L6 Flashcards

het tot stand komen van een rechtshandelingen, waaronder het tot stand komen van een overeenkomst

1
Q

Dirk heeft zijn tent door middel van een brief in bruikleen aangeboden aan Erik voor de weken dat Erik op vakantie wil gaan. Erik ontvangt de brief op 2 april 2021 en stuurt op 3 april 2021 een brief terug aan Dirk dat hij het aanbod aanvaardt. Op 4 april 2021 valt Eriks brief bij Dirk in de brievenbus. Dirk is echter 3 april 2021 op vakantie gegaan voor zes weken en niemand geregeld die voor de post zorgt.
Is op 4 april 2021 een overeenkomst ontstaan?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    Dat de verklaring van Erik Dirk niet bereikt komt voor rekening van Dirk.
    Zie paragraaf 6.2 Het tot stand komen van een rechtshandeling: het tweede vereiste: een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (Oorzaken wanneer de verklaring de ontvanger niet tijdig of niet bereikt, voor de ontvanger zijn rekening komen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frans is directeur van een transportbedrijf. Hij heeft zijn buurman Guus mondeling aangeboden dat hij voor €15 per dag een busje kan huren tijdens de verhuizing en vraagt Guus schriftelijk te reageren. Guus verstuurt de brief op 7 juni 2021 naar Frans dat hij het aanbod aanvaardt. Op 9 juni 2021 wordt de brief door de postbode aan de portier van het transportbedrijf afgegeven. De portier vergeet de brief aan Frans te geven. De brief heeft Frans niet bereikt.
Is er op 9 juni 2021 een overeenkomt ontstaan?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> Zie paragraaf 6.2 Het tot stand komen van een rechtshandeling: het tweede vereiste: een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (Oorzaken wanneer de verklaring de ontvanger niet tijdig of niet bereikt, voor de ontvanger zijn rekening komen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Heinz wil zijn postzegelverzameling verkopen. Hij biedt haar aan Karl aan door middel van een brief. Karl ontvangt de brief en stuurt meteen terug dat hij het aanbod wil aannemen. Op 10 september 2020 valt Karls brief met de aanvaarding van het aanbod bij Heinz in de brievenbus. Heinz is op 8 september na een auto-ongeluk met ernstige verwondingen opgenomen in het ziekenhuis. Hij heeft niemand gevraagd om zijn post naar het ziekenhuis te brengen. De brief heeft Heinz nooit bereikt.
Is er op 10 september 2020 een overeenkomt ontstaan?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> De brief heeft Heinz nooit bereikt, komt voor Heinz zijn rekening en op 10 september 2020 is er tussen Karl en Heinz een koopovereenkomst ontstaan inhoudende de postzegelverzameling.
    ==> Zie paragraaf 6.2 Het tot stand komen van een rechtshandeling: het tweede vereiste: een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (Oorzaken wanneer de verklaring de ontvanger niet tijdig of niet bereikt, voor de ontvanger zijn rekening komen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heinz wil zijn postzegelverzameling verkopen. Hij biedt haar aan Karl aan door middel van een brief. Karl ontvangt de brief en stuurt meteen terug dat hij het aanbod wil aannemen. Op 10 september 2020 valt Karls brief met de aanvaarding van het aanbod bij Heinz in de brievenbus. Heinz is op 8 september na een auto-ongeluk met ernstige verwondingen opgenomen in het ziekenhuis. Hij heeft niemand gevraagd om zijn post naar het ziekenhuis te brengen. Karl heeft er weet van dat Heinz na een autoongeluk in het ziekenhuis is beland voordat hij de brief, inhoudende de aanvaarding van Heinz’ aanbod, verstuurt.
Is er op 10 september 2020 een overeenkomt ontstaan?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==> In dit geval dient Karl er echter rekening mee te houden dat het een tijd kan duren eer Heinz de brief leest, daar Karl bekend is met het feit dat Heinz in een ziekenhuis verblijft. In casu kan dus niet gezegd worden dat sprake is van een omstandigheid die voor rekening van Heinz komt.
    ==> Zie paragraaf 6.2 Het tot stand komen van een rechtshandeling: het tweede vereiste: een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (Oorzaken wanneer de verklaring de ontvanger niet tijdig of niet bereikt, voor de ontvanger zijn rekening komen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is er sprake van een juridisch aanbod in deze gevallen?
A. ‘Te koop aangeboden antieke klok, te vragen bij Kaspers, Amstelstraat 5, na 18.00u.’
B. ‘Te koop aangeboden Friesche antieke staande klok uit het jaar 1884, voor een prijs van € 4000, te vragen bij Kaspers, Amstelstraat 5, na 18.00u.’
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen bij A is er een juridisch aanbod
2. Alleen bij B is er een juridisch aanbod
3. Bij beide A en B is er een juridisch aanbod
4. Zowel bij A als ook bij B is er geen juridisch aanbod

A
  1. Alleen bij B is er een juridisch aanbod
    ==> Zie paragraaf 6.3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

H biedt zijn roeiboot schriftelijk aan K te koop aan voor een prijs van € 1000. In zijn brief heeft H vermeld dat het aanbod geldt tot 29 augustus 2021. Op 17 augustus 2021 komt L bij H en biedt deze laatste € 1200 voor zijn roeiboot.
Mag H op 17 augustus 2021 zijn roeiboot aan L verkopen?
1. Ja, want zijn aanbod was herroepelijk
2. Nee, want zijn aanbod was niet onherroepelijk
3. Ja, want ze hebben geen overeenkomst ondertekend
4. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Nee, want zijn aanbod was niet onherroepelijk
    ==> H mag zijn roeiboot nu niet aan L verkopen, daar hij K een onherroepelijk aanbod heeft gedaan, dat loopt tot 29 augustus 2021. Eerst als K het aanbod vóór 29 augustus 2021 niet heeft aanvaard, mag H zijn roei-
    boot verkopen aan L.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

M geeft zijn boormachine voor vier weken in bruikleen aan N. Voorts komen zij overeen dat, mocht N de boormachine in die tijd goed bevallen, N deze kan kopen van M voor een bedrag van € 125.

Mag M zijn boormachine de dag daarna aan L verkopen?
1. Ja, want zijn aanbod was herroepelijk
2. Nee, want zijn aanbod was niet onherroepelijk
3. Ja, want ze hebben geen overeenkomst ondertekend
4. Geen van deze antwoorden is juist.

A

==> Hetgeen hier is afgesproken (een optiebeding) moeten we zo opvatten dat M aan N een onherroepelijk aanbod tot verkoop van de boormachine heeft gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is een optiebeding een voorstel?
1. Ja, een een onherroepelijk voorstel
2. Ja, een herroepelijk voorstel
3. Geen voorstel
4. Het is een voorstel dat geen rechtshandeling is.

A
  1. Ja, een een onherroepelijk voorstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Z biedt zijn koperen hanglamp te koop aan A aan. Een dag daarna komt het nichtje van Z bij deze op bezoek en laat Z duidelijk merken dat ze zeer gecharmeerd is van de koperen hanglamp die Z te koop aan A heeft aangeboden voor een bepaalde prijs. Daar Z maar één nichtje heeft, schenkt hij haar de betreffende lamp en doet daarvan mededeling aan A.
Mag dat?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> Daarmee heeft Z zijn aan A gedaan aanbod herroepen, hetgeen mogelijk is omdat A zijn aanbod nog niet had aanvaard. (artikel 6:219, tweede lid BW)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

X biedt zijn motor voor € 5000 aan Y te koop aan. Y deelt X mede dat hij de motor voor € 4500 wil kopen.
Welke stelling is juist?
1. Door de aanvaarding is een koopovereenkomst afgesloten
2. Het voorstel van X was onherroepelijk; er staat dus nog een voorstel open.
3. Het voorstel van X was herroepelijk; X kan nu beslissen of hij zijn initiële voorstel herroept of niet.
4. Het aanbod vervalt door de reactie van Y.

