L5 Flashcards

De verbintenis in het algemeen en de bronnen van een verbintenis

1
Q

E en F, die met elkaar gehuwd zijn, zijn elkaar op grond van artikel 1:81, eerste lid BW (onder andere) getrouwheid verschuldigd.
Is hier sprake van een verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==> In dit opzicht is tussen E en F sprake van een puur familierechtelijke betrekking.
    Bij een verbintenis moet er sprake zijn van een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking.
    De rechtsbetrekking moet met andere woorden op geld waardeerbaar zijn. Dit houdt bijvoorbeeld in, dat er in het geval van een puur familierechtelijke betrekking geen sprake is van een verbintenis in vermogensrechtelijke zin.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

E en F, die met elkaar zijn gehuwd, zijn op grond van artikel 1:84, eerste lid BW ieder verplicht bij te dragen in de kosten van de huishouding. Is er sprake van een verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    In dit opzicht is tussen E en F sprake van een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

K, rijdend in zijn auto, verleent aan automobilist L, die van rechts komt, geen voorrang. Het gevolg is een aanrijding waarbij de auto van L flink wordt beschadigd. K is jegens L voor die schade aansprakelijk.
Is er sprake van een verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> Op dat moment is sprake van een verbintenis
    tussen K en L. L kan K aanspreken tot schadevergoeding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij een verbintenis moet er sprake zijn van…:
Wat is onjuist?
1. een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking.
2. een rechtsbetrekking tussen twee of meer bepaalde personen.
3. een rechtsbetrekking omtrent een zakelijk object
4. een relatie tussen personen waaraan het recht rechtsgevolg verbindt.
5. alle stellingen zijn juist.

A
  1. een rechtsbetrekking omtrent een zakelijk object
    ==> Mbt 4: dit is de definitie van een rechtsbetrekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Anne en Berend hebben de afspraak gemaakt om samen op vakantie te gaan. Hier is geen sprake van een rechtsbetrekking.
2. Anna en Berend maken de afspraak dat Anne met Berend mee op vakantie zal gaan om Berend en zijn kinderen te verzorgen. Hier is geen sprake van een rechtsbetrekking.
3. Erica en Fabian zijn met elkaar gehuwd op grond van art. 1:81 lid 1 BW. Hier is geen sprake van een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Anna en Berend maken de afspraak dat Anne met Berend mee op vakantie zal gaan om Berend en zijn kinderen te verzorgen. Hier is geen sprake van een rechtsbetrekking.
    ==> Deze afspraak laat wel een rechtsbetrekking ontstaan tussen Anne en Berend. Uit deze relatie vloeien wel juridische rechten en plichten voort en is er dus sprake van een verbintenis.
    ==> Mbt 3: In dit opzicht is er tussen Erica en Fabian sprake van een puur familierechterlijke betrekking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op het moment dat concreet tussen een of meer individueel aan te wijzen personen sprake is van een plicht, c.q. een recht, is sprake van een…
1. goederenrechtelijk recht
2. persoonlijk recht
3. rechtsbetrekking
4. verbintenis

