L12 Flashcards
Bezit en bezitsverschaffing
Welke stelling is onjuist?
1. Jan koopt in de winkel een vulpen, hij betaalt de koopprijs en de winkelier overhandigt de vulpen aan Jan. Jan is bezitter en eigenaar van de vulpen.
2. Jan heeft de vulpen gestolen waarvan Piet eigenaar is. Jan weet dat hij geen eigenaar is. Jan is bezitter niet te goeder trouw.
3. Jan heeft de vulpen geërfd van zijn buurvrouw op grond van een ongeldig testament. Jan weet niet en kan ook niet weten dat het testament ongeldig is en dat hij geen eigenaar is geworden. Jan is bezitter te goeder trouw.
4. Jan heeft de vulpen van zijn vriend geleend. Jan is houder van de vulpen.
5. Geen stelling is onjuist
- Geen stelling is onjuist
Jan koopt een huis van Daan die later niet de rechtmatige eigenaar blijkt te zijn.
Jan dacht te goeder trouw dat hij eigenaar werd en verhuurt het huis vervolgens gedurende 5 jaar aan Harald.
Na 5 jaar blijkt dat hij nooit de echte eigenaar was en moet hij het huis teruggeven.
Wie krijgt dan de huurinkomsten?
1. Jan
2. Daan
3. Harald
4. Diegene die tijdens de overeenkomst Jan-Daan de rechtmatige eigenaar was
- Jan
==> Volgens artikel 3:120 BW mag hij de huurinkomsten houden die hij in die 5 jaar heeft ontvangen, omdat deze burgerlijke vruchten opeisbaar waren op het moment dat hij ze kreeg en hij te goeder trouw bezitter was.
Toos verkoopt haar donkereiken eetkamerameublement aan Tina. Deze laatste is met een bestelbusje naar Toos gekomen en neemt het ameublement meteen mee naar huis. Hier is sprake van levering … .
Job wil een paar mooie oorbellen aan Liesje schenken. Hij pakt ze in een mooi doosje in en geeft ze aan Liesje op haar verjaardag. Hier is sprake van levering … .
Mogelijke antwoorden:
1. feitelijke overgave, geen antwoord is juist
2. levering c.p., geen antwoord is juist
3. feitelijke overgave, feitelijke overgave
4. levering c.p., traditio symbolica
- feitelijke overgave, feitelijke overgave
A. Joosten heeft zijn boormachine in bruikleen gegeven aan Barten. Barten vraagt Joosten of deze de boormachine niet aan hem wil verkopen. Joosten gaat hiermee akkoord en zegt tegen Barten dat hij de boormachine niet meer hoeft terug te brengen.
B: Joris verkoopt aan Henk een oude sloopauto waarvan hij eigenaar is. De sloopauto bevindt zich in een loods. Joris geeft de sleutels van deze loods aan Henk, zodat deze de auto zelf kan gaan ophalen.
Om welke types levering gaan deze twee gevallen?
1. levering c.p., traditio brevi manu
2. feitelijke overgage, traditio symbolica
3. traditio brevi manu, traditio brevi manu
4. traditio brevi manu, traditio symbolica
- traditio brevi manu, traditio symbolica
==> Mbt A: Door enkele wilsovereenstemming is het bezit van de boormachine door Joosten aan Barten overgedragen.
Heemels brengt zijn auto ter reparatie naar garagehouder Lensink. In de periode dat zijn auto zich in de garage van Lensink bevindt, verkoopt Heemels de auto aan Van Emmerik. Heemels verklaart dat hij de auto meteen overdraagt aan Van Emmerik en dat deze de auto na de reparatie zelf kan gaan ophalen bij Lensink. Van Emmerik gaat hiermee akkoord en Lensink wordt op de hoogte gebracht.
Welke stelling is juist?
1. Het bezit is wel overgegaan, met levering c.p.
2. Het bezit is wel overgegaan, met levering traditio longa manu
3. Het bezit is wel overgegaan, met levering traditio brevi manu
4. Het bezit is niet overgegaan
- Het bezit is wel overgegaan, met levering traditio longa manu
==> De enkele wilsovereenstemming tussen Heemels en Van Emmerik om tot bezitsoverdracht over te gaan
en de mededeling hiervan aan Lensink is voldoende om het bezit van de auto te doen overgaan. Lensink houdt de auto voortaan voor Van Emmerik.
==> artikel 3:115, sub c
Marius wil zijn antieke kast verkopen aan Fransien. Fransien wil deze kast graag hebben, maar kan deze niet plaatsen in de flat die ze thans bewoont. Omdat ze in het nieuwe huis dat ze gaat bewonen meer plaats heeft, komen Marius en Fransien overeen dat het bezit van de kast meteen wordt overgedragen, maar dat Marius de kast nog een tijdje bij hem in de schuur zal zetten voor Fransien totdat ze verhuisd is.
Hier is sprake van levering…
A. Feitelijke overgave
B. Traditio brevi manu
C. Traditio longa manu
D. Levering c.p.
D. Levering c.p.
==> artikel 3:115, sub a
Arend verkoopt en levert zijn auto op 1 maart 2023 aan Berend. Levering vindt plaats door middel van feitelijke overgave. Op 14 mei 2023 verkoopt en levert Berend de betreffende auto aan Cornelis. Levering vindt plaats c.p.
Stel Arend stelt een revindicatie in. Zal hij slagen?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> De tussen Arend en Berend gesloten koopovereenkomst blijkt nietig, met als gevolg
dat aan de eigendomsoverdracht Arend-Berend geen geldige titel ten grondslag ligt.
Dit heeft als consequentie dat (nu aan een van de vereisten voor een geldige overdracht niet is voldaan) de overdracht tussen Arend en Berend niet geldig is geschied en Berend geen eigenaar is geworden van de auto, maar slechts bezitter van de auto.
Cornelis heeft derhalve de auto c.p. geleverd gekregen van een beschikkingsonbevoegde Berend.
In het geval dat Arend de auto revindiceert, kan Cornelis geen beroep doen op artikel 3:86 BW (dit artikel komt in tekst 13 van deze reader aan de orde), daar deze c.p geleverd heeft verkregen en een c.p. levering een beroep op artikel 3:86 in de weg
staat. De revindicatie van Arend zal dus succes hebben.
Groothandelaar Michiels heeft ten behoeve van de bank die aan hem een lening heeft verstrekt, een stil pandrecht op zijn handelsvoorraden gevestigd.
Mag Michiels zijn handelsvoorraden te verkopen en doorleveren?
1. Ja
2. Nee
- Ja
==> De instemming (van art. 3:90- lid 2 BW) van de oudere gerechtigde kan uitdrukkelijk geschieden maar ook stilzwijgend uit de rechtsverhouding tussen partijen of gedragingen van de oudere gerechtigde blijken.
==> Misschien is in de overeenkomst opgenomen dat Michiels bevoegd is de handelsvoorraden te verkopen en door te leveren. Ook al zou dit niet expliciet uit het contract blijken, dan nog mag men aannemen dat deze rechtsverhouding tussen Michiels en de bank meebrengt dat de voorraden kunnen worden doorverkocht en geleverd. In zo’n geval is het zelfs zo dat alleen als dit uitdrukkelijk is overeengekomen de groothandelaar, in casu Michiels, niet mag doorverkopen en leveren (in de regel is men hiertoe wel bevoegd). Zou dus bijvoorbeeld een gedeelte van de voorraden apart zijn gelegd voor Janssen en aan hem c.p. zijn geleverd, dan werkt die levering ook tegenover de oudere gerechtigde als gevolg van de instemming.
Maarten heeft een elektrische grasmaaier geleend van Karel. Maarten verkoopt de grasmaaier aan Nico en overhandigt deze aan Nico.
Welke stelling is juist?
1. Nico is geen bezitter van de grasmaaier geworden omdat Maarten niet bevoegd was om de grasmaaier te verkopen.
2. Nico is geen bezitter van de grasmaaier geworden omdat Maarten houder was.
3. Nico is geen bezitter van de grasmaaier geworden omdat Maarten geen rechthebbende was.
4. Nico is bezitter van de grasmaaier.
- Nico is bezitter van de grasmaaier.
