L1 Flashcards

Een inleiding in het privaatrecht

1
Q

Welke van deze wetsartikelen is formeel privaatrecht?
1. Artikel 1:82 BW
2. Artikel 3:216 BW
3. Artikel 5:39 BW
4. Geen antwoord is juist
5. Alle antwoorden zijn juist.

A
  1. Geen antwoord is juist
    ==> Allemaal materieel privaatrecht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jan verkoopt zijn auto aan Piet. De regels die aangeven dat Jan recht heeft op betaling van de koopprijs en dat Jan verplicht is de eigendom van de auto over te dragen aan Piet, zijn regels die behoren tot het…
1. formele recht
2. materiële recht

A
  1. materiële recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Jan verkoopt zijn auto aan Piet. De regels die aangeven welke stappen Jan kan
ondernemen als Piet weigerachtig blijft de koopprijs te betalen, zijn regels die behoren tot het…
1. formele recht
2. materiële recht

A
  1. formele recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is geen formeel privaatrecht te vinden?
1. het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2. de Advocatenwet
3. het Burgerlijke Wetboek (BW)
4. de Wet op de Rechterlijke organisatie (RO)
5. de Faillissementswet
6. de Wet op de rechtsbijstand
7. Formeel privaatrecht is in al deze wetten te vinden

A
  1. Formeel privaatrecht is in al deze wetten te vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Artikel 7:667 lid 7 BW bepaalt:
“Een beding, krachtens hetwelk de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt wegens het in het huwelijk treden van de werknemer of wegens het aangaan van een geregistreerd partnerschap door de werknemer, is nietig.”
Dit artikel is:
1. regelend recht
2. dwingend recht

A
  1. dwingend recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Artikel 6:6 lid 1 BW bepaalt:
“Is een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd, dan zijn zij ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.”
Ait artikel is:
1. regelend recht
2. dwingend recht

A
  1. regelend recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is geen criterium voor het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht?
1. Subjecten die een rol spelen
2. Belang dat gediend wordt
3. dwingend recht vs. regelend recht
4. Wijze van handhaving van de regels

A
  1. dwingend recht vs. regelend recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (vul in) zijn regels die door de wetgever zijn opgesteld om in bepaalde situaties te gelden, voor zover niets anders is geregeld.
Mogelijke antwoorden:
1. regelend recht
2. aanvullend recht
3. dispositief recht
4. alle antwoorden zijn juist

A
  1. alle antwoorden zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Dwingend recht betreft regels die door de wetgever zijn opgesteld en waarvan niet mag worden afgeweken.
2. De opdracht om een nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) te ontwerpen is bij Koninklijk Besluit van 25 april 1947 gegeven aan prof. Mr. E.M. Meijers, hoogleraar burgerlijk te Leiden. Daarvoor gold een BW van 1838.
3. Boeken 3, 5, 6 en delen van boek 7 gelden sinds 1992. Boeken 1 en 2 gelden sinds 1970 en 1976 respectievelijk.
4. Twee hoofdprincipes liggen ten grondslag aan de indeling/systematiek van het BW: (1) onderscheid personen recht en vermogensrecht; en (2) binnen het vermogensrecht het onderscheid in een goederenrecht en verbintenissenrecht.

A
  1. Twee hoofdprincipes liggen ten grondslag aan de indeling/systematiek van het BW: (1) onderscheid personen recht en vermogensrecht; en (2) binnen het vermogensrecht het onderscheid in een goederenrecht en verbintenissenrecht.
    ==>
    Twee hoofdprincipes liggen ten grondslag aan de indeling/systematiek van het BW:
  2. Onderscheid personen recht en vermogensrecht.
  3. Binnen het vermogensrecht het onderscheid in een algemeen deel (boek 3) en een bijzonder deel (boeken 4-10).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk type schakelbepaling is art. 6:261 lid 2 BW?
1. geen schakelbepaling
2. schakelbepaling die titels van Boek 3 van toepassing verklaart buiten het vermogensrecht
3. schakelbepaling die alleen effect heeft binnen het vermogensrecht zelf
4. schakelbepaling die een concreet gevallen betreft.