A
  1. Het aanbod vervalt door de reactie van Y.
    ==> De aanvaarding van Y stemt inhoudelijk niet overeen met het aanbod van X (de koopprijs verschilt), zodat het aanbod van X als verworpen moet worden beschouwd en daarmee is vervallen.
    ==> Een overeenkomst komt alleen tot stand als de aanvaarding inhoudelijk exact overeenstemt met het aanbod. Stemt de aanvaarding inhoudelijk niet overeen met het aanbod, dan moet het aanbod als verworpen worden beschouwd. Hier is van belang artikel 6:225, eerste lid.
    ==> De inhoudelijk (van het aanbod) afwijkende aanvaarding wordt beschouwd als een nieuw aanbod (een tegenbod, nu echter van de andere partij) dat door aanvaarding van de ene partij (die aanvankelijk een aanbod deed, hetwelk werd verworpen) een overeenkomst tot stand kan doen komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Karel verkoopt Johan een honkbalknuppel, terwijl hij weet dat Johan de buurman daarmee gaat intimideren.
Welke stelling is juist?
1. Deze overeenkomst is geldig.
2. Deze overeenkomst is niet geldig want de rechtshandeling is in strijd met de wet.
3. Deze overeenkomst is niet geldig want de inhoud van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
4. Deze overeenkomst is niet geldig want de strekking van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.

A
  1. Deze overeenkomst is niet geldig want de strekking van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
    ==> In andere gevallen is de verkoop van een honkbalknuppel toegestaan. Alleen in dit geval is de strekking van de overeenkomst dat Johan zijn buurman gaat intimideren. Hierdoor is de overeenkomst nietig. Wel moest Karel op de hoogte zijn van het feit dat Johan dit ging doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Marie moet binnen drie kwartier vanaf haar woonplaats Eindhoven naar Amsterdam Schiphol Airport omdat zij anders haar vlucht mist. De rit van Eindhoven naar Schiphol duurt normaal gesproken een uur en een kwartier. Ze heeft taxichauffeur Alex bereid gevonden om haar – tegen extra vergoeding – tijdig op Schiphol af te zetten.
Welke stelling is juist?
1. Deze overeenkomst is geldig; het is Alex z’n verantwoordelijkheid hoe hij rijdt.
2. Deze overeenkomst is niet geldig want de rechtshandeling is in strijd met de wet.
3. Deze overeenkomst is niet geldig want de inhoud van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
4. Deze overeenkomst is niet geldig want de strekking van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.

A
  1. Deze overeenkomst is niet geldig want de strekking van de rechtshandeling is in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
    ==> Hoewel een overeenkomst om tegen betaling van Eindhoven naar Schiphol gebracht te worden normaliter geoorloofd is, heeft deze overeenkomst de strekking dat Alex de toegestane maximumsnelheid op de snelweg zal moeten negeren en wellicht nog andere gevaarlijke fratsen zal moeten uithalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ketelyn koopt na sluitingstijd een hoortoestel in de winkel van audicien Hellegers. Het sluiten van deze koopovereenkomst is in strijd met de Winkeltijdenwet. Het overtreden van deze wet is een economisch delict en is strafbaar gesteld in de Wet economische delicten.
Is de overeenkomst Ketelyn-Hellegers is geldig?
1. Ja, ivm. art. 3:40 lid 1 BW
2. Ja, ivm. art. 3:40 lid 2 BW
3. Ja, ivm. art. 3:40 lid 3 BW
4. Nee, vanwege de overtreding op de Wet economische delicten.

A
  1. Ja, ivm. art. 3:40 lid 3 BW
    ==>
    De Winkeltijdenwet heeft echter niet de strekking de geldigheid van een overeenkomst die is gesloten in strijd met deze wet aan te tasten. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is dus geldig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de vereisten voor een geldige overeenkomst (+acronym)?

A

(VW-BBS) (Vormvereiste, Wilsverklaring, handelingsBekwaamheid, Bepaalbaarheidsvereiste, Strijd)
1. [voorwaarde rechshandeling] Er moet sprake zijn van handelingsBekwaamheid (art. 3:32 BW).
2. Wilsverklaring, aanbod en aanvaarding ervan:
o [voorwaarde rechshandeling] Een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW).
o [voorwaarde overeenkomst] Er moet sprake zijn van aanbod en aanvaarding (art. 3:33 jo. 6:217 lid 1 BW)
3. [voorwaarde rechshandeling] De rechtshandeling moet voldoen aan een eventueel Vormvereiste (art. 3:37 BW).
4. [voorwaarde overeenkomst] Er moet sprake zijn van het Bepaalbaarheidsvereiste (art. 6:227 BW)
5. [voorwaarde rechshandeling] Een rechtshandeling mag niet in Strijd zijn met de goede zeden, openbare orde of de wet (art. 3:40 BW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Handelingsbekwaam betekent bevoegd om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon is handelingsbekwaam, behalve twee gevallen: minderjarigen en onder curatele gestelde personen.
2. Een minderjarige is wel Handelingsbekwaam als hij voor de specifieke rechtshandeling od de doelstelling ervan toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft ontvangen; of indien het een rechtshandeling is waarvan in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten.
3. Een handlichting is een rechterlijke vergunning waarbij een minderjarige in bepaalde opzichten dezelfde bevoegdheden krijgt tot het verrichten van rechtshandelingen als een meerderjarige.
4. Als een handelingsonbekwame toch zelfstandig een rechtshandeling verricht, is de rechtshandeling nietig.

A
  1. Als een handelingsonbekwame toch zelfstandig een rechtshandeling verricht, is de rechtshandeling nietig.
    ==>
    Wat er gebeurt er als een handelingsonbekwame toch zelfstandig een rechtshandeling verricht? (art. 3:32 BW):
  2. Een rechtshandeling is vernietigbaar.
  3. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot anderen gericht was, is nietig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Anton is vijftien jaar oud. Hij koopt een dure vishengel van Bas.
Welke stelling is juist?
1. Anton is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is nietig.
2. Anton is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.
3. Anton is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is geldig.
4. Anton is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.

A
  1. Anton is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.
    ==>
    Wat er gebeurt er als een handelingsonbekwame toch zelfstandig een rechtshandeling verricht? (art. 3:32 BW):
  2. Een rechtshandeling is vernietigbaar.
  3. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot anderen gericht was, is nietig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De zestienjarige Gregor die met vrienden wil gaan kamperen, sluit zelf met toestemming van zijn vader en moeder een koopovereenkomst met Walter over een vier persoons duur uitgevoerde shelter.
Welke stelling is juist?
1. Gregor is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is nietig.
2. Gregor is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.
3. Gregor is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is geldig.
4. Gregor is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.

A
  1. Gregor is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is geldig.
    ==>
    Gregor is bevoegd om zelfstandig deze koopovereenkomst te sluiten, want hij heeft hiervoor toestemming gekregen van zijn ouders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Martin is vijftien jaar en is zijn vader al vroeg verloren. Op het moment dat zijn grootvader aan vaders kant overlijdt, enig erfgenaam. Martin verwerpt grootvaders nalatenschap.
Welke stelling is juist?
1. Martin is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is nietig.
2. Martin is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.
3. Martin is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is geldig.
4. Martin is handelingsbekwaam, en de koopovereenkomst is vernietigbaar.

A
  1. Martin is handelingsonbekwaam, en de koopovereenkomst is nietig.
    ==>
    Het verwerpen van een nalatenschap is een eenzijdige rechtshandeling die niet gericht is tot een of meer personen en de verwerping is dus nietig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling, komt de rechtshandeling tot stand op het moment dat de wil zich heeft openbaard komt de rechtshandeling tot stand.
2. Bij een eenzijdige gerichte rechtshandeling komt de rechtshandeling tot stand wanneer de wilsverklaring naar de ander is verzonden.
3. Een meerzijdige rechtshandeling is altijd gericht. De rechtshandeling komt tot stand wanneer de wilsverklaring van beide partijen elkaar heeft bereikt; en de willen van beide partijen met elkaar overeenkomen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Bij een eenzijdige gerichte rechtshandeling komt de rechtshandeling tot stand wanneer de wilsverklaring naar de ander is verzonden.
    ==> Moet zijn:
  2. Bij een eenzijdige gerichte rechtshandeling komt de rechtshandeling tot stand wanneer de wilsverklaring de ander heeft bereikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Theo doet mondeling een aanbod tegen Victor over de verkoop van zijn auto voor de prijs van €7500. Theo belt de volgende dag Victor op dat hij de auto voor de verkoopprijs koopt. Theo heeft zijn wil om de auto te verkopen en dit mondeling geuit naar Victor en Victor heeft de wil om de auto te kopen en heeft deze geuit naar Theo.
Op basis van welke theorie wordt bepaald wanneer de rechtshandeling tot stand komt?
1. Uitingstheorie
2. Verzendingstheorie
3. Ontvangsttheorie
4. Vernemingstheorie