Van den Akker heeft een drukspuit gehuurd van Lameriks. De drukspuit vertoont op een gegeven moment mankementen. Van den Akker brengt de drukspuit daarom ter reparatie naar Kwaspen. Kwaspen houdt de drukspuit feitelijk onder zich. Van den Akker verkoopt de drukspuit aan Kwaspen en levert deze aan laatstgenoemde brevi manu.
Welke stelling is juist?
1. Kwaspen wordt dan bezitter van de drukspuit.
2. Kwaspen wordt dan bezitter van de drukspuit want de levering brevi manu is hier niet van toepassing.
3. Kwaspen wordt dan bezitter van de drukspuit want er ontbreekt een akte van levering.
4. Kwaspen wordt dan bezitter van de drukspuit want van den Akker was niet rechthebbende en micht de drukspuit niet verkopen.
- Kwaspen wordt dan bezitter van de drukspuit.
Janna is houder van een aantal waardevolle sieraden die zij in bewaring heeft gegeven aan Petra, die deze sieraden in een kluis heeft opgeborgen. Janna verkoopt deze sieraden aan Lia en levert deze longa manu. Welke stelling is juist en volledig?
1. Hiervoor is naast wilsovereenstemming tussen Janna en Lia nodig dat Petra de overdracht erkent.
2. Hiervoor is naast wilsovereenstemming tussen Janna en Lia nodig dat aan Petra mededeling wordt gedaan van de overdracht.
3. Hiervoor is naast wilsovereenstemming tussen Janna en Lia nodig dat Petra de overdracht erkent of dat aan haar mededeling wordt gedaan van de overdracht door Janna.
4. Geen antwoord is juist en volledig
- Geen antwoord is juist
==> Wel juist:
Hiervoor is naast wilsovereenstemming tussen Janna en Lia nodig dat Petra de overdracht erkent of dat aan haar mededeling wordt gedaan van de overdracht (door Janna of Lia).
Jansen is eigenaar van een auto en is tegen diefstal verzekerd bij verzekeringsmaatschappij Holland. De auto van Jansen wordt gestolen, ten gevolge waarvan Holland aan Jansen de verzekeringspenningen uitkeert.
Welke stelling is juist?
1. Jansen kan de auto niet aan Holland leveren, en Holland wordt niet eigenaar van de auto.
2. Jansen kan de auto niet aan Holland leveren, en Holland wordt eigenaar van de auto.
3. Jansen kan de auto aan Holland leveren, maar Holland wordt niet eigenaar van de auto.
4. Jansen kan de auto aan Holland leveren, en Holland wordt eigenaar van de auto.
- Jansen kan de auto aan Holland leveren, en Holland wordt eigenaar van de auto.
==> Jansen wil nu conform hetgeen in de verzekeringspolis is vermeld, de auto leveren aan Holland. Jansen en Holland maken daartoe een geschrift op waarin de auto door Jansen wordt overgedragen aan Holland, welk geschrift door beide wordt ondertekend. Holland kan zich nu jegens derden door middel van deze akte als rechthebbende van de auto legitimeren.
Welke stelling is onjuist?
1. Joop koopt in een bloemenwinkel een plantje, dat hij uitzoekt en bij de kassa betaalt. Het sluiten van de koopovereenkomst, de goederenrechtelijke overeenkomst en de leveringshandeling vallen hier alle drie samen.
2. Bert verhuurt zijn fiets aan Cor. Cor is houder van de fiets. Na een tijdje komen Bert en Cor overeen dat Bert de fiets, die Cor reeds onder zich houdt, aan Cor verkoopt. Op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst vindt meteen de leveringshandeling (brevi manu) plaats en gaat de eigendom over. De obligatoire en de goederenrechtelijke fase vallen samen. De koopovereenkomst en de goederenrechtelijke overeenkomst vinden plaats op hetzelfde moment.
3. Jan, bezitter van een oude schommelstoel die vol zit met houtworm, is deze meer dan zat en zet de stoel aan de kant van de weg waar deze samen met ander grofvuil zal worden opgehaald. Totdat de oude schommelstoel wordt opgehaald is Jan nog steeds bezitter ervan.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Jan, bezitter van een oude schommelstoel die vol zit met houtworm, is deze meer dan zat en zet de stoel aan de kant van de weg waar deze samen met ander grofvuil zal worden opgehaald. Totdat de oude schommelstoel wordt opgehaald is Jan nog steeds bezitter ervan.
==> Jan geeft de stoel prijs, en is daarom niet langer bezitter ervan. (artikel 3:117 BW)
Welke stelling is onjuist?
1. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. De houder houdt het goed voor een ander in bezit. Het begrip ‘houden’ duidt op een feitelijke machtsuitoefening.
2. De bezitter kan zijn recht tegenover een ieder geldend maken, behalve tegen het ‘sterker’ recht van de eigenaar.
3. Bij het innen van de rente of het kwijtschelden van de schuld is er sprake van feitelijke machtsuitoefening, en dus is er sprake van bezit.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
==> 3. Bij het innen van de rente of het kwijtschelden van de schuld is er sprake van feitelijke machtsuitoefening, en dus is er sprake van bezit.
==>bij feitelijke machtsuitoefening kan er sprake zijn van houden of van bezit. Niet per se bezit.
Artikel 3:107 lid 1
Welke stelling is onjuist?
1. De huurder van een huis en de fietsenmaker die een fiets van een ander repareert zijn houders.
2. Verkeersopvattingen vormen het hoofdcriterium bij het onderscheiden van houden en bezit. Bij de bepaling van deze verkeersopvattingen wordt allereerst aanknoping gezocht bij uiterlijke feiten.
3. Bij het onderscheiden tussen bezit en houderschap richt men zich op ‘uiterlijke feiten’, met name de uitoefening van de feitelijke macht.
4. De innerlijke wil van degene die houder of bezitter is niet beslissend is voor het zijn van houder of bezitter, voor zover het niet tot uitdrukking komt in uiterlijke feiten.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Eric heeft een paraplu geleend van Mieke. Eric is houder van de paraplu. Stel dat Eric de paraplu na twee maanden nog onder zich heeft en ook niet van plan is deze terug te geven aan Mieke, is Eric dan de bezitter van de paraplu?
1. Ja
2. Nee
- Nee
==> Antwoord: nee, ondanks het feit dat hij de paraplu nu onder zich houdt met een eigendomspretentie, wordt hij niet als bezitter van de paraplu beschouwd. Volgens de maatschappelijke opvattingen wordt hij die begonnen is met het onder zich houden van een zaak als houder, geacht die zaak altijd als houder onder zich te blijven houden (art. 3:111 BW).
A houdt een fiets onder zich. Men kan hem dagelijks op de fiets naar en van het werk zien rijden.
1. A is houder maar geen bezitter
2. A is bezitter
3. A wordt vermoed de fiets voor zichzelf te houden en dus bezitter te zijn.
4. Geen stelling is juist
- A wordt vermoed de fiets voor zichzelf te houden en dus bezitter te zijn.
Welke stelling is onjuist?
1. De tekst ‘Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden’ uit art. 3:109 BW is een regel van procesrecht.
2. De tekst ‘Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden’ uit art. 3:109 BW bevat een wettelijk vermoeden dat weerlegbaar is.
3. In opdracht van A, koopt B van C een zaak Z tbv A. B wordt de houder van X.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
==> Mbt 3: Art. 3:110 BW
Wat vloeit niet voort uit art. 3:111 BW?
1. Een houder kan niet zelf de oorzaak van zijn houderschap veranderen.
2. Een houder van een goed kan zich niet zelf tot bezitter van dat goed maken.
3. Een houder kan slechts bezitter worden als óf de eigenaar instemt met de verandering óf de houder zich openlijk als bezitter gaat gedragen en daarmee het recht van de eigenaar tegenspreekt.
4. Een houder kan zich niet zelf van houder voor de een tot houder voor de ander maken.
5. Alle opties vloeien voort uit art. 3:111 BW.
- Alle opties vloeien voort uit art. 3:111 BW.