A
  1. schakelbepaling die alleen effect heeft binnen het vermogensrecht zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk type schakelbepaling is art. 3:326 BW?
1. geen schakelbepaling
2. schakelbepaling die titels van Boek 3 van toepassing verklaart buiten het vermogensrecht
3. schakelbepaling die alleen effect heeft binnen het vermogensrecht zelf
4. schakelbepaling die een concreet gevallen betreft.

A
  1. schakelbepaling die titels van Boek 3 van toepassing verklaart buiten het vermogensrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Personenrecht bestaat uit twee rechtsgebieden: (1) personenrecht in enge zin, en (2) rechtspersonenrecht. Voor allebei staan regels in Boek 1 van het BW.
2. In het BW zijn er drie soorten schakelbepalingen: (1) titels van Boek 3 die van toepassing zijn buiten het vermogensrecht; (2) schakelbepalingen die alleen effect hebben binnen het vermogensrecht zelf, en (3) schakelbepalingen die heel concrete gevallen betreffen.
3. Objectief recht is het geheel van geschreven en ongeschreven rechtsregels die in een bepaalde samenleving gelden; subjectief recht is een door het objectieve recht verleende bevoegdheid die een bepaalde persoon aan het objectieve recht ontleent.
4. Een rechtsfeit is een feit dat rechtsgevolg heeft en voor het recht van belang is. Een niet-rechtsfeit is een feit dat geen rechtsgevolg heeft.

A
  1. Personenrecht bestaat uit twee rechtsgebieden: (1) personenrecht in enge zin, en (2) rechtspersonenrecht. Voor allebei staan regels in Boek 1 van het BW.
    ==> De tweede zin is onjuist. In Boek 1 staan alleen regels die betrekking hebben op natuurlijke personen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het sluiten van een koopovereenkomst is een rechtsfeit.
2. Een afspraak tussen enkele ouders van kleuters, om de kleuters om de beurt naar, respectievelijk van school te brengen en te halen is een niet-rechtsfeit.
3. Een rechtsfeit kan van twee soorten zijn: (1) handelingen van rechtssubjecten, en (2) blote rechtsfeiten.
4. Bij handelingen van rechtssubjecten is er voor het intreden van een rechtsgevolg een handeling van een rechtssubject nodig. Er zijn twee soorten handelingen van rechtssubjecten: (1) rechtshandeling; en (2) feitelijk handelen.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Blote rechtsfeiten zijn feiten waarbij het rechtsgevolg intreedt, zonder dat daarvoor enig actief menselijk handelen nodig is. Bij voorbeeld, iemand wordt bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd meerderjarig.
2. Het verschil tussen rechtshandeling en feitelijk handelen is dat bij rechtshandeling het rechtsgevolg is beoogd, en bij feitelijk handelen het beoogd juist niet is beoogd.
3. Rechtshandelingen kunnen worden onderverdeeld in eenzijdige rechtshandelingen en meerzijdige rechtshandelingen. Bij eenzijdige rechtshandeling is voor het intreden van het rechtsgevolg de wilsverklaring van één persoon voldoende. Bij meerzijdige rechtshandeling zijn voor het ontstaan van het rechtsgevolg wilsverklaringen van twee of meer personen vereist.
4. Eenzijdige rechtshandelingen kunnen onderverdeeld worden in gerichte en niet-gerichte rechtshandelingen. Alle meerzijdige rechtshandelingen zijn gericht.