A
  1. Ontvangsttheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dirk heeft zijn tent door middel van een brief in bruikleen aangeboden aan Erik voor de weken dat Erik op vakantie wil gaan. Erik ontvangt de brief op 2 april 2021 en stuurt op 3 april 2021 een brief terug aan Dirk dat hij het aanbod aanvaardt. Op 4 april 2021 valt Eriks brief bij Dirk in de brievenbus. Dirk is echter 3 april 2021 op vakantie gegaan voor zes weken en niemand geregeld die voor de post zorgt.
Per wanneer ontstaat een overeenkomst?
1. 2 april
2. 3 april
3. 4 april
4. Er ontstaat geen overeenkomst

A
  1. 4 april
    ==> Dat de verklaring van Erik Dirk niet bereikt komt voor rekening van Dirk. Hierdoor is op 4 april 2021 een overeenkomst ontstaan dat Dirk verplicht is zijn tent in bruikleen te geven aan Erik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Frans is directeur van een transportbedrijf. Hij heeft zijn buurman Guus mondeling aangeboden dat hij voor €15 per dag een busje kan huren tijdens de verhuizing en vraagt Guus schriftelijk te reageren. Guus verstuurt de brief op 7 juni 2021 naar Frans dat hij het aanbod aanvaardt. Op 9 juni 2021 wordt de brief door de postbode aan de portier van het transportbedrijf afgegeven. De portier vergeet de brief aan Frans te geven.
Per wanneer ontstaat een overeenkomst?
1. 7 juni
2. 9 juni
3. de dag waarop Frans de brief ontvangt
4. Er ontstaat geen overeenkomst

A
  1. 9 juni
    ==> De brief heeft Frans niet bereikt, maar er des ondanks toch een overeenkomst op 9 juni 2021 ontstaan dat Frans aan Guus een busje moet verhuren voor €15 per dag in de periode van de verhuizing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een voorstel is pas een aanbod indien het de wederpartij heeft bereikt, en indien de partij de het voorstel doet niet handelingsonbekwaam is.
2. Een aanbod is geldig, nietig of vernietigbaar volgens de regels voor meerzijdige rechtshandelingen.
3. Een advertentie waarin personeel gevraagd wordt of een woning te koop wordt aangeboden is geen aanbod want het is niet bepaald genoeg; het bevat niet alle essentiële elementen van een overeenkomst.
4. De aanbieder kan zijn aanbod in beginsel herroepen tenzij het een onherroepelijk aanbod is, of het aanbod is aanvaard, dan wel een mededeling inhoudende aanvaarding is ontvangen.

A
  1. De aanbieder kan zijn aanbod in beginsel herroepen tenzij het een onherroepelijk aanbod is, of het aanbod is aanvaard, dan wel een mededeling inhoudende aanvaarding is ontvangen.
    ==> Moet zijn:
  2. De aanbieder kan zijn aanbod in beginsel herroepen tenzij het een onherroepelijk aanbod is, of het aanbod is aanvaard, dan wel een mededeling inhoudende aanvaarding is VERZONDEN.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een aanbod is onherroepelijk wanneer…:
Wat is onjuist?
1. Het aanbod een termijn voor aanvaarding inhoudt.
2. Het aanbod een optiebeding bevat
3. Het aanbod dit nadrukkelijk vermeldt
4. Het een bij eerdere transacties gevestigd gebruik is
5. Het vrijblijvend is
6. Alle antwoorden zijn juist.

A
  1. Het vrijblijvend is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mike geeft zijn boormachine voor vier weken in bruikleen aan Nico. Als de boormachine Nico goed bevalt mag hij hem kopen van Mike voor €125.
Is dit aanbod herroepelijk?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    Mike heeft Nico een onherroepelijk aanbod tot verkoop van de boormachine gedaan, want het aanbod bevat een optiebeding (art. 6:219 lid 3 BW).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Zodra een aanbod is aanvaard, is herroeping niet meer mogelijk, tenzij het een vrijblijvend aanbod is. Dan is het aanbod herroepelijk ook na aanvaarding ervan, mits de herroeping direct na de aanvaarding van het aanbod gebeurt.
2. Het herroepen of wijzigen van een uitloving gedaan aanbod kan leiden tot onbillijkheid tegenover degene die zich op grond van de uitloving heeft gezet tot het tot staand brengen van de daarin gevraagde prestatie en in verband daarmee tijd en kosten daaraan heeft besteed. De rechter kan, rekening houdende met de omstandigheden van het geval, een billijke schadeloosstelling toekennen, waardoor de schade geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
3. Een aanbod vervalt door herroeping, door tijdsverloop (bij een aanbod met een uitdrukkelijk tijdstip), door expliciete verwerping, en als de aanvaarding inhoudelijk niet overeenkomt met het aanbod.
4. Een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet direct wordt aanvaard. Een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het niet binnen redelijke tijd is aanvaard.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een mededeling inhoudende aanvaarding is verzonden, is het aanbod niet meer herroepelijk, echter de overeenkomst komt tot stand pas op het moment waarop de aanbieder de aanvaardingsverklaring ontvangt.
2.

A
28
Q

Quinten stuurt Robin op 17 augustus 2021 een briefje dat hij zijn koelkast voor €150 verkoopt. Robin stuurt op 18 augustus 2021, de dag waarop hij Quinten zijn aanbod gelezen heeft, meteen een briefje terug naar Quinten waarin hij aangeeft het aanbod te aanvaarden. Robin zijn briefje valt 19 augustus 2021 in Quinten zijn brievenbus. De datum van het tot stand komen van de koopovereenkomst is …
1. 18 augustus 2021
2. 19 augustus 2021
3. Pas wanneer Quinten zijn post leest
4. Geen van deze antwoorden is juist

A
  1. 19 augustus 2021
    ==>
    Wanneer komt de overeenkomst tot stand?: op het moment waarop de aanbieder de verklaring ontvangt met dat het aanbod wordt aanvaard (art. 3:37 lid 3 BW).
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een wilsverklaring kan vormvrij zijn, tenzij anders is bepaald op grond van een wettelijke bepaling of op grond van een beding.
2. Als een vormvoorschrift uit de wet niet wordt nageleefd, is de rechtshandeling nietig oftewel het is nooit geldig geweest of heeft bestaan, behalve als het vormvoorschrift duidelijk in het belang van één van beide partijen is, en de ander een beroep op doet. Dan kan de rechtshandeling slechts vernietigbaar zijn.
3. Als een vormvoorschrift uit beding niet wordt nageleefd, is de rechtshandeling nietig. Dit is echter niet terug te vinden in de wet; door middel van interpretatie kan ook een andere sanctie gelden.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
30
Q

Anton en Boy komen op 10 januari 2021 overeen dat Anton op 28 mei 2021, 10.000 kg asperges klasse I zal leveren tegen de dan geldende veilingprijs.
Welke stelling mbt de verbintenis tussen Anton en Boy is juist?
1. Het is is voldoende bepaald en daarom geldig.
2. Het is onvoldoende bepaald want de exacte prijs is nog niet duidelijk.
3. Het is onvoldoende bepaald want er zijn onvoldoende details over het product (land van herkomst; vers of bevroren enz).
4. Het is is voldoende bepaald maar om een andere reden ongeldig.

A
  1. Het is is voldoende bepaald en daarom geldig.
    ==> De exacte prijs is nog niet duidelijk, het is wel bekend dat de koopprijs gelijk aan de veilingprijs zal zijn op het moment van leveren.
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een rechtshandeling kan in strijd zijn met de goede zeden, de openbare orde of de wet voor wat betreft de inhoud van de rechtshandeling, de strekking van de rechtshandeling of het verrichten van de rechtshandeling.
2. De sanctie als de rechtshandeling door inhoud of strekking in strijd met goede zeden of openbare orde is, is nietigheid.
3. Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
4. De strekking van een (eenzijdige) rechtshandeling wordt gevormd door hetgeen de bij de rechtshandeling betrokken persoon heeft verklaard en uit hetgeen uit diens verklaring mocht worden afgeleid.