Hans heeft een tent van Ineke in bruikleen voor de periode van de zomervakantie.
Welke stelling is onjuist?
1. Hans is houder van de tent en de oorzaak van zijn houderschap is de inbruikleengeving.
2. Als Hans Ineke na de zomervakantie niet naar de tent vraagt, blijft Hans nog steeds houder van de tent, ook al ging de bruikleenovereenkomst over de zomervakantie.
3. Als Hans de tent na de zomervakantie niet teruggeeft aan Ineke, maar voor zichzelf beslist te houden, wordt hij bezitter.
4. Alle stellingen zijn juist
- Alle stellingen zijn juist
==> Als Hans de tent na de zomervakantie niet teruggeeft aan Ineke en Ineke verder ook niet naar vraagt, is Hans toch nog steeds houder van de tent.
Joop heeft op 15 april 2021 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Karel. Op 1 mei 2021 verkoopt en levert Joop het zeilbootje aan Linda, terwijl hij het bootje zelf onder zich blijft houden, namelijk voor Linda.
Is dit scenario mogelijk? Waarom?
1. Ja
2. Nee
- Nee
==> Dit kan echter niet. Joop is begonnen met voor Karel te houden, Joop kan niet buiten Karel om voor een ander gaan houden.
Wat is geen functie van bezit?
1. Politionele functie
2. Processuele functie
3. Overdrachtsfunctie
4. Verjaringsfunctie
- Overdrachtsfunctie
==> Bezít op zichzelf heeft geen overdrachtsfunctie. Eigendomsoverdracht (bijvoorbeeld van een roerende of onroerende zaak) vereist een geldige titel en een leveringshandeling (art. 3:84 BW), maar bezit is geen vereiste voor overdracht. Een niet-bezitter (bijvoorbeeld een houder) kan in sommige gevallen een goed overdragen, mits hij beschikkingsbevoegd is of een volmacht heeft.
Daarentegen zijn de andere drie genoemde functies wél functies van bezit:
Politionele functie → Bescherming van bezit tegen eigenmachtige inbreuken (art. 3:125 BW).
Processuele functie → Bewijskracht in rechtszaken, bijvoorbeeld bij de vraag wie eigenaar is (art. 3:119 BW).
Verjaringsfunctie → Verkrijgende verjaring kan door bezit ontstaan (art. 3:99 BW).
Welke stelling is onjuist?
1. De politionele functie van bezit vormt de grondslag voor de bescherming tegen eigenrichting. Deze bescherming is materieel van aard.
2. Het instellen van een bezitsactie op grond van artikel 3:125 BW komt is mogelijk bij zowel zaken (roerend en onroerend) als bij rechten, zowel voor bezitter-eigenaar als ook bezitter-niet-eigenaar.
3. Het instellen van een bezitsactie op grond van artikel 3:125 BW is mogelijk binnen één jaar
4. De bezitter die in het bezit is gestoord heeft naast de bezitsactie op grond van artikel 3:125 BW ook de mogelijkheid om een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) of een revindicatievordering instellen (artikel 5:2 BW).
5. Alle stellingen zijn juist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 1: Met materieel wordt hier een bescherming bedoeld wat betreft de bezitter in zijn bezitsrecht.
De … functie van bezit is terug te vinden in art. 3:99 BW.
De … functie van bezit is terug te vinden in art. 3:119 BW.
De … functie van bezit is terug te vinden in art. 3:125 BW.
Mogelijke antwoorden:
1. verjarings, politionele, processuele
2. verjarings, processuele, politionele
3. bezits, politionele, processuele
4. bezits, processuele, politionele
- verjarings, processuele, politionele
Welke stelling is onjuist?
1. De bezitter van een goed wordt vermoed de rechthebbende te zijn. Hier is sprake van weerlegbaar wettelijk vermoeden. Dit vormt de processuele functie van bezit.
2. Door onafgebroken bezit van een goed gedurende een bepaalde tijd (verjaringstijd) verkrijgt de bezitter te goeder trouw recht op dit goed, en wordt hij eigenaar ervan. Dit is de verjaringsfunctie van bezit.
3. Een bezitter niet te goeder trouw kan geen recht op het goed verkrijgen dmv verjaring.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 1: art. 3:119 BW
==> Mbt 2 en 3: art. 3:99 BW
Karel wil bij een autohandelaar in zijn dorp die als zeer onbetrouwbaar bekend staat, een tweedehandsauto kopen voor een lage prijs. Op zijn vraag of de auto niet is gestolen, laat Karel zich vertellen dat het auto is van een ouder echtpaar. Hierna koopt hij de auto. Achteraf blijkt dat de auto toch gestolen is. Karel is:
1. Bezitter te goeder trouw
2. Bezitter niet te goeder trouw
- Bezitter niet te goeder trouw
==> In dit geval wist Karel weliswaar niet dat het om een gestolen auto ging, maar hij had het behoren te weten. Hij had niet mogen afgaan op de verklaring van de onbetrouwbare autohandelaar. Hij had moeten onderzoeken of het hier om een gestolen zaak ging. Nu Karel zo lichtzinnig op de verklaring van deze autohandelaar is afgegaan, is Karel niet te goeder trouw.
Albert heeft op 1 maart 2021 een fiets van Bert gekocht en wist niet, c.q. kon op dat moment niet weten dat de fiets door Bert gestolen was. Op 15 maart 2021 verneemt Albert dat niet Bert, waar hij de fiets van gekocht heeft, maar Cornelis de eigenaar was van de fiets.
Welke stelling is juist?
1. Vanaf 15 maart 2021, en zolang hij de fiets niet aan Cornelis teruggeeft, is Albert bezitter niet te goeder trouw.
2. Vanaf 15 maart 2021, en tot het verstrijken van de verjaringstermijn, is Albert bezitter niet te goeder trouw.
3. Van 1 maart 2021 was Albert aan te merken als bezitter niet te goeder trouw.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn onjuist
==> 1 maart 2021 is het tijdstip waarop de aanwezigheid van goede trouw van Albert wordt bepaald. Is Albert op 1 maart 2021 bezitter te goeder trouw, dan blijft hij bezitter te goeder trouw. Dit is van belang voor de rechtsgevolgen die aan de goede trouw zijn verbonden (Art. 3:118 lid 2 BW ).
Welke stelling is onjuist?
1. Iemand is een bezitter (niet-rechthebbende) niet te goeder trouw als hij een zaak van een ander bezit waarbij hij weet of behoort te weten dat hij geen rerchthebbende is.
2. Als een bezitter bij de verkrijging van zijn bezit te goeder trouw is, wordt hij geacht dit te blijven, behalve bij tegenbewijs.
3. Alleen een bezitter te goeder trouw wordt beschermd tegen een verkrijging van beschikkingsbevoegdheid.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Als een bezitter bij de verkrijging van zijn bezit te goeder trouw is, wordt hij geacht dit te blijven, behalve bij tegenbewijs.
==> Onweerlegbaar wettelijk vermoeden: tegenbewijs is niet mogelijk. Er wordt gesproken van “wordt geacht”. Art. 3:118 lid 2 BW
Welke stelling is onjuist?
1. Het belang van het onderscheid bezit te goeder trouw en bezit niet te goeder trouw heef te maken met de rechtsgevolgen van het bezit.
2. Een persoon die te goeder trouw een goed bezit, mag ook profiteren van bepaalde opbrengsten die het goed voortbrengt.
Pieter koopt een kudde koeien van Jan, die zich voordoet als de rechtmatige eigenaar. Jan laat overtuigende eigendomspapieren zien en de koop wordt netjes afgehandeld, inclusief betaling en levering van de dieren. Pieter gaat ervan uit dat hij de rechtmatige eigenaar is en houdt de koeien op zijn boerderij.
Een maand later worden kalveren geboren.
Kort daarna blijkt dat Jan de kudde zonder toestemming had verkocht en dat de werkelijke eigenaar, Boerderij De Veldhoeve, de kudde al jarenlang in eigendom had. Boerderij De Veldhoeve eist de koeien en de kalveren terug op basis van haar eigendomsrecht.
Welke stelling is juist?
