen overeenkomst is een overeenkomst onder bezwarende titel
2. Overeenkomsten 1+2+5+6 zijn onder bezwarende titel
3. Overeenkomsten 1+2+4+5+6 zijn onder bezwarende titel
4. Overeenkomsten 1+2+3+5+6 zijn onder bezwarende titel
5. Alle overeenkomsten zijn onder bezwarende titel.
- Overeenkomsten 1+2+4+5+6 zijn onder bezwarende titel
==>
3 = Overeenkomst om-niet
Welke stelling is juist?
A: De bruikleenovereenkomst is een reële overeenkomst.
B: De arbeidsovereenkomst is een formele overeenkomst
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist
- Alleen stelling A is juist
==>
De arbeidsovereenkomst is een consensuele overeenkomst
Welke stelling is juist?
A: De overeenkomst waarbij A zich jegens B die blind is, verbindt een jaar lang iedere dag de krant voor te lezen tegen betaling, is een onbenoemde overeenkomst.
B: De overeenkomst waarbij C zijn bovenwoning voor een half jaar verhuurt aan D en C gedurende dat half jaar iedere ochtend een ontbijt verzorgt voor D, is een benoemde overeenkomst.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist
- Beide stellingen zijn onjuist
==>
Stelling A: een benoemde overeenkomst (een overeenkomst van opdracht, art. 7:400 BW e.v.)
==> Stelling B: een gemengde overeenkomst (een huurovereenkomst, art. 7:201 BW e.v., een koopovereenkomst, art. 7:1 e.v. en een overeenkomst van opdracht, art. 7:400)
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling 1
De overeenkomst van bruiklening is een meerzijdige rechtshandeling.
Stelling 2
De overeenkomst van bruiklening is een reële overeenkomst.
Opties vraag 1:
1. 1 en 2 zijn juist.
2. Alleen 1 is juist.
3. Alleen 2 is juist.
4. 1 en 2 zijn onjuist.
- 1 en 2 zijn juist.
==>
Stelling 1 is juist.
Voor het tot stand komen van de bruikleenovereenkomst is naast de overgave van de zaak die in bruikleen gegeven wordt, in ieder geval vereist de wilsverklaring van de inbruikleengever en de wilsverklaring van degene die in bruikleen verkrijgt.
Stelling 2 is juist.
De overeenkomst van bruikleen is een reële overeenkomst. De overeenkomst ontstaat dus op het moment dat de in bruikleen te geven zaak wordt afgegeven.
In welke van de volgende gevallen is sprake van een eenzijdige overeenkomst?
(a) A ruilt zijn racefiets met B tegen diens elektrische fiets.
(b) A schenkt aan B een racefiets.
(c) A ontbindt de koopovereenkomst inzake een racefiets met B.
(d) A maakt een testament, waarin hij aan B zijn elektrische fiets nalaat.
(b) A schenkt aan B een racefiets.
==>
Het juiste alternatief is (b)
Een eenzijdige overeenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij een verplichting op zich heeft genomen en de andere partij een recht heeft verkregen.
Een ruilovereenkomst (alternatief (a)) voldoet niet aan deze definitie. Beide partijen nemen immers een verplichting op zich ( zowel A als B moeten een prestatie leveren ) en beide partijen verkrijgen een recht. De ruilovereenkomst is dus een wederkerige overeenkomst.
Een schenkingsovereenkomst (alternatief (b)) is wel een eenzijdige overeenkomst. Alleen partij A neemt een verplichting op zich en alleen B heeft een recht verkregen.
In de alternatieven (c) en (d) is sprake van een eenzijdige rechtshandeling. De wilsverklaring van een persoon is voldoende voor het intreden van het rechtsgevolg. In (c) is sprake van een eenzijdig gerichte rechtshandeling en in alternatief (d) is sprake van een eenzijdig niet gerichte rechtshandeling.