A
  1. De strekking van een (eenzijdige) rechtshandeling wordt gevormd door hetgeen de bij de rechtshandeling betrokken persoon heeft verklaard en uit hetgeen uit diens verklaring mocht worden afgeleid.
    ==> Dit is de inhoud, niet de strekking.
32
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De inhoud van de overeenkomst wordt gevormd door de prestatie(s) waartoe (een) (of beide) partij(en) zich hebben verplicht.
2. Met de strekking van de rechtshandeling wordt in wezen bedoeld ‘datgene waartoe de rechtshandeling leidt’, bijvoorbeeld het te bereiken doel of voorbereidende handelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. Rechtshandelingen met een verboden strekking hebben een verboden doel, of leiden tot een resultaat dat niet kan worden bereikt zonder dat een verbod wordt overtreden.
3. Walter weet Cocky ertoe te bewegen om tegen betaling de Perzische kat van de ex-vrouw van Walter te stelen, welke kat voor deze vrouw na de echtscheiding haar dierbaarste bezit is. Het sluiten van deze overeenkomst valt te bestempelen als uitlokken van een strafbaar feit (diefstal). Uitlokking is strafbaar volgens art. 47 Sr. Het sluiten van deze overeenkomst is dus in strijd met een wet in formele zin en hierdoor nietig.
4. Karel verkoopt Johan een honkbalknuppel, terwijl hij weet dat Johan de buurman daarmee gaat intimideren. De overeenkomst is nietig omdat de inhoud ervan in strijd is met de goede zeden of openbare orde.

A
  1. Karel verkoopt Johan een honkbalknuppel, terwijl hij weet dat Johan de buurman daarmee gaat intimideren. De overeenkomst is nietig omdat de inhoud ervan in strijd is met de goede zeden of openbare orde.
    ==> Het is de strekking, niet de inhoud.
33
Q

Het verrichten van de (meerzijdige) rechtshandeling is in strijd met de wet in formele zin valt onder:
1. Art. 3:40 lid 1 BW
2. Art. 3:40 lid 2 BW
3. Art. 3:40 lid 3 BW
4. Art. 3:40 lid 2+3 BW

A
  1. Art. 3:40 lid 2+3 BW
    ==> Bij artikel 3:40 lid 2 BW gaat het om het verrichten van een rechtshandeling in strijd met een dwingende wetsbepaling, terwijl “verrichten” er niet expliciet in staat.
    ==> Categorie 1
34
Q

Bij welk wetsartikel is er geen sprake van dwingend recht?
1. artikel 6:250 BW
2. artikel 7:6 lid 1 BW
3. artikel 7:413 lid 1 en lid 2 BW
4. artikel 7:922 BW
5. Bij al deze wetsartikelen is er sprake van dwingend recht.

A
  1. Bij al deze wetsartikelen is er sprake van dwingend recht.
35
Q

Ketelyn koopt na sluitingstijd een hoortoestel in de winkel van audicien Hellegers. Het sluiten van deze koopovereenkomst is in strijd met de Winkeltijdenwet. Het overtreden van deze wet is een economisch delict en is strafbaar gesteld in de Wet economische delicten.
Welke stelling is juist?
1. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is ongeldig omdat het in strijd is met de Winkeltijdenwet.
2. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is ongeldig op basis van art. 3:40 lid 2 BW.
3. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is ongeldig op basis van art. 3:40 lid 3 BW.
4. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is geldig op basis van art. 3:40 lid 3 BW.

A
  1. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is geldig op basis van art. 3:40 lid 3 BW.
    ==> De Winkeltijdenwet heeft echter niet de strekking de geldigheid van een overeenkomst die is gesloten in strijd met deze wet aan te tasten. De overeenkomst Ketelyn-Hellegers is dus geldig.
36
Q

Het geval dat de inhoud of strekking van een rechtshandeling in strijd met de wet is, valt onder:
1. Art. 3:40 lid 1 BW
2. Art. 3:40 lid 2 BW
3. Art. 3:40 lid 3 BW
4. Art. 3:40 lid 2+3 BW

A
  1. Art. 3:40 lid 1 BW
    ==> Categorie 2
37
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Als de inhoud of strekking van een rechtshandeling is in strijd met de wet in materiële zin, is de rechtshandeling niet rechtsgeldig.
2. Het arrest Burgman/Aviolanda (HR 11 mei 1951) ging over een geval waarin de prestatie op zich, de inhoud van de rechtshandeling, niet in strijd met de wet was. Echter de prestatie kon niet worden verricht zonder dat sprake is van een bijkomende handeling die in strijd was met de wet. Daarom was de strekking van de overeenkomst in strijd met de wet.
3. Een rechtshandeling in strijd met de wet zou automatisch in strijd zijn met de openbare orde, en aldus nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. Echter volgens jurisprudentie geldt een rechtshandeling die tot een door de wet verboden prestatie verplicht (de inhoud van de rechtshandeling), is niet zonder meer in strijd is met de openbare orde en dus niet automatisch nietig. Dat is bepaald in het arrest Esmilo/Mediq.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
38
Q

Het geval dat de inhoud of strekking van een (meerzijdige) rechtshandeling in strijd met de openbare orde of de goede zeden is, valt onder:
1. Art. 3:40 lid 1 BW
2. Art. 3:40 lid 2 BW
3. Art. 3:40 lid 3 BW
4. Art. 3:40 lid 2+3 BW

A
  1. Art. 3:40 lid 1 BW
    ==> Categorie 3
39
Q

Piet en Quintus komen overeen dat Quintus tegen betaling de mailbox van Piets ex- vrouw zal bestoken met haatmail. Dit om het leven van deze vrouw te verzieken.
Welke stelling is juist?
3. De strekking van de overeenkomst tussen Piet en Quintus is in strijd met de wet. De overeenkomst is nietig.
4. De inhoud van de overeenkomst tussen Piet en Quintus is in strijd met de wet. De overeenkomst is vernietigbaar.
3. De strekking van de overeenkomst tussen Piet en Quintus is in strijd met de goede zeden. De overeenkomst is vernietigbaar.
4. De inhoud van de overeenkomst tussen Piet en Quintus is in strijd met de goede zeden. De overeenkomst is nietig.

A
  1. De inhoud van de overeenkomst tussen Piet en Quintus is in strijd met de goede zeden. De overeenkomst is nietig.
40
Q

Anton koopt bij Karel een vlijmscherp keukenmes voor de prijs van € 25. Anton vertelt Karel vóór de koop dat hij dit mes koopt met de bedoeling om de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw te vermoorden.
Welke stelling is juist?
1. Deze koopovereenkomst is geldig.
2. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (strekking in strijd met openbare orde/goede zeden).
3. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (inhoud in strijd met openbare orde/goede zeden).
4. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 2 BW (in strijd met de wet).

A
  1. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (strekking in strijd met openbare orde/goede zeden).
41
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Rechtshandelingen met een verboden strekking hebben een verboden doel, of leiden zij tot een resultaat dat niet kan worden bereikt zonder dat een verbod wordt overtreden.
2. Als de strekking in strijd met openbare orde/goede zeden, geldt de sanctie die volgt uit artikel 3:40 lid 1 BW in beginsel alleen wanneer het te voorziene gevolg van de rechtshandeling ook voor anderen dan de handelende persoon te voorzien zijn. Dit is het criterium kenbaarheid uit het arrest Burgman/Aviolanda.
3. Kenbaarheid van beide partijen is een hard vereiste om tot nietigheid van de koopovereenkomst op grond van art. 3:40 lid 1 BW te kunnen concluderen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
42
Q

Het geval dat het verrichten van de (meerzijdige) rechtshandeling in strijd met de openbare orde/goede zeden is, valt onder:
1. Art. 3:40 lid 1 BW
2. Art. 3:40 lid 2 BW
3. Art. 3:40 lid 3 BW
4. Art. 3:40 lid 2+3 BW

A
  1. Art. 3:40 lid 1 BW
    ==> Categorie 4
    ==> Dit geval is niet expliciet geregeld in artikel 3:40 BW. De oplossing voor dit geval vinden we echter via een omweg in artikel 3:40 lid 1 BW.
    Indien immers het verrichten van een rechtshandeling in strijd is met de goede zeden of openbare orde, dan zal dat meestal zijn omdat de inhoud of strekking van die rechtshandeling in strijd is met de goede zeden of openbare orde. De rechtshandeling/overeenkomst is dan nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW.
43
Q