1. Boerderij De Veldhoeve kan de koeien en de kalveren succesvol revindiceren.
2. Boerderij De Veldhoeve kan de koeien succesvol revindiceren, maar niet de kalveren.
3. Boerderij De Veldhoeve kan de kalveren succesvol revindiceren, maar niet de koeien.
4. Boerderij De Veldhoeve kan noch de kalveren noch de koeien succesvol revindiceren.
- Boerderij De Veldhoeve kan haar koeien succesvol revindiceren, maar niet de kalveren.
==>
Als een bezitter te goeder trouw een kudde vee houdt en er worden jongen geboren, behoren deze jongen hem toe (art. 3:120 lid 1 BW)
Een persoon die te goeder trouw een goed bezit, ook mag profiteren van… (wat is onjuist?):
1. appels die zijn geplukt, maar niet appels op de boom
2. een geboren kalf
3. ontvangen rente op een bankrekening
4. achterstallige (nog niet betaalde) huur die schuldig was tijdens het bezit
5. Niks is onjuist
- Niks is onjuist
==> 1en 2 = Afgescheiden natuurlijke vruchten
==> 3 en 4 = Opeisbaar geworden burgerlijke vruchten
Welke rechtsgevolgen gelden alleen bij bezitters te goeder trouw, maar niet bij bezitters niet te goeder trouw? Kies het onjuiste antwoord.
1. Bescherming tegen een verkrijging van beschikkingsbevoegdheid
2. Verjaringsfunctie van bezit
3. Bescherming tegen een verkrijging zonder geldige titel
4. Recht op de afgescheiden natuurlijke en opeisbare geworden burgerlijke vruchten.
- Bescherming tegen een verkrijging zonder geldige titel
Welke stelling is onjuist?
1. De rechthebbende die het goed opeist, is verplicht de kosten die de bezitter te goeder trouw ten aanzien van het goed heeft gemaakt, te vergoeden. Doet hij dit niet, dan kan de bezitter (te goeder trouw) het goed onder zich blijven houden totdat hem die vergoeding is betaald (retentierecht).
2. Indien een rechthebbende op een goed zijn recht op dat goed tegen de bezitter te goeder trouw inroept, bijvoorbeeld door het instellen van een rechtsvordering, dan heeft vanaf dat moment de bezitter geen recht meer op de gewonnen vruchten.
3.
==> Mbt 1: art. 3:120 BW
==> Mbt 2: art. 3:121 lid 1 BW
Pieter koopt een kudde koeien van Jan, die zich voordoet als de rechtmatige eigenaar. Jan laat overtuigende eigendomspapieren zien en de koop wordt netjes afgehandeld, inclusief betaling en levering van de dieren. Pieter gaat ervan uit dat hij de rechtmatige eigenaar is en houdt de koeien op zijn boerderij.
Een week later blijkt echter dat Jan de kudde zonder toestemming had verkocht en dat de werkelijke eigenaar, Boerderij De Veldhoeve, die een bezitsactie instelt. De volgende nacht worden twee kalveren geboren.
Stel de bezitsactie van Boerderij De Veldhoeve is succesvol.
Welke stelling is juist?
1. Boerderij De Veldhoeve kan de koeien en de kalveren succesvol revindiceren.
2. Boerderij De Veldhoeve kan de koeien succesvol revindiceren, maar niet de kalveren.
3. Boerderij De Veldhoeve kan de kalveren succesvol revindiceren, maar niet de koeien.
4. Boerderij De Veldhoeve kan noch de kalveren noch de koeien succesvol revindiceren.
- Boerderij De Veldhoeve kan de koeien en de kalveren succesvol revindiceren.
==> Dit op basis van art. 3:121 lid 3 icm 3:121 lid 1 BW
==> Indien een rechthebbende op een goed zijn recht op dat goed tegen de bezitter te goeder trouw inroept, bijvoorbeeld door het instellen van een rechtsvordering, dan heeft vanaf dat moment de bezitter geen recht meer op de gewonnen vruchten (art. 3:121 lid 1 BW) en is zijn vordering ten aanzien van de door hem gemaakte kosten beperkt (art. 3:121 lid 2 BW).
Hoe vindt bezitsverkrijging NIET plaats?
1. Verjaring
2. Bezitsverkrijging door opvolging onder algemene titel
3. Bezitsoverdracht
4. Inbezitneming door feitelijke macht
- Verjaring
==> Wijzen van bezitsverkrijging (art. 3:112 BW)
Welke stelling is onjuist?
1. Bezit van een heg verkrijgt men door deze geregeld te scheren. Dit heet inbezitneming.
2. Jan, bezitter van een boek, kan het bezit van dat boek overdragen aan Bert, door het boek feitelijk te overhandigen aan Bert. Hier is sprake van bezitsoverdracht.
3. Voor inbezitneming van roerende zaken is vaak één handeling genoeg.
4. Het innen van de rente van een vordering waarvan de inner niet de rechthebbende is, is een vorm van inbezitneming.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Vader Jan overlijdt en laat zijn hele vermogen bestaande uit: een stuk land, een huis, een fokstier, een vordering van €300 die hij heeft op zijn buurman, een fiets die hij heeft gestolen en het gebruiksrecht van een auto die hij voor een maand heeft geleend. Na aan zijn zoon Koos. Koos wordt van het complete vermogen rechthebbende.
Welke stelling is juist?
1. Koos wordt bezitter te goeder trouw van de fiets omdat hij niet weet dat het gestolen is.
2. Koos wordt bezitter te goeder trouw van de fiets omdat hij erft onder algemene titel.
3. Koos wordt bezitter niet te goeder trouw van de fiets omdat hij erft onder algemene titel.
4. Geen antwoord is juist
- Koos wordt bezitter niet te goeder trouw van de fiets omdat hij erft onder algemene titel.
Welke stelling is onjuist?
1. De rechtsopvolger onder algemene titel van een bezitter te goeder trouw, is zelf automatisch bezitter te goeder trouw, ook al is hij op de hoogte dat de bezitter niet rechthebbende was.
3. Vader Jan overlijdt en laat zijn hele vermogen bestaande uit: een stuk land, een huis, een fokstier, een vordering van €300 die hij heeft op zijn buurman, een fiets die hij heeft gestolen en het gebruiksrecht van een auto die hij voor een maand heeft geleend. Na aan zijn zoon Koos. Koos krijgt het gebruiksrecht van de geleende auto, en wordt houder ervan.
3. Bezit van heidegrond wordt verkregen door deze te omwallen, schapen er op te zetten, zand ervan te halen en plaggen te steken. Dit heet inbezitneming.
4. Iemand heeft de machtsuitoefening over andermans fiets en fietst meerdere keren zonder toestemming daarop. Door de reeks handelingen die met een zekere regelmaat gebeuren, is er sprake van inbezitneming.
5. Alle stellingen zijn juist
- Iemand heeft de machtsuitoefening over andermans fiets en fietst meerdere keren zonder toestemming daarop. Door de reeks handelingen die met een zekere regelmaat gebeuren, is er sprake van inbezitneming.
==> Niet waar, wegens art. 3:113 lid 2 BW: ‘Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende’.
==> Er is meer nodig voor inbezitneming. Hiervan zou sprake zijn als men het kettingslot doorknipt en de fiets vervolgens mee naar huis neemt.
==> Mbt 1: art. 3:116 BW
Welke stelling is onjuist?
1. Ik word bezitter van de postkaart die in mijn brievenbus wordt gestopt. Hier is sprake van inbezitneming.
2. Zowel een bezitter als een houder van een roerende zaak niet registergoederen kunnen die zaak leveren aan een ander door bezitsverschaffing.
3. Ik word bezitter van de koe die ik van mijn buurman heb gekocht en die door deze op mijn stuk land wordt gedreven. Hier is sprake van bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling.
4. Als ik bij de garage een auto heb gekocht, word ik bezitter ervan op het moment dat de garagehouder mij de sleutel en de kentekenpapieren van de auto geeft.
5. Alle stellingen zijn juist.
- Ik word bezitter van de postkaart die in mijn brievenbus wordt gestopt. Hier is sprake van inbezitneming.