A
  1. Het verschil tussen rechtshandeling en feitelijk handelen is dat bij rechtshandeling het rechtsgevolg is beoogd, en bij feitelijk handelen het beoogd juist niet is beoogd.
    ==> Inderdaad bij rechtshandeling is het rechtsgevolg beoogd. Feitelijk handelen is echter: handeling van een rechtssubject waaraan een rechtsgevolg wordt verbonden, ONGEACHT of dit rechtsgevolg door het handelend subject is beoogd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Wet milieubeheer is publiekrecht
2. De onteigeningswet is privaatrecht.
3. Gemeente A verkoopt een stuk grond aan de provincie, ten behoeve van de bouw van een nieuw provinciehuis. Dit is een privaatrechtelijke handeling.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De onteigeningswet is privaatrecht.
    ==> publiekrecht
    De Onteigeningswet staat in het onderdeel Privaatrecht van de Kluwer wettenbundel.
    In deze vraag wordt het echter geclassificeerd als Publiekrecht.
    De Onteigeningswet kent een hybride karakter: het administratieve deel van het onteigeningsrecht kent trekken van bestuursrecht, het gerechtelijke deel is - in beginsel- volledig van privaatrechtelijke aard
    ==> Mbt 3: hoewel beide partijen overheidsorganen zijn, is hier sprake van een privaatrechtelijke rechtsverhouding, aangezien een koopovereenkomst een handeling is die ook door burgers verricht kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke rechtsregel is niet als een regel van formeel privaatrecht aan te merken?
1. artikel 1:19 BW
2. artikel 2:176 BW
3. artikel 2:3 BW
4. artikel 7:659, tweede lid BW

A
  1. artikel 2:3 BW
    ==> De in artikel 2:3 BW neergelegde regel dat bepaalde samenwerkingsverbanden rechtspersoonlijkheid bezitten is een regel van materieel privaatrecht. Dit artikel geeft immers in het algemeen aan dat de aldaar genoemde samenwerkingsverbanden rechtspersoonlijkheid bezitten, waarmee ze zelfstandig drager zijn van rechten en verplichtingen.
    In de overige alternatieven (a, b en d) genoemde artikelen is telkens een regel van formeel privaatrecht geformuleerd. In artikel 1:19 BW is bepaald dat een geboorteakte wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind is geboren. In dit artikel is een procedurevoorschrift geformuleerd dat gevolgd moet worden ter verwezenlijking van de rechten en verplichtingen van de geborene. In artikel 2:176 BW worden procedurevoorschriften gegeven over de akte van oprichting van een besloten vennootschap. In artikel 7:659, tweede lid BW is geregeld dat de rechtsvordering tot nakoming van de arbeidsverplichting van de werknemer onder de bepaling van een dwangsom of van gijzeling niet is toegelaten. Ook dit wetsartikel bevat een procedurevoorschrift.
17
Q

Welk van de onderstaande kenmerken is geen kenmerk om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden?
(a) het belang dat gediend wordt
(b) het voorhanden zijn van een internationale regeling
(c) de subjecten die een rol spelen bij de rechtsverhouding
(d) de wijze van handhaving van de rechtsregels

A

(b) het voorhanden zijn van een internationale regeling
==>
In de alternatieven (a), (c) en (d) wordt telkens een kenmerk genoemd om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden.
Alternatief ‘(b)’ bevat niet zo’n kenmerk. Het voorhanden zijn van een internationale regeling, is geen kenmerk om het privaatrecht van het publiekrecht te onderscheiden. Er zijn zowel internationale regelingen op het gebied van het privaatrecht als op het gebied van het publiekrecht.

18
Q

Welke van de volgende rechtsregels is niet als een regel van materieel privaatrecht aan te merken?
(a) Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen (art. 1:81 BW).
(b) De faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats des schuldenaars (art. 2, eerste lid Fw).
(c) Voor verbintenissen van den schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voor zoverre deze ten gevolge daarvan is gebaat (art. 24 Fw).
(d) Een rechtspersoon staat, wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (art. 2:5 BW).

A

(b) De faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats des schuldenaars (art. 2, eerste lid Fw).
==>
Artikel 2, eerste lid Fw formuleert een van de procedurevoorschriften die gevolgd moeten worden ter verwezenlijking van de rechten en plichten, die (ook) in de Faillissementswet staan vermeld.
In de artikelen genoemd in de alternatieven (a), (c) en (d) zijn rechten en/of verplichtingen geformuleerd, zodat deze gerekend worden tot het materiële privaatrecht.
NB: uit de alternatieven (b) en (c) blijkt dat in één wet – in dit geval de Faillissementswet – soms zowel regels van formeel privaatrecht (art. 2 Fw) als regels van materieel privaatrecht (art. 24 Fw) te vinden zijn.