Nico en Marie zijn goede vrienden. Nico is rooms-katholiek en Marie is streng gereformeerd. Nico en Marie sluiten een overeenkomst, waarbij Nico zich jegens Marie verplicht tot de gereformeerde kerk toe te treden.
Welke stelling is juist?
1. Deze koopovereenkomst is geldig.
2. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (strekking in strijd met de goede zeden).
3. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (inhoud in strijd met de goede zeden).
4. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (het verrichten is in strijd met de goede zeden).
5. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid BW (in strijd met de wet).
6. Geen stelling is juist

A
  1. Deze koopovereenkomst is nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW (het verrichten is in strijd met de goede zeden).
    ==> Nico mag best tot de gereformeerde kerk toetreden, maar enkel uit vrije wil en niet omdat hij hiertoe op grond van een contractuele verplichting wordt gedwongen. In casu kunnen we stellen dat ook de inhoud van de overeenkomst Nico-Marie in strijd is met de goede zeden, zodat deze overeenkomst nietig is.
44
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Als het verrichten van een rechtshandeling in strijd is met een wet die afkomstig is van een lagere wetgever, dan dient dit te worden opgelost met behulp van artikel 3:40 lid 1 BW.
2. Als de inhoud of strekking van een rechtshandeling in strijd is met de wet, is de rechtshandeling in beginsel nietig op basis van art 3:40 lid 1 BW, maar niet altijd.
3. Als de inhoud of strekking van een rechtshandeling in strijd is met de goede zeden of openbare orde, is de rechtshandeling nietig op basis van art 3:40 lid 1 BW.
4. Het arrest Burgman/Aviolanda ging over de inhoud van de rechtshandeling.

A
  1. Het arrest Burgman/Aviolanda ging over de inhoud van de rechtshandeling.
    ==> Het ging om de strekking.
45
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Als het verrichten van een rechtshandeling in strijd is met de wet, is de rechtshandeling op basis van art 3:40 lid 2 en 3 BW nietig of vernietigbaar.
2. Als het verrichten van een rechtshandeling in strijd is met de goede zeden of openbare orde, is de rechtshandeling op basis van art 3:40 lid 1 BW nietig.
3. De rechtsregel van het arrest Burgman-Aviolanda (HR, 11 mei 1951) is: als de te verrichten prestatie niet kan worden verricht zonder dat sprake is van een bijkomende handeling die in strijd is met de wet, en beide partijen dit ook wisten, is de strekking van de overeenkomstin strijd met de wet, en is de overeenkomst nietig, volgens art. 3:40 lid 1 BW.
4. In het arrest Esmilo-Mediq apotheken (HR, 1 juni 2012) bepaalde de Hoge Raad dat een overeenkomst die in strijd is met de openbare orde automatisch in strijd met de wet is.

A
  1. In het arrest Esmilo-Mediq apotheken (HR, 1 juni 2012) bepaalde de Hoge Raad dat een overeenkomst die in strijd is met de openbare orde automatisch in strijd met de wet is.
    ==> Juist niet automatisch
46
Q

In het arrest Esmilo-Mediq apotheken (HR, 1 juni 2012) definieerde de Hoge Raad vier criteria om de bepalen of een overeenkomst die in strijd is met de openbare orde ook in strijd met de wet is. Wat hoort er niet bij?
1. Welke belangen worden door de geschonden regel beschermd?
2. Wordt er een fundamentele regel geschonden door de inbreuk?
3. Zijn beide partijen zich bewust van de inbreuk?
4. Wat is het motief van de voorzienbare gevolgen?
5. Voorziet de regel al in een sanctie?

A
  1. Wat is het motief van de voorzienbare gevolgen?
47
Q

Welke stelling over het arrest Esmilo-Mediq apotheken (HR, 1 juni 2012) is onjuist?
1. Het arrest ging over de sanctie bij inhoud of strekking in strijd met de wet.
2. Het ging over een overeenkomst voor de export van medicijnen. Kort na het voltrekken van de overeenkomst geeft Mediq aan dat de overeenkomst geen standhoudt. Volgens de wet op de geneesmiddelenvoorziening, mogen apotheken geen medicijnen leveren aan groothandelaren. Volgens Mediq was uitvoering van de overeenkomst niet mogelijk zonder overtreding van het genoemde verbod en was de overeenkomst daarom nietig. Hiervan waren zij zich beide van bewust. Esmilo vorderde schadevergoeding van Mediq op grond van het niet-nakomen van de overeenkomst.
3. De rechtsvraag was: kan een overeenkomst waarvan de inhoud of strekking verboden is op grond van art. 3:40 lid 1 BW nietig worden verklaard? Het antwoord hierop was negatief.
4. De Hoge Raad oordeelde dat als een overeenkomst aanzet tot een rechtshandeling die in strijd is met een formele wet, dit niet automatisch in strijd is met de goede zeden of openbare orde (en dus nietig) is. De achtergrond van voorgaande rechtsregel is dat de wet een zeer groot aantal publiekrechtelijke verboden bevat, waarbij de wetgever de privaatrechtelijke gevolgen in het geheel niet voor ogen had.

A
  1. De rechtsvraag was: kan een overeenkomst waarvan de inhoud of strekking verboden is op grond van art. 3:40 lid 1 BW nietig worden verklaard? Het antwoord hierop was negatief.
    ==> Het antwoord was niet negatief. Het is genuanceerder. Het kan niet automatisch.
48
Q

Is de vijfennegentigjarige demente mevrouw Hoogendam handelingsbekwaam?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    De vijfennegentigjarige demente mevrouw Hoogendam is handelingsbekwaam. Op grond van artikel 3:32, eerste lid, BW is elke natuurlijke persoon handelingsbekwaam, voor zover de wet niet anders bepaalt. Dementie leidt niet tot handelingsonbekwaamheid (een dement persoon is wel wilsonbekwaam. Deze materie wordt beheerst door de artt. 3:34 en 3:35 BW).
49
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De zeventienjarige Werner woont op kamers in Utrecht en studeert daar psychologie. Werner woont op vijf kilometer afstand van het universiteitscomplex waar hij bijna elke dag colleges moet volgen. Werner is voornemens een tweedehands fiets te kopen, zodat hij van zijn studentenflat naar de universiteit heen en terug kan fietsen. Werner is bevoegd zelfstandig een koopovereenkomst betreffende een fiets te sluiten.
2. De vijftienjarige Koosje Brugmans koopt een prijzige scooter van Jan de Fiets. Deze koopovereenkomst tussen Koosje Brugmans en Jan de Fiets is wegens de handelingsonbekwaamheid van Koosje nietig.
3. De vijftienjarige Koosje Brugmans verwerpt de erfenis van haar opa. De verwerping van de erfenis van opa door Koosje Brugmans is wegens de handelingsonbekwaamheid van Koosje nietig.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De vijftienjarige Koosje Brugmans koopt een prijzige scooter van Jan de Fiets. Deze koopovereenkomst tussen Koosje Brugmans en Jan de Fiets is wegens de handelingsonbekwaamheid van Koosje nietig.
    ==> Niet nietig maar vernietigbaar.
    ==> 1. De koopovereenkomst tussen Koosje Brugmans en Jan de Fiets is wegens de handelingsonbekwaamheid van Koosje vernietigbaar. Op grond van artikel 3:32, tweede lid, BW is een (meerzijdige en tot een of meer personen gerichte) rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar. Een koopovereenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, zodat de handelingsonbekwaamheid van Koosje tot gevolg heeft dat de koopovereenkomst vernietigbaar is.
50
Q

De dertigjarige zakenman Koen Alberts is op 15 juni 2021 failliet verklaard. Koen sluit op 20 juni 2021 een overeenkomst met Alex, inhoudende dat hij zijn oude Peugeot cabrio voor € 5000 verkoopt aan Alex.
Welke stelling is juist?
1. De koopovereenkomst tussen Koen Alberts en Alex is een geldige onaantastbare rechtshandeling.
2. De koopovereenkomst tussen Koen Alberts en Alex is niet rechtsgeldig; door de faillietverklaring wordt Koen handelingsonbekwaam.
3. De koopovereenkomst tussen Koen Alberts en Alex is een niet rechtsgeldig omdat hij na de faillietverklaring niet meer eigenaar is van zijn oude Peugeot cabrio.
4. Geen stelling is juist.