==> Dit is bezitsoverdracht, niet inbezitneming.
==> Mbt 4: Dit is bezitsoverdracht waar geen feitelijke handeling voor nodig is
Welke stelling is juist?
1. De levering vereist voor de overdracht van zaken, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.
2. De levering vereist voor de overdracht van roerende zaken, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.
3. Of er sprake is van bezitsoverdracht en inbezitneming wordt beoordeeld op basis van verkeersopvattingen.
4. Alle antwoorden zijn juist
3. Alle antwoorden zijn onjuist
- Of er sprake is van bezitsoverdracht en inbezitneming wordt beoordeeld op basis van verkeersopvattingen.
==> Mbt 1 & 2: dit klopt alleen voor roerende zaken niet-registergoederen.
Welke stelling is onjuist?
1. Een bezitter van een fiets kan deze leveren door bezitsverschaffing. Ook een houder van een fiets kan deze fiets door bezitsverschaffing leveren aan een ander.
2. Bezit kan alleen worden overgedragen door bezitter of door iemand die met toestemming van bezitter handelt.
3. Een bezitter niet te goeder trouw kan een roerende zaak niet registergoed overdragen.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 2: Een houder kan bezit verschaffen, niet overdragen.
Welke stelling is onjuist?
1. De vervreemder bezitter en de vervreemder houder vallen allebei onder art. 3:90 BW (wijze levering roerende zaken niet registergoederen). In het geval van een bezitter spreken van bezitsverschaffing en in het geval de houder van bezitsoverdracht.
2. Op basis van art. 3:90 BW kan een bezitter zijn bezit overdragen door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen.
3. Op basis van art. 3:90 BW kan een houder zichzelf niet van houder voor de een tot houder voor een ander maken.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn onjuist
==> Mbt 1: Moet zijn: In het geval van een bezitter spreken van bezitsoverdracht en in het geval de houder van bezitsverschaffing
==> Mbt 2: Dit is op basis van art. 3:114 BW
==> Mbt 3: Dit is op basis van art. 3:111 BW
Vul in:
Traditio longa manu betreft … BW.
Traditio brevi manu betreft art. … BW.
Levering c.p. betreft art. … BW.
1. 3:115 sub b ; 3:115 sub a; art. 3:90
2. 3:115 sub a ; 3:115 sub c; art. 3:115 sub b
3. 3:115 sub c ; 3:115 sub b; art. 3:115 sub a
4. 3:115 sub b ; 3:115 sub a; art. 3:115 sub c
- 3:115 sub c ; 3:115 sub b; art. 3:115 sub a
Joris verkoopt aan Henk een oude sloopauto waarvan hij eigenaar is. De sloopauto bevindt zich in een loods. Joris geeft de sleutels van deze loods aan Henk, zodat deze de auto zelf kan gaan ophalen.
Hier is sprake van:
1. Traditio symbolica
2. Traditio longa manu
3. Traditio brevi manu
4. Levering c.p.
- Traditio symbolica
Welke stelling is onjuist?
1. Heeft de vervreemder-bezitter de roerende zaak (RNNR) die hij in bezit wil overdragen, feitelijk onder zich, dan kan hij het bezit van deze zaak overdragen door deze feitelijk te overhandigen aan de verkrijger.
2. Toos verkoopt haar eetkamerameublement aan Tina. Deze laatste is met een bestelbus naar Toos gekomen en neemt de spullen over en neemt deze meteen mee naar huis. Hier is sprake van feitelijke overgave.
3. Wanneer een vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens een bij levering gemaakt beding voortaan voor de verkrijger houdt, is feitelijke overgave niet mogelijk.
4. Joosten heeft zijn boormachine in bruikleen gegeven aan Barten. Barten vraagt Joosten of deze de boormachine niet aan hem wil verkopen. Joosten gaat hiermee akkoord en zegt tegen Barten dat hij de boormachine niet meer hoeft terug te brengen. Door enkele wilsovereenstemming is het bezit van de boormachine door Joosten aan Barten overgedragen.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 4: Traditio brevi manu (art. 3:115 sub b BW)
Wil een vervreemder die bezitter is van een roerende zaak niet registergoed die door een derde voor hem wordt gehouden, deze zaak in bezit overdragen aan een ander…
Welk vervolg is juist?
1. … dan is de enkele wilsovereenstemming tussen de vervreemder en de verkrijger voldoende voor het tot stand brengen van de bezitsoverdracht, alleen als de derde die de zaak onder zich houdt, de overdracht heeft erkend, of als aan die derde mededeling is gedaan van de overdracht.
2. … dan kan de bezitsoverdracht tussen vervreemder (bezitter) en verkrijger (houder) een tweezijdige verklaring zonder feitelijke overgave plaatsvinden. Door de enkele wilsovereenstemming gaat de roerende zaak niet registergoed in bezit over van de vervreemder naar de verkrijger.
3. … dan kan hij het bezit van deze zaak overdragen door deze feitelijk te overhandigen aan de verkrijger
4. … dan komt de bezitsoverdracht tot stand door enkele wilsovereenstemmingen tussen vervreemder en de verkrijger.
5. … dan is een daartoe bestemde akte tussen de vervreemder en de verkrijger vereist.
- … dan is de enkele wilsovereenstemming tussen de vervreemder en de verkrijger voldoende voor het tot stand brengen van de bezitsoverdracht, alleen als de derde die de zaak onder zich houdt, de overdracht heeft erkend, of als aan die derde mededeling is gedaan van de overdracht.
==> Hier is sprake van Traditio longa manu (art. 3:115 sub c BW)
==> Mbt 2: dit gaat over Traditio brevi manu (art. 3:115 sub b BW)
==> Mbt 3: Dat is feitelijke overgave. In dit scenario is feitelijke overgave onmogelijk.
==> Mbt 4: Dat is Levering constituto possessorio (levering c.p.) (art. 3:115 sub a BW)
==> Mbt 5: art. 3:95 BW (levering in andere gevallen)
De leveringsvorm … wordt gerelativeerd wanneer het niet tegen bepaalde derden werkt.
1. Traditio longa manu
2. Traditio brevi manu
3. Levering c.p.
4. Feitelijke levering
- Levering c.p.
Welke stelling is onjuist?
1. In het geval dat een vervreemder-bezitter van een roerende zaak niet registergoederen deze zaak in bezit wil overdragen aan een ander, maar tegelijkertijd nog een tijdje als houder onder zich wil houden, komt de bezitsoverdracht tot stand door enkele wilsovereenstemmingen tussen vervreemder en de verkrijger.
2. Derdenbescherming en verjaring vormen beperkingen van revindicatie.
3. Als de oudere gerechtigde tegenover wie de levering c.p. niet werkt met de vervreemding instemt, dan werkt de levering c.p. dus ook tegen hem en wordt zij ook tegenover hem niet gerelativeerd. Dit kan uitdrukkelijk gebeuren of stilzwijgend uit de rechtsverhouding tussen partijen of gedragingen van de oudere gerechtigde blijken.
4. Als de vervreemder houder is, zijn er slechts de volgende vormen van bezitsoverdracht: Feitelijke overgave, Traditio brevi manu en Traditio longa manu.
5. Alle stellingen zijn juist
- Als de vervreemder houder is, zijn er slechts de volgende vormen van bezitsoverdracht: Feitelijke overgave, Traditio brevi manu en Traditio longa manu.
==> Dit is bezitsverschaffing, niet bezitsoverdracht omdat een houder geen bezit kan overdragen, maar wél de feitelijke macht kan verschaffen (bezitsverschaffing).
==> Mbt 3: Op basis van art. 3:90 lid 2 BW
Welke stelling is onjuist?
1. Als iemand houder van een roerende zaak niet registergoed die een derde feitelijk onder zich houdt dan kan deze houder de derde het bezit verschaffen van die zaak door enkele wilsovereenstemming tussen hem en de derde-verkrijger.
2. De vervreemder-houder kan een derde het bezit verschaffen van de roerende zaak niet registergoed die hij onder zich houdt door de zaak feitelijk te overhandigen aan die derde.
