L3 Flashcards

Goederen en hun onderscheidingen

1
Q

Aafje koopt en krijgt geleverd van Sonja een groot ijzeren hek. Aafje laat dit ijzeren hek verankeren in de grond voor haar oprit.
Het hek is:
1. een roerende zaak
2. een onroerende zaak

A
  1. een onroerende zaak
    ==> Door de verankering in de grond (er is
    dan sprake van een duurzame vereniging van het hek met de grond) is het hek onroerend geworden (waarvan Aafje eigenaar is).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cor koopt en krijgt geleverd van Loesje een kunststoffen tuinameublement. Cor zet dit tuinameublement buiten op het terras en laat het daar dag en nacht, zomer en winter staan.
Het tuinameublement is…:
1. een roerende zaak
2. een onroerende zaak

A
  1. een roerende zaak
    ==> Cor is eigenaar van een roerende zaak (of beter, roerende zaken, want
    het zijn meerdere stoelen en een tafel).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten. Het begrip ‘goed’ is de verzamelterm voor de actieve vermogensbestanddelen. Een actief vermogensbestanddeel is of een zaak of een vermogensgoed en is altijd een goed.
2. Eigendomsrechten op zaken en vermogensrechten zijn goederen.
3. Een zaak is een stoffelijk object dat voor menselijke beheersing vatbaar is. Een dier is geen zaak, maar wel voor overdracht vatbaar.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Stellingen 1+2 zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vermogensrechten kunnen verschillende kenmerken hebben. Welk hoort er niet bij?
1. Overdraagbaarheid
2. Vermogensrechten die de rechthebbende stoffelijk voordeel verschaffen
3. Vermogensrechten die toezien op bijzondere rechten die door toezegging van een stoffelijk voordeel van de wederpartij zijn gekregen.
4. Alles hoort er wel bij.

A
  1. Alles hoort er wel bij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een eigendomsrecht op een stoffelijk object is een zaak, indien het object voor menselijke beheersing vatbaar is.
2. Bomen en huizen zijn onroerende zaken.
3. Alle onroerende zaken zijn registergoederen.
4. Het hypotheekrecht is een registergoed.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een radiosein is… goed, … zaak, en … vermogensrecht.
1. wel, wel, wel
2. geen, geen, geen
3. geen, geen, wel
4. geen, wel, wel

A
  1. geen, geen, geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een hamster is… goed, en … zaak
1. wel, wel
2. geen, geen
3. wel, geen
4. geen, wel

A
  1. geen, geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een twee euro munt is… goed, … zaak, en … vermogensrecht.
1. wel, wel, wel
2. geen, geen, geen
3. wel, wel, geen
4. wel, geen, geen

A
  1. wel, wel, geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een hypotheekrecht is… goed, … zaak, en … vermogensrecht.
1. wel, wel, wel
2. geen, geen, geen
3. wel, geen, wel
4. geen, geen, wel

A
  1. wel, geen, wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een door een bejaarde op zijn buurvrouw verkregen recht, inhoudende dat de buurvrouw dagelijks tegen betaling een warm maaltijd voor hem kookt is… goed, … zaak, en … vermogensrecht.
1. wel, wel, wel
2. geen, geen, geen
3. wel, geen, wel
4. geen, geen, wel

A
  1. wel, geen, wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een recht van een persoon op zijn naam is… goed, … zaak, en … vermogensrecht.
1. wel, wel, wel
2. geen, geen, geen
3. wel, geen, wel
4. geen, geen, wel

A
  1. geen, geen, geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Goederen kunnen we onderverdelen in roerende en onroerende goederen.
2. Het recht van vruchtgebruik op een huis is een onroerende zaak.
3. Een registergoed is ofwel tevens een onroerende zaak ofwel tevens een roerende zaak.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist
    ==> Mbt 1: Deze stelling is niet juist. Het onderscheid roerend – onroerend heeft immers alleen betrekking op zaken. Op vermogensrechten (een goed kan naast een zaak ook een recht zijn), is het onderscheid roerend – onroerend niet van toepassing.
    ==> Mbt 2: De gegeven stelling is onjuist. Het onderscheid roerend - onroerend heeft alleen betrekking op zaken. In casu is er sprake van een recht, te weten een recht van vruchtgebruik, waar het onderscheid roerend – onroerend niet op van toepassing is.
    ==> De gegeven stelling is niet juist. Een registergoed kan een onroerende zaak zijn (bijv. een huis), of kan een roerende zaak zijn (bijv. een luchtvaartuig).
    Hiernaast kan een registergoed echter ook een (vermogens)recht zijn; denk bijvoorbeeld aan het hypotheekrecht. Een recht is roerend, noch onroerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar is het onderscheid registergoed – niet-registergoed op van toepassing?
1. zaken
2. vermogensrechten
3. zaken en vermogensrechten
4. zaken en goederen maar niet vermogensrechten

A
  1. zaken en vermogensrechten
    ==> Antwoord 4 is onzin.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke van de volgende beweringen is onjuist?
(a) Goederen kunnen worden onderscheiden in registergoederen en niet-registergoederen.
(b) Zaken kunnen worden onderscheiden in roerende zaken en onroerende zaken.
(c) Vermogensrechten kunnen worden onderscheiden in goederen en zaken.
(d) Goederen kunnen worden onderscheiden in zaken en vermogensrechtenrechten.

A

(c) Vermogensrechten kunnen worden onderscheiden in goederen en zaken.
==> Zie artikel 3:10 BW. Alternatief (a) is juist. Ook alternatief (b) is juist. Zie artikel 3:3 BW. In artikel 1 van Boek 3 BW lezen we dat we goederen kunnen onderscheiden in zaken en vermogensrechten. Dat betekent dus dat alternatief (d) juist is en alternatief (c) onjuist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het recht van pand is geregeld in Boek 3 BW. Daaruit kunt u afleiden dat dit recht
1. zowel op zaken als op vermogensrechten kan rusten.
2. alleen op zaken kan rusten.
3. alleen op vermogensrechten kan rusten.
4. alleen op stoffelijke objecten kan rusten.

A
  1. zowel op zaken als op vermogensrechten kan rusten.
    ==> Boek 3 handelt over het vermogensrecht in het algemeen. Het bevat die regels die voor alle vermogensbestanddelen (dus goederen; dus zaken en vermogensrechten) van belang zijn. Alternatief a is derhalve juist. De overige alternatieven zijn alle onjuist. Zij bevatten slechts een ‘specifiek’ vermogensbestanddeel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het recht van erfpacht is geregeld in Boek 5 BW. Daaruit kunt u afleiden dat dit recht
1. zowel op zaken als op vermogensrechten kan rusten.
2. alleen op zaken kan rusten.
3. alleen op vermogensrechten kan rusten.
4. op alle goederen kan rusten.

A
  1. alleen op zaken kan rusten.
    ==> Boek 5 handelt over zakelijke rechten. Dat zijn rechten die uitsluitend kunnen rusten op zaken. Daarmee is direct het juiste antwoord gegeven. Het tweede alternatief is juist.
    De andere alternatieven bevatten allemaal (ook) andere vermogensbestanddelen. Goederen zijn immers zaken en vermogensrechten. In Boek 5 treft men geen bepalingen aan die betrekking hebben op vermogensrechten. Daarmee zijn alle andere alternatieven onjuist.