A
  1. De koopovereenkomst tussen Koen Alberts en Alex is een geldige onaantastbare rechtshandeling.
51
Q

Gertie heeft Hans telefonisch haar keuken te koop aangeboden – Gertie krijgt een geheel nieuwe keuken – voor een prijs van € 6000. Gertie eindigt het telefoongesprek met de mededeling dat Hans wel snel moet beslissen of hij haar aanbod aanneemt en meer concreet dat Hans haar binnen zes uur telefonisch moet mededelen of hij het aanbod aanvaardt. Twee uur later probeert Hans Gertie te bellen om haar mede te delen dat hij het aanbod aanvaardt. Hans krijgt echter op dat moment en verder de gehele dag door het antwoordapparaat van Gertie aan de lijn. Hans spreekt twee uur nadat Gertie haar aanbod heeft gedaan op het bandje in dat hij dit aanbod aanvaardt. Gertie luistert het bandje pas de dag daarna af.
Kan Hans nu stellen dat een koopovereenkomst tussen hem en Gertie is tot stand gekomen?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    Hans kan in casu terecht stellen dat er tussen hem en Gertie een koopovereenkomst is tot stand gekomen.

De hoofdregel over ‘aanvaarding’ , een eenzijdig gerichte rechtshandeling, is, dat deze eerst tot stand komt op het moment dat de (wils)verklaring degene tot wie ze is gericht heeft bereikt vinden we in artikel 3:37 derde lid BW. In de tweede zin van genoemd artikellid kunnen we afleiden dat bepaalde omstandigheden kunnen zijn, die er toe leiden dat het niet tijdig bereiken voor rekening van de ontvanger komt. Deze situatie doet zich hier voor. Het feit dat Gertie Hans’ verklaring niet binnen de afgesproken zes uur heeft bereikt, is het gevolg van haar eigen handelen en wel een handelen dat voor haar rekening komt.

52
Q

E, werkzaam bij een verffabriek, wordt voor vier jaren uitgezonden naar Zwitserland. Gedurende die vier jaren wil hij zijn huis verhuren. E plaatst een advertentie in een regionaal dagblad, waarin hij zijn huis te huur aanbiedt voor een periode van vier jaren en voor een huurprijs van € 900 per maand.

F leest de advertentie en gaat naar E toe. Na een bezichtiging van het huis maakt F aan E kenbaar dat hij het huis wil huren. E, die niet zo gecharmeerd is van de persoon van F (F ziet er – naar zijn mening –nogal onverzorgd uit en maakt ook verder een slordige indruk), wil het huis echter niet verhuren aan F. F stelt zich op het standpunt dat hij door het kenbaar maken aan E dat hij het huis wil huren, het aanbod tot het aangaan van een huurovereenkomst van E heeft geaccepteerd en dat er daardoor een huurovereenkomst tot stand is gekomen, waaraan hij het recht van huur ontleent.
Hoe oordeelt u over deze zienswijze van F?
1. F heeft geen gelijk, want de wet bepaalt dat huurovereenkomsten schriftelijk moeten zijn. Er is niet voldaan aan vormvereisten.
2. F heeft geen gelijk want de advertentie moet worden opgevat als een uitnodiging om in onderhandeling te treden, en niet als een aanbod.
3. F heeft gelijk; er is voldaan aan de voorwaarden van wilsverklaring bij aanbod en aanvaarding.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. F heeft geen gelijk want de advertentie moet worden opgevat als een uitnodiging om in onderhandeling te treden, en niet als een aanbod.
53
Q

Bij aanbod en aanvaarding komt de overeenkomst tot stand op het moment van:
1. De aanvaarding is verzonden
2. De aanvaarding heeft de aanbieder bereikt
3. De aanbieder heeft de aanvaarding gelezen
4. Een ander moment

A
  1. De aanvaarding heeft de aanbieder bereikt
    ==> Deze materie is geregeld in art. 3:37, derde lid.
54
Q

Carin en Daan zijn de erfgenamen van Edwin. Edwin heeft bij testament bovendien zijn cassette met zilveren bestek gelegateerd aan Daan. Edwin sterft en Carin en Daan krijgen ieder hun erfdeel. Daan krijgt tevens de cassette met zilveren bestek geleverd. Carin had de bestekcassette met inhoud graag willen hebben. Carin komt daarom met Ferdy overeen dat laatstgenoemde bij Daan langs de deur zal gaan en zich zal voordoen als iemand die alle zilveren bestek, door dit met een speciaal spul te behandelen, weer als nieuw maakt en krasvrij. Ferdy doet zoals met Carin overeengekomen en Daan, die inderdaad Ferdy gelooft, geeft het bestek aan laatstgenoemde mee. Ferdy brengt het bestek niet meer terug naar Daan, maar geeft het af aan Carin.

Is de overeenkomst Carin-Ferdy geldig?
1. De overeenkomst Carin-Ferdy is geldig
2. De overeenkomst Carin-Ferdy heeft een inhoud die in strijd is met de wet, en is daarom nietig, op basis van art. 3:40 lid 2 BW.
3. De overeenkomst Carin-Ferdy heeft een strekking die in strijd is met de goede zeden, en is daarom nietig, op basis van art. 3:40 lid 1 BW.
4. De overeenkomst Carin-Ferdy heeft een inhoud die in strijd is met de goede zeden, en is daarom nietig, op basis van art. 3:40 lid 1 BW.

A
  1. De overeenkomst Carin-Ferdy heeft een inhoud die in strijd is met de goede zeden, en is daarom nietig, op basis van art. 3:40 lid 1 BW.
55
Q

Karel komt met Leo overeen dat laatstgenoemde in Karels tuin een groot plakkaat op een paal mag neerzetten waarop reclame wordt gemaakt voor een nieuwe film waarin Leo de hoofdrol speelt. In een verordening van de gemeente waar Karel woont, staat vermeld dat het verboden is in de tuin van een woonhuis een reclamebord te plaatsen.
Is de overeenkomst Karel-Leo geldig?
1. De strekking van de overeenkomst is in strijd met de wet; de overeenkomst is daarom nietig.
2. De inhoud van de overeenkomst is in strijd met de wet; de overeenkomst is daarom nietig.
3. De strekking van de overeenkomst is in strijd met de goede zeden of openbare orde; de overeenkomst is daarom nietig.
4. De inhoud van de overeenkomst is in strijd met de goede zeden of openbare orde; de overeenkomst is daarom nietig.

A
  1. De inhoud van de overeenkomst is in strijd met de wet; de overeenkomst is daarom nietig.
    ==>
    De overeenkomst Karel-Leo verplicht tot een prestatie die in strijd is met een lagere wet, namelijk met een gemeentelijke verordening. De prestatie van Karel, inhoudende (het laten) plaatsen van een reclamebord in zijn tuin, heeft tot gevolg dat de inhoud van de overeenkomst in strijd is met de wet en derhalve in strijd met de openbare orde. De overeenkomst Karel-Leo is derhalve nietig op grond van artikel 3:40, eerste lid.
56
Q

A komt met B overeen dat laatstgenoemde 40.000 tubes tandpasta voor hem zal vervaardigen. De productie van de tandpasta gaat echter gepaard met het lozen van afvalwater in een nabij het bedrijf van B gelegen riviertje. Voor het lozen van dit afvalwater is een vergunning vereist, die B niet heeft. B heeft A echter verteld dat hij wél de vereiste vergunning heeft.
Welke stelling is juist?
1. De inhoud van deze overeenkomst is in strijd met artikel 3:40, eerste lid, BW, want de prestatie vereist een vergunning die de B niet heeft.
2. De strekking van deze overeenkomst is in strijd met artikel 3:40, eerste lid, BW, want B heeft geen vergunning voor het lozen van het afvalwater.
3. Hert verrichten van deze overeenkomst is in strijd met de wet, volgens artikel 3:40, tweede lid, BW, want de prestatie vereist een vergunning die de B niet heeft.
4. De overeenkomst is dus geldig, met dien verstande dat A geen nakoming van de overeenkomst kan vorderen, omdat dat zou leiden tot strijd met de wet.