3. Als iemand houder (vervreemder) van een zaak die door een derde (onderhouder) voor hem feitelijk wordt gehouden en wil de vervreemder het bezit van die roerende zaak aan een ander (verkrijger) verschaffen, dan is de enkele wilsovereenstemming tussen vervreemder-houder en de verkrijger voldoende voor het tot stand brengen van de bezitsverschaffing.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Als iemand houder (vervreemder) van een zaak die door een derde (onderhouder) voor hem feitelijk wordt gehouden en wil de vervreemder het bezit van die roerende zaak aan een ander (verkrijger) verschaffen, dan is de enkele wilsovereenstemming tussen vervreemder-houder en de verkrijger voldoende voor het tot stand brengen van de bezitsverschaffing.
==> Moet zijn: - als iemand houder (vervreemder) van een zaak die door een derde (onderhouder) voor hem feitelijk wordt gehouden en wil de vervreemder het bezit van die roerende zaak aan een ander (verkrijger) verschaffen, dan is de enkele wilsovereenstemming tussen vervreemder-houder en de verkrijger voldoende voor het tot stand brengen van de bezitsverschaffing, op voorwaarde dat de derde (onderhouder), die de zaak onder zich houdt, de overdracht heeft erkend dan wel deze aan hem is medegedeeld.
==> Traditio longa manu (art. 3:115 sub c BW)
Levering van rechten op voortbrengselen van de geest geschiedt volgens….
1. Art. 3:90 BW
2. Art. 3:95 BW
3. Art. 3:112 BW
4. Art. 3:114 BW
- Art. 3:95 BW
Wanneer de vervreemder roerende zaken niet registergoederen die hij niet in zijn macht heeft, wil leveren, geschiedt dit volgens…
1. Art. 3:90 BW
2. Art. 3:95 BW
3. Art. 3:112 BW
4. Art. 3:114 BW
- Art. 3:95 BW
Welke stelling over het Arrest Revindicatie gestolen auto is onjuist?
1. Casus: Een Mercedes-Benz werd gestolen van de eigenaresse N.T.I. De volgende dag werd deze auto gekocht door een derde partij. De verzekeraar van N.T.I. vergoedde de schade door de diefstal aan N.T.I. en trachtte vervolgens de gestolen auto te revindiceren van de bezitter.
2. Rechtsvraag: (1) Verwerft een schadeverzekeraar, na uitkering van de verzekeringssom aan de verzekerde eigenaar van een gestolen voertuig, de eigendom van dat voertuig en daarmee het recht op revindicatie? (2) Indien de verzekeraar geen eigenaar wordt, kan hij dan op andere juridische gronden het gestolen voertuig revindiceren?
3. Rechtsregel: “De ‘overgave’ die krachtens artikel 667 [oud] BW (equivalent van het huidige artikel 3:115 BW) voor overdracht van een roerende zaak is vereist, kan in dit geval immers tot stand komen door een overeenkomst tussen vervreemder en verkrijger, die tot overdracht strekt en de verkrijger in staat stelt zich jegens derden als eigenaar te legitimeren.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Wat volgt uit het Arrest Revindicatie gestolen auto?
1. Overdracht in de zin van artikel 3:90 BW gebeurt dmv feitelijke overgave.
2. Overdracht in de zin van artikel 3:95 BW gebeurt dmv een daartoe bestemde akte.
3. Overdracht in de zin van artikel 3:115 BW gebeurt dmv een overeenkomst tussen vervreemder en verkrijger.
4. Geen van deze antwoorden is juist.
- Overdracht in de zin van artikel 3:115 BW gebeurt dmv een overeenkomst tussen vervreemder en verkrijger.
Welke stelling is onjuist?
1. Bij feitelijk overgeven van een roerende zaak worden wilsuitingen niet op papier gezet, maar blijken ze uit feitelijk handelen. Dit geldt zowel voor de goederenrechtelijke overeenkomst als ook voor de leveringshandeling.
2. Bij levering traditio brevi manu, levering traditio longa manu en levering c.p. geschiedt bezitsverschaffing door enkel wilsovereenstemming. Dit geldt zowel voor de goederenrechtelijke overeenkomst als ook voor de leveringshandeling.
3. Bij bezitsverschaffing door een eigenaar-niet-bezitter komt de overdracht tot stand door middel van een daartoe bestemde akte. Dit geldt zowel voor de goederenrechtelijke overeenkomst als ook voor de leveringshandeling.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn juist.
Hoe verloopt de goederenrechtelijke overeenkomst en de leveringshandeling bij…:
A: Levering traditio brevi manu
B: bezitsverschaffing door een eigenaar-niet-bezitter
C: Levering c.p.
1. A: wilsovereenstemming; B: wilsovereenstemming; C: wilsovereenstemming
2. A: wilsovereenstemming ; B: een daartoe bestemde akte; C: een daartoe bestemde akte
3. A: Feitelijke overgave; B: een daartoe bestemde akte; C: wilsovereenstemming
4. A: wilsovereenstemming; B: een daartoe bestemde akte; C: wilsovereenstemming
- A: wilsovereenstemming; B: een daartoe bestemde akte; C: wilsovereenstemming
Hoe verloopt de goederenrechtelijke overeenkomst en de leveringshandeling bij…:
A: feitelijk overgeven van een roerende zaak
B. Levering traditio lunga manu
C: bezitsverschaffing door een eigenaar-niet-bezitter
- A: feitelijke overgave; B: een daartoe bestemde akte; C: een wilsovereenstemming
- A: feitelijke overgave; B: wilsovereenstemming; C: een daartoe bestemde akte
- A: een daartoe bestemde akte; B: wilsovereenstemming; C: wilsovereenstemming
- A: een daartoe bestemde akte; B: wilsovereenstemming; C: een daartoe bestemde akte
- A: feitelijke overgave; B: wilsovereenstelling; C: een daartoe bestemde akte
Welke stelling is juist?
1. Alle wijzen van bezitsverlies staan in de wet beschreven.
2. Een geldige overdracht van een roerende zaak kan plaatsvinden zonder bezitsoverdracht, zolang er mondelinge overeenstemming is tussen de vervreemder en de verkrijger.
3. Bij de overdracht van een onroerende zaak is bezitsverschaffing door middel van een feitelijke handeling vereist.
4. Bij een bezitsoverdracht via constitutum possessorium (art. 3:115 BW) kan de verkrijger zich direct beroepen op derdenbescherming van artikel 3:86 BW, zelfs als de vervreemder niet beschikkingsbevoegd was.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 1: Ja, zie art. 3:117 BW
==> Mbt 2: Volgens artikel 3:90 lid 1 BW vereist de overdracht van een roerende zaak (niet-registergoed) een geldige levering, wat inhoudt: (1) Een geldige titel (bijv. koopovereenkomst); (2) Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder; (3) Levering door bezitsoverdracht (traditio). Een mondelinge afspraak alleen is dus onvoldoende. De levering moet fysiek plaatsvinden of via een leveringshandeling zoals constitutum possessorium (art. 3:115 BW).
==> Mbt 3: Voor de overdracht van een onroerende zaak gelden andere regels dan voor roerende zaken. Artikel 3:95 BW bepaalt dat de levering plaatsvindt door inschrijving van de notariële transportakte in de openbare registers. Er is dus geen fysieke bezitsoverdracht nodig, zoals bij roerende zaken. De overdracht gebeurt via een juridische registratiehandeling, waardoor de verkrijger eigenaar wordt zonder feitelijke inbezitneming.
==> Mbt 4: Artikel 3:86 BW beschermt een verkrijger te goeder trouw tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, maar alleen bij een overdracht onder bezitsverschaffing volgens artikel 3:90 BW (feitelijke levering). Bij constitutum possessorium blijft de vervreemder de zaak houden, nu als houder voor de verkrijger. Dit betekent dat er geen feitelijke machtsverschaffing plaatsvindt, wat het risico op dubbele overdracht vergroot. Omdat derden op basis van uiterlijke schijn kunnen denken dat de vervreemder nog steeds eigenaar is, wordt derdenbescherming bij deze vorm van levering beperkt. De verkrijger kan zich dus niet direct beroepen op artikel 3:86 BW. Hij loopt het risico dat een andere verkrijger (die later feitelijke levering krijgt en te goeder trouw is) sterker staat. Daarom is constitutum possessorium een minder sterke leveringsmethode in situaties waar derdenbelangen spelen.
Welke stelling is onjuist?
1. Bij art. 3:118 lid 2 is er sprake van een onweerlegbaar wettelijk vermoeden. Bij art. 3:118 lid 3 is er sprake van een weerlegbaar wettelijk vermoeden.
2. Jan rijdt op een bromfiets die hij heeft geërfd van zijn oom, naar kantoor. Het testament is echter nietig zodat er geen geldige erfopvolging heeft plaatsgevonden. Jan is bezitter te goeder trouw.
3. Ben rijdt op de bromfiets, die hij van zijn buurman mocht lenen, naar school. Ben is houder.
4. Daan heeft de bromfiets van de pastoor gerepareerd. Hij rijdt een proefritje met de bromfiets rond de kerk. Daan is houder.
5. Geen stelling is onjuist
- Geen stelling is onjuist
Waar is er sprake van bezitsoverdracht? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
1. Rob brengt de fiets terug die hij van Peter heeft geleend.
2. Jaap belt kunsthandelaar Curios op en zegt dat hij het schilderij dat hem op zicht is meegegeven, wil houden en Curios stemt daarmee in.
3. Joost brengt de defecte radio terug, die hij bij een grootwinkelbedrijf heeft gekocht; men deelt hem mede dat hij bij de klantenservice zijn geld terug zal ontvangen.
4. Jansen haalt bij Pieters de sleutel op van het zomerhuis dat hij voor de zomermaanden heeft gehuurd.
- Geen bezitsoverdracht; Rob was houder voor Peter.
- Bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling (levering brevi manu).
- Bezitsoverdracht door overhandiging (feitelijke overgave) van de zaak door Joost aan het grootwinkelbedrijf.
- Geen bezitsoverdracht; Jansen wordt slechts houder van het vakantiehuis voor Pieters.
Geef aan of in onderstaande gevallen Toon bezitter door erfopvolging van de fiets respectievelijk de computer is geworden?
1. Peters brengt zijn fiets ter reparatie naar Janus. Als de fiets zich nog bij Janus bevindt en nog niet helemaal is gerepareerd, overlijdt Janus. Toon is zijn enig erfgenaam.
2. Karel is bezitter van een computer. Hij draagt het bezit van de computer over aan Teun. Teun overlijdt en Toon is enig erfgenaam.
- Nee
- Ja
==> - Erflater Janus is slechts houder van de fiets voor Peters. Ingevolge artikel 3:116 is Toon dan ook houder van de fiets en dus geen bezitter van de fiets;
- Teun is door de bezitsoverdracht van Karel aan hem bezitter van de computer geworden . Daarmee wordt Toon (door erfopvolging, zie artikel 3:116 ) ook bezitter van de computer.
Jan en Kees zijn aan het tennissen. Op een gegeven moment geeft Jan de bal zo’n enorme slag dat deze over het hek in de bosjes vliegt. De bal blijft onvindbaar en het spel moet worden gestaakt. Twee weken later vindt Koosje de bewuste bal en neemt deze mee naar huis alwaar hij de bal aan zijn vader geeft, die hem dan bij zijn eigen verzameling tennisballen stopt.
1. Is er sprake van bezitsverlies bij Jan (aangenomen dat het zijn tennisbal was)?
2. Is er sprake van bezits verkrijging bij Koosje en zo ja, op welke manier?
- Ja
- Ja
==> Op het moment dat Koosje de bal vindt en deze mee naar huis neemt, verkrijgt hij de bal door inbezitneming, zie artikel 3:113, eerste lid en verliest Jan het bezit van de bal door verkrijging van het bezit door een ander. Zie hiervoor artikel 3:117.
Geef aan in welke van de volgende gevallen sprake is van inbezitneming.
1. een huurder A die de nieuwe woning betrekt
2. de man B die zijn portefeuille opraapt, die hij op straat heeft laten vallen
3. de man C die op het strand een schelp opraapt en mee naar huis neemt
4. de man D die bij zijn buurman uit de boomgaard appels plukt als de buurman niet thuis is en deze appels op zijn fruitmand legt.
5. een groep van automobilisten die uit protest tegen de verhoging van de benzineaccijns gedurende een paar uur het ministerie van financiën bezet.
Juiste antwoord: 3 en 4.
==>
1. Geen inbezitneming; A, huurder, wordt houder van de woning.
2. Geen inbezitneming; B was en is nog steeds bezitter van de portefeuille.
3. Inbezitneming; C wordt bezitter van de schelp door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen (art. 3:113 lid 1). C neemt de schelp mee naar huis met de bedoeling deze voor zichzelf te gaan houden.
4. Inbezitneming; D wordt bezitter van de appels. Door het plukken van de appels en deze in zijn fruitmand te leggen, verschaft D zich de feitelijke macht over de appels, met de bedoeling deze appels voor zichzelf te gaan houden en hij schakelt daarmee de macht van zijn buurman over de appels uit (art. 3:113 lid 1 jo. lid 2).
5. Geen inbezitneming; de automobilisten oefenen geen feitelijke macht uit voor zich zelf.
A koopt met het oog op het milieu en zijn conditie een sportfiets om voortaan per fiets naar zijn werk te gaan. Nog voordat zijn conditie enige verbetering vertoont, wordt de fiets gestolen door B.
Enkele dagen later ziet A, met de auto op weg naar zijn werk, tot zijn stomme verbazing zijn gestolen fiets staan in de voortuin van B. Hij belt aan bij B, maar treft niemand thuis.
Welke stelling is onjuist?
1. A mag de gestolen fiets niet meenemen uit de tuin van B.
2. Stel dat A de fiets meeneemt uit de tuin van B, dan heeft B de mogelijkheid om zich te beschermen tegen de eigenrichting van A.
3. Stel dat A de fiets niet meeneemt uit de tuin van B, maar B voor de rechter daagt en van B afgifte van de fiets vordert. Dan ligt de bewijslast bij A.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
==> Mbt 3:
A zal moeten bewijzen dat:
* B geen rechthebbende van de fiets is
* hij zelf (A) nog steeds rechthebbende van de fiets is.
Welke stelling is juist?
1. David heeft een klok van Rik ter reparatie onder zich. David schenkt deze klok aan Mieke en levert deze klok door middel van levering c.p. aan Mieke. Mieke is nu bezitter geworden.
2. Alfred heeft een schilderij in bruikleen van de kunstuitleen. Alfred besluit vervolgens het schilderij niet terug te brengen naar de kunstuitleen omdat hij het schilderij zo mooi vindt. Nu wordt hij bezitter niet te goeder trouw.
3. Alfred heeft een schilderij in bruikleen van de kunstuitleen. Alfred besluit vervolgens het schilderij niet terug te brengen naar de kunstuitleen omdat hij het schilderij zo mooi vindt. Bernard die bij Alfred op bezoek komt, vraagt aan Alfred of het schilderij te koop is. Alfred beaamt dit. Bernard koopt het schilderij voor € 2000 en neemt het nog dezelfde dag mee naar zijn huis. Bernard wordt bezitter te goeder trouw.
4. Christien heeft een schilderij in bruikleen van de kunstuitleen. Christien overlijdt en Doris is enig erfgenaam. Doris heeft het schilderij mee naar haar huis genomen. Doris wordt bezitter te goeder trouw.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alfred heeft een schilderij in bruikleen van de kunstuitleen. Alfred besluit vervolgens het schilderij niet terug te brengen naar de kunstuitleen omdat hij het schilderij zo mooi vindt. Bernard die bij Alfred op bezoek komt, vraagt aan Alfred of het schilderij te koop is. Alfred beaamt dit. Bernard koopt het schilderij voor € 2000 en neemt het nog dezelfde dag mee naar zijn huis. Bernard wordt bezitter te goeder trouw.