A
  1. De overeenkomst is dus geldig, met dien verstande dat A geen nakoming van de overeenkomst kan vorderen, omdat dat zou leiden tot strijd met de wet.
    ==>
    * De inhoud van de overeenkomst wordt hier gevormd door de prestatie(s) waartoe B zich jegens A heeft verplicht, zijnde het vervaardigen en leveren van 40.000 tubes tandpasta. Met deze prestatie, en dus de inhoud van de overeenkomst, is niks mis.
    * Als we kijken naar de strekking van de overeenkomst, dan weten we dat deze mede wordt gevormd door de (ook voor de wederpartij) voorzienbare gevolgen van de overeenkomst, waaronder de bijkomende handelingen die nodig zijn om de prestatie te verrichten. In casu valt het lozen van het afvalwater in de rivier te bestempelen als zo’n bijkomende handeling, die noodzakelijk is voor het verrichten van de prestatie (het vervaardigen en leveren van de tandpasta). B heeft geen vergunning voor het lozen van het afvalwater, zodat de overeenkomst tussen A en B op het eerste oog een verboden strekking lijkt te hebben. Toch is dat niet het geval. De overeenkomst tussen A en B zou alleen een verboden strekking hebben als het te voorziene gevolg (het zonder vergunning lozen van het afvalwater) ook voor A te voorzien zou zijn geweest. Dat is hier niet het geval. B heeft immers aan A verteld dat hij wél een vergunning voor het lozen van het afvalwater heeft. De overeenkomst is dus geldig, met dien verstande dat A geen nakoming van de overeenkomst kan vorderen, omdat dat zou leiden tot strijd met de wet. A kan echter wel schadevergoeding van B vorderen, omdat B wanprestatie pleegt (art. 6:74).
57
Q

De zestienjarige Ans die reeds op kamers woont en iedere maand € 300 van haar ouders krijgt voor levensonderhoud en studie, koopt bij boekenverkoper Banser een Franstalig boek dat als verplicht op de literatuurlijst is voorgeschreven door de school waaraan zij studeert.

De overeenkomst Ans-Banser is
1. geldig en onaantastbaar.
2. vernietigbaar, uitsluitend door de wettelijke vertegenwoordigers van Ans.
3. vernietigbaar, door beide partijen.
4. nietig.

A
  1. geldig en onaantastbaar.
    ==>
    De zestienjarige Ans is in principe handelingsonbekwaam. Desalniettemin is de koopovereenkomst Ans Banser geldig en kan deze ook niet vernietigd worden, daar het kopen van een boek in het kader van een studie, een rechtshandeling is ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van de leeftijd van Ans deze zelfstandig verrichten.

Zie artikel 1:234, derde lid BW.

De overige alternatieven zijn alle onjuist. Deze alternatieven wekken ten onrechte de suggestie dat de overeenkomst niet geldig zou zijn.

58
Q

De vijfenveertigjarige Gon is wegens drankmisbruik onder curatele gesteld. Gon is door Henk bij testament tot een van zijn erfgenamen benoemd. Als Henk overlijdt, verwerpt Gon de hem opgekomen erfenis. Gon is niet in staat zijn wil in dezen te bepalen.

Kan Gons verwerping van de erfenis nog op enige manier ongedaan gemaakt worden?
1. Nee.
2. Ja , de curator van Gon kan de verwerping zonder meer ongedaan maken.
3. Ja, de curator van Gon kan de verwerping ongedaan maken, mits hij kan bewijzen dat Gon op het moment van verwerping niet in staat was zijn wil te bepalen.
4. Ja, de curator kan de verwerping vernietigen.

A
  1. Nee.
    ==>
    De verwerping van een erfenis is een eenzijdige, niet tot een of meer bepaalde personen gerichte rechtshandeling. Deze verwerping is, indien gedaan door een handelingsonbekwame, van rechtswege nietig. Zie artikel 3:32, tweede lid, tweede volzin.
    Daar Gon in casu handelingsonbekwaam is – hij is immers onder curatele gesteld – is zijn verwerping van Henks erfenis van rechtswege nietig, zodat deze verwerping niet ongedaan gemaakt hoeft te worden, daar deze nooit rechtskracht gehad heeft.
    Of Gon al dan niet in staat was zijn wil op dat moment te bepalen, is niet relevant.
    De overige alternatieven zijn dus alle onjuist.
59
Q

Anton, die onder curatele is gesteld, sluit een huurovereenkomst met Bernard inzake een eengezinswoning in Den Bosch. Bernard weet niet dat Anton onder curatele is gesteld.
In dit geval is
1. geen overeenkomst tot stand gekomen.
2. een geldige overeenkomst tot stand gekomen.
3. een nietige overeenkomst tot stand gekomen.
4. een vernietigbare overeenkomst tot stand gekomen.

A
  1. een vernietigbare overeenkomst tot stand gekomen.
    ==>
    Anton is onder curatele gesteld en dus handelingsonbekwaam. Zie art. 1:381, tweede lid, BW. Een overeenkomst die gesloten wordt door een handelingsonbekwame is ingevolge art. 3:32, tweede lid, eerste volzin vernietigbaar.
    NB: het feit dat Bernard niet weet dat Anton onder curatele is gesteld doet niet ter zake. Het vertrouwensbeginsel speelt alleen een rol in de gevallen wanneer wil en verklaring (art. 3:33 BW) niet met elkaar overeenstemmen.
60
Q

A biedt zijn twee honden, twee Deense doggen, voor een prijs van € 1000 te koop aan B aan door middel van een aan B geschreven brief die gedateerd is 17 november 2021.

Op 20 november 2021 stuurt B een brief aan A, waarin hij deze meedeelt dat hij het aanbod tot verkoop van de twee honden aanvaardt. De betreffende brief valt op 21 november 2021 bij A in de brievenbus. A, die aan de afzender op de achterkant van de betreffende brief ziet dat deze afkomstig is van B, maakt deze brief niet open. In plaats daarvan belt hij B op (22 november 2021) met de mededeling dat hij zijn aanbod herroept – de reden daarvoor is dat A een bod van € 2000 voor zijn honden heeft gekregen.

B stelt daarentegen dat er tussen hem (B) en A al een koopovereenkomst tussen hen beiden is ontstaan.

Is er tussen A en B een koopovereenkomst ontstaan en zo ja per wanneer
1. Nee.
2. Ja, op 20 november 2021.
3. Ja, op 21 november 2021.
4. Ja, op 22 november 2021.

A
  1. Ja, op 21 november 2021.
    ==>
    Het aanbod van A is aan te merken als een herroepelijk aanbod (art 6:219, eerste lid). De herroeping van een dergelijk aanbod kan geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, inhoudende de aanvaarding, is verzonden (art. 6:219, tweede lid, BW). In concreto betekent dit dat A zijn aanbod niet meer kan herroepen, nadat B op 20 november 2021 zijn brief, waarin hij mededeelt het aanbod te aanvaarden, aan A heeft verstuurd.

Er is dus een koopovereenkomst ontstaan tussen A en B. Alternatief a is dus onjuist. Vervolgens moeten we de vraag beantwoorden op welk moment in casu een koopovereenkomst tussen A en B is tot stand gekomen. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van de ontvangsttheorie (zie de artt. 3:37, vierde lid en 6:224).

A heeft de aanvaarding van zijn aanbod door B op 21 november 2021 ontvangen – de brief inhoudende B’s aanvaarding is in zijn brievenbus gevallen –, maar heeft de inhoud van de brief nog niet gelezen. Daar hij echter normaliter al op het moment van ontvangst van de brief kennis had kunnen nemen van B’s aanvaarding – als iemand een brief in zijn brievenbus vindt, maakt hij deze doorgaans meteen open – is er op dat moment al een koopovereenkomst tussen A en B tot stand gekomen. Zoals aangegeven is alternatief c dus juist.

61
Q

Notariskantoor Janssen BV biedt op 26 mei 2021 aan de Hogeschool Den Bosch (juridische afdeling) de jaargangen 2010 tot en met heden van het Nederlands Juristenblad’ alsmede ‘De modellen voor de Rechtspraktijk 2018’ te koop aan voor € 100. Op 31 mei 2021 wordt er door de Hogeschool aan genoemd kantoor een brief gezonden, waarin wordt meegedeeld dat de Hogeschool het aanbod aanvaardt. Op 1 juni 2021 deelt het notariskantoor mee haar aanbod te herroepen, daar een stagiaire van het kantoor eveneens geïnteresseerd is in de tijdschriften en het modellenboek. Op 2 juni 2021 ontvangt het notariskantoor, de brief inhoudende de aanvaarding van de Hogeschool Den Bosch.