==> - Mieke is geen bezitter geworden van de klok, daar David als houder van de klok geen bezit van de klok kan verschaffen aan een ander door middel van levering c.p. Een houder kan alleen door middel van een levering brevi manu, longa manu of door feitelijke overgave een ander het bezit verschaffen. Wil David aan Mieke het bezit verschaffen dan ligt dus een levering door middel van feitelijke overgave voor de hand.
- Hij blijft houder.
- De erfgenaam volgt zijn rechtsvoorganger op in diens gehele vermogen. Doris volgt Christine op in het bezit en houderschap met alle hoedanigheden en gebreken (zie art. 3:116). Omdat Christine houder is van het schilderij, is Doris dat dus ook.
Bij een geschil over de vraag wie rechthebbende is van een bepaald goed, neemt in een gerechtelijke procedure degene die stelt bezitter te zijn van het goed een sterke positie in.
Hier is sprake van:
1. de politionele functie van bezit.
2. de processuele functie van bezit.
3. de verjaringsfunctie van bezit.
- de processuele functie van bezit.
==> Hier is sprake van de processuele functie van bezit. De processuele functie van bezit houdt in dat degene, die in een gerechtelijke procedure over een geschil ter zake van de vraag wie rechthebbende is van een bepaald goed, stelt bezitter te zijn een sterke positie inneemt.
De bezitter van een goed wordt beschermd in zijn bezit, ongeacht de rechtsbetrekking die hij tot dat goed heeft.
Hier is sprake van:
1. de politionele functie van bezit.
2. de processuele functie van bezit.
3. de verjaringsfunctie van bezit.
- de politionele functie van bezit
==> Deze functie van bezit is er op gericht een feitelijke situatie te handhaven c.q. te reguleren. De bescherming is materieel; er wordt een feitelijke toestand beschermd, ongeacht de rechtsbetrekking die men tot het goed heeft.
Door een onafgebroken bezit gedurende een bepaald aantal jaren, verkrijgt de bezitter, als hij aan een aantal vereisten voldoet, recht op het goed.
Hier is sprake van
1. de politionele functie van bezit.
2. de processuele functie van bezit.
3. de verjaringsfunctie van bezit.
- de verjaringsfunctie van bezit.
==> Hier is sprake van de verjaringsfunctie van bezit. Door een onafgebroken bezit gedurende een bepaald aantal jaren, verkrijgt de bezitter, als hij aan een aantal vereisten voldoet, recht op het goed.
De processuele functie van bezit is neergelegd in
Opties vraag 4:
1. artikel 3:109 BW.
2. artikel 3:110 BW.
3. artikel 3:119 lid 1 BW.
4. artikel 3:125 lid 1 BW.
- artikel 3:119 lid 1 BW.
==> In artikel 3:119 lid 1 BW wordt bepaald dat de bezitter van een goed vermoed wordt rechthebbende te zijn. In deze bepaling vinden we de processuele functie van bezit terug, die inhoudt dat degene die bezitter is, in een procedure over een geschil ter zake van de vraag wie rechthebbende is van een goed, een sterke positie inneemt.
Alternatief a is onjuist. In artikel 3:109 BW wordt bepaald dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit voor zichzelf te houden, met andere woorden: vermoed wordt bezitter te zijn.
Ook alternatief b is onjuist. In artikel 3:110 BW wordt bepaald dat wanneer tussen twee personen een rechtsbetrekking bestaat, die de strekking heeft dat hetgeen de een op een bepaalde wijze zal verkrijgen, door hem voor de ander wordt gehouden, de een het ter uitvoering van die rechtsverhouding door hem verkregene ook voor die ander houdt.
Ook alternatief d is tenslotte onjuist.
In dit artikel wordt bepaald dat degene die het bezit heeft verkregen, aanspraak kan maken op opheffing van een eventuele stoornis in het bezit en herstel in het bezit bij verlies. In dit artikel vinden we de politionele functie van bezit terug.
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling 1
Indien een bezitter bij zijn verkrijging te goeder trouw is, dan blijft hij te goeder trouw ondanks het feit dat een ander kan aantonen rechthebbende te zijn.
Stelling 2
De bezitter te goeder trouw heeft altijd het recht op de afgescheiden vruchten van het bezit.
Mogelijke antwoorden:
1. 1 en 2 zijn juist.
2. Alleen 1 is juist.
3. Alleen 2 is juist.
4. 1 en 2 zijn onjuist.
- Alleen 1 is juist.
==> Is men bij de verkrijging van een goed eenmaal bezitter te goeder trouw dan blijft men te goeder trouw. Artikel 3:118, tweede lid gaat uit van een onweerlegbaar vermoeden.
De tweede stelling is onjuist. Zie hiervoor artikel 3:121, derde lid. Dit artikellid geeft aan dat zelfs de bezitter te goeder trouw vanaf het moment waarop de rechthebbende zijn recht tegen hem heeft ingeroepen, verplicht kan worden tot afgifte van de afgescheiden vruchten. Let op: men blijft bezitter te goeder trouw volgens dit artikel.
Lees de volgende casus en beoordeel daarna de juistheid van de gegeven vier beweringen.
Casus:
A verschaft zich in de nacht van 1 op 2 januari 2021 toegang tot de elektronicawinkel van X en steelt daar onder andere de stereo-installatie van Y die zich daar ter reparatie bevindt. (I)
Precies een week na de diefstal komt A te overlijden ten gevolge van een noodlottig ongeval. B is A’s enige erfgenaam en erft derhalve ook de stereo-installatie. B weet niet en kan ook niet weten dat A de stereo-installatie heeft gestolen. (II)
Daar B reeds een goede stereo-installatie heeft, verkoopt en levert hij de stereo-installatie vrijwel direct aan zijn collega C, die de betreffende stereo-installatie op 15 januari 2021 schenkt aan zijn dochter D ter gelegenheid van haar verjaardag. (III)
Tijdens haar verjaardagsfeest op 20 januari 2021 laat D vol trots haar nieuwe stereo-installatie zien aan haar vrienden. Eén van die vrienden werkt toevalligerwijze in de elektronicawinkel van X en weet D dan ook te vertellen dat de betreffende stereo-installatie gestolen is. (IV)
Beweringen:
Bewering I
A is bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie.
Bewering II
B is bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie.
Bewering III
C is bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie.
Bewering IV
D is bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie.
Bewering I - JUIST
Bewering II - JUIST
Bewering III - ONJUIST
Bewering IV - ONJUIST
==>
Bewering I: juist.
A weet als dief van de stereo-installatie dat hij geen rechthebbende daarvan is.
Bewering II: juist.
B is inderdaad bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie. Op grond van artikel 3:116 volgt degene die een ander opvolgt onder algemene titel, die ander daarmede op in diens bezit en houderschap met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.
Nu B als erfgenaam van A, A opvolgt in diens vermogen met alle hoedanigheden en gebreken, betekent dit dat B, nu A bezitter niet te goeder trouw was van de stereo-installatie, ook bezitter niet te goeder trouw is. Het feit dat B zelf niet weet en ook niet kon weten dat A de stereo-installatie gestolen had, doet daar niet aan af.
Bewering III: onjuist.
C is geen bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie, maar bezitter te goeder trouw van de stereo-installatie. Nu in de casus verder niet is gegeven dat C weet dat de stereo-installatie van diefstal afkomstig is, mogen we ervan uitgaan dat C zich als rechthebbende beschouwt en zich redelijkerwijze ook als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1).
Bewering IV: onjuist.
D is geen bezitter niet te goeder trouw van de stereo-installatie, maar bezitter te goeder trouw. Nu in de casus verder niet is gegeven dat D bij haar verkrijging weet dat de stereo-installatie van diefstal afkomstig is, mogen we ervan uitgaan dat D zich als rechthebbende beschouwt en zich redelijkerwijze ook als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1). Op grond van artikel 3:118 lid 2 wordt een bezitter die bij zijn verkrijging te goeder trouw is, geacht ook te goeder trouw te blijven, ook al bemerkt hij later dat hij geen rechthebbende is.
Dit betekent in casu dat, nu D bij haar verkrijging bezitter te goeder trouw was, ook te goeder blijft, zelfs nadat zij van één van haar vrienden heeft vernomen dat de stereo-installatie van diefstal afkomstig is.