Is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen notariskantoor Jansen BV en de Hogeschool Den Bosch (juridische afdeling) en zo ja op welke datum?

(a) Nee, daar de mededeling inhoudende de aanvaarding van het aanbod het notariskantoor niet had bereikt op het moment dat het notariskantoor het aanbod herriep.
(b) Nee, daar het aanbod geen termijn voor aanvaarding bevat, kon het notariskantoor het aanbod herroepen zolang het nog niet was aanvaard.
(c) Ja, op het moment dat de Hogeschool Den Bosch (juridische afdeling) de mededeling inhoudende de aanvaarding heeft verzonden, zijnde 31 mei 2021.
(d) Ja, op het moment dat het notariskantoor de brief inhoudende de aanvaarding heeft ontvangen, zijnde 2 juni 2021.

A

(d) Ja, op het moment dat het notariskantoor de brief inhoudende de aanvaarding heeft ontvangen, zijnde 2 juni 2021.
==>
De alternatieven (a) en (b) zijn onjuist. In deze casus is sprake van een herroepelijk aanbod. Zie art. 6:219 lid 1 BW. Een herroepelijk aanbod kan o.a., niet meer worden herroepen indien een mededeling, inhoudende aanvaarding van het aanbod, is verzonden. Zie art. 6:219 lid 2.

Alternatief (c) is eveneens onjuist. Er is wel een overeenkomst tussen het notariskantoor en de Hogeschool tot stand is gekomen, maar het notarisriskantoor was niet meer bevoegd haar aanbod te herroepen (zie art. 6:219 lid 2 BW).

Alternatief (d) is juist.
Het moment waarop de overeenkomst tot stand komt wordt beheerst door de artikelen 3:37 jo 6:224 BW. Dat is dus het moment waarop het notariskantoor de mededeling inhoudende de aanvaarding heeft ontvangen, zijnde 2 juni 2021.

62
Q

Bewering I
Jansen biedt op 20 mei 2021 zijn woonhuis aan de Marijnenlaan in Heusden in het weekblad ‘de Scherper’ voor € 300.000,= te koop aan.

Bewering II
Jansen biedt op 20 mei 2021 per brief zijn woonhuis met praktijkruimte aan de Marijnenlaan in Heusden voor € 750.000,00 te koop aan, aan zijn goede vriend advocaat Franken. In de brief deelt Jansen mee dat Franken uiterlijk binnen 14 dagen moet reageren.

Welke van de volgende beweringen is juist?
1. In I is sprake van een uitnodiging om in onderhandeling te treden; In II is sprake van herroepelijk aanbod.
2. In I is sprake van een herroepelijk aanbod; In II is sprake van een onherroepelijk aanbod.
3. In I is sprake van een uitnodiging om in onderhandeling te treden; In II is sprake van onherroepelijk aanbod.
4. In zowel I als II is sprake van een herroepelijk aanbod.

A
  1. In I is sprake van een uitnodiging om in onderhandeling te treden; In II is sprake van onherroepelijk aanbod.
    ==>
    Een aanbod is een aan de wederpartij gedaan voorstel tot het aangaan van een overeenkomst, welk voorstel zodanig is bepaald dat door aanvaarding onmiddellijk een overeenkomst ontstaat. Anders gezegd: een aanbod bevat alle essentiële elementen en kan met een enkel ja worden aanvaard. Echter in het arrest Hofland-Hennis (10 april 1981 NJ 1981,532) heeft de Hoge Raad bepaald dat een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs wordt aangeboden door eventuele gegadigden dient te worden opgevat als een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Dit omdat niet alleen de prijs en eventueel verdere voorwaarden van de koop van belang kunnen zijn, maar ook de persoon van de gegadigde. Bij bewering I is dus sprake van een uitnodiging om in onderhandeling te treden.

Ten aanzien van bewering II geldt:
Hier is sprake van een aanbod. Het huis wordt immers niet in een advertentie te koop aangeboden, maar aan een bepaalde persoon: advocaat Franken. Een aanbod is in principe herroepelijk tenzij het een termijn voor aanvaarding inhoudt, of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt. Zie art. 6:219 BW. Het aanbod dat Janssen aan Franken doet houdt een termijn voor aanvaarding in en is daarmee een onherroepelijk aanbod.

63
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende bewering.

Uit artikel 3:39 BW vloeit voort dat het verrichten van een rechtshandeling vormvrij is, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Deze bewering is
1. juist.
2. onjuist.

A
  1. onjuist.
    ==> Artikel 3:39 geeft aan welk gevolg verbonden is aan het niet naleven van een vormvoorschrift bij het verrichten van een rechtshandeling. Het artikel geeft echter geen uitsluitsel over de vraag wélke rechtshandelingen vormvrij zijn en wélke aan vormvoorschriften zijn gebonden.
64
Q

Mathilde is geabonneerd op het computertijdschrift ‘Bits en bytes’. In de abonnementsvoorwaarden valt te lezen dat opzegging van het abonnement vóór 15 november van het lopende abonnementsjaar dient te geschieden via een e-mailbericht of een per post verstuurde brief aan de administratie van het computertijdschrift, dit om eventuele geschillen over een al dan niet (tijdig) gedane opzegging te voorkomen. Op 10 november 2021 stuurt Mathilde een faxbericht aan de administratie van het tijdschrift met de mededeling dat zij haar abonnement met ingang van het volgende abonnementsjaar wenst te beëindigen. De brief wordt door de administratie tijdig en in goede orde ontvangen.

Beoordeel de juistheid van de volgende bewering ten aanzien van deze casus.

Uit artikel 3:39 BW vloeit voort dat de opzegging van het abonnement door Mathilde nietig is, omdat zij de opzegging niet op de voorgeschreven wijze (via e-mail of per post verstuurde brief) heeft gedaan.

Deze bewering is
1. juist.
2. onjuist.

A
  1. onjuist.
    ==>
    Artikel 3:39 heeft alleen betrekking op de situatie dat een uit de wet voortvloeiend vormvoorschrift niet wordt nageleefd. In deze casus gaat het echter om een uit de overeenkomst voortvloeiend vormvoorschrift. Artikel 3:39 is hierop niet van toepassing.
65
Q

Mientje Mus koopt bij een dierenspeciaalzaak een Koningsparadijsvogel (Cicinurrus Regius), die op de lijst van met uitsterven bedreigde diersoorten is geplaatst. Krachtens een wet in formele zin is het verboden handel te drijven in deze diersoort, van welk feit Mientje echter niet op de hoogte is.

Deze koopovereenkomst is
(a) geldig, nu slechts één van de partijen er zich van bewust is dat het sluiten van de overeenkomst in strijd is met de wet.
(b) vernietigbaar, nu slechts één van de partijen er zich van bewust is dat de inhoud van de overeenkomst in strijd is met de wet.
(c) vernietigbaar, aangezien het hier een meerzijdige rechtshandeling betreft die in strijd is met een dwingendrechtelijke beschermingsbepaling.
(d) van rechtswege nietig.

A

(d) van rechtswege nietig.
==>
Alternatief (d) is juist.
Het sluiten van deze overeenkomst is in strijd met een dwingende wetsbepaling uit een wet in formele zin. Deze situatie is geregeld in artikel 3:40, tweede lid, BW. Dit artikellid geeft als hoofdregel dat een dergelijke rechtshandeling van rechtswege nietig is. Op deze hoofdregel worden in het artikellid weliswaar enkele nuanceringen aangebracht, maar die doen zich hier niet voor.

Alternatief (c) is fout, omdat de wettelijke bepaling waar het hier om gaat niet strekt tot bescherming van een der bij de overeenkomst betrokken partijen, zodat de sanctie vernietigbaarheid hier niet aan de orde is. Ook is er geen reden om te veronderstellen dat uit de strekking van de wetsbepaling die het handelen in deze diersoort verbiedt, een andere sanctie dan nietigheid dan wel géén sanctie zou voortvloeien.

De alternatieven (a) en (b) zijn fout, omdat het bekend zijn van partijen met de dwingendrechtelijke wettelijke bepaling niet relevant is voor het intreden van de sanctie of de aard ervan. Het feit dat Mientje niet op de hoogte is van de strijdigheid met de wet, doet dus niets af aan de nietigheid van deze overeenkomst.