A
  1. verbintenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Karel rijdt in zijn auto en verleent aan Linda, die van rechts komt, geen voorrang. Het gevolg is een aanrijding waarbij de auto van Linda flink wordt beschadigd. Karels is voor die schade aansprakelijk. Op dat moment is er sprake van een verbintenis tussen Karel en Linda.
2. De schuldeiser of crediteur is iemand die recht heeft op een bepaalde prestatie. De schuldenaar of debiteur is iemand die verplicht is om een bepaalde prestatie te leveren.
3. Het voorwerp van de verbintenis is de prestatie van de crediteur. De prestatie kan bestaan uit: een geven, een doen of een niet-doen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het voorwerp van de verbintenis is de prestatie van de crediteur. De prestatie kan bestaan uit: een geven, een doen of een niet-doen.
    ==> Moet zijn:
  2. Het voorwerp van de verbintenis is de prestatie van de DEBITEUR. De prestatie kan bestaan uit: een geven, een doen of een niet-doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sylvia verkoopt haar fiets aan Dirk (art. 7:1 BW). Uit deze koopovereenkomst vloeien voor Sivlia en Dirk over en weer verbintenissen voort.
1. De verplichting van Silvia om haar fiets in eigendom over te dragen aan Dirk.
2. Het recht van Dirk op levering van de fiets.
3. De verplichting van Dirk om de koopprijs van de fiets aan Silvia te betalen.
4. Het recht van Silvia op betaling van die koopprijs.
Klopt dit?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zora en Akka spreken af dat Akka de inrit voor het huis van Zora mag gebruiken om achter in zijn tuin te komen.
Is hier sprake van een verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    Het voorwerp van de verbintenis Akka-Zora bestaat uit het enerzijds niet optreden door Zora jegens Akka als deze over zijn inrit loopt, iets wat Zora wel zou mogen doen als hij in deze geen afspraak had gemaakt met Akka. Daartegenover staat het recht van Akka om gebruik te maken van de inrit voor het huis van Zora.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Joop verhuurt zijn woning aan Klaas (art. 7:201 BW). Welk recht krijgt Klaas?
1. recht op bewoning
2. recht op het huurgenot
3. recht op vruchtgebruik
4. meerdere antwoorden zijn juist

A
  1. recht op het huurgenot
    ==>
    Enerzijds bestaat er de verplichting van verhuurder Joop om het huurgenot aan de huurder Klaas te verschaffen. Daartegenover bestaat het recht op het huurgenot van Klaas. Anderzijds bestaat er de verplichting van Klaas om de huurprpijs te betalen en het geven van een geldsom. Daartegenover bestaat er voor Joop het recht op betaling van de huurprijs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer de schuldeiser zijn recht via de rechter afdwingt, is er sprake van:
1. vorderingsrecht
2. rechtsvordering
3. verhaalsrecht
4. schuld

A
  1. rechtsvordering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer de schuldeiser zijn recht via de rechter afdwingt, en vervolgens het vonnis ten uitvoer brengt,
is er sprake van:
1. vorderingsrecht
2. rechtsvordering
3. verhaalsrecht
4. schuld

A
  1. verhaalsrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij meerdere schuldenaren is de hoofdregel dat ieder van hen voor een gelijk deel verbonden is, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de gezamenlijke debiteuren voor ongelijke delen verbonden zijn, of wanneer uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn.
2. Debiteuren zijn ieder geheel aansprakelijk. Elk van de debiteuren kan voor de gehele schuld worden aangesproken.
3. In het geval van ondeelbare prestatie zijn de debiteuren hoofdelijk verbonden. Bijvoorbeeld, als twee operazangers, een bariton en een bas, de verplichting op zich hebben genomen om een speciaal voor hen gecreëerde compositie op te voeren in het Concertgebouw in Amsterdam, zijn beide verplicht de prestatie te verrichten, en kunnen zij zich alleen bevrijden van hun verplichting door een gezamenlijke prestatie te leveren. .
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een alternatieve verbintenis mort de keus met betrekking tot welke prestatie die wordt verricht, aan de schuldenaar toe, tenzij door de wet, gewoonte of rechtshandeling een afwijking van deze regel geldt.
2. Een verbintenis is voorwaardelijk wanneer bij rechtshandeling haar werking afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Voorwaardelijke verbintenissen kunnen opschortende voorwaarden hebben of onder ontbindende voorwaarden zijn.
3. Een voorwaardelijke verbintenis met opschortende voorwaarde gaat werken op het moment dat de voorwaarde in vervulling gaat. Een voorwaardelijke verbintenis onder ontbindende voorwaarde is in werking vanaf het moment van het ontstaan van de verbintenis, maar de werking eindigt op het moment dat de voorwaarde in vervulling is gegaan.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Joop verkoopt zijn huis aan Otto onder de… (vul in) voorwaarde dat Joop een baan krijgt in Breda. Vanaf het moment dat Joop een baan heeft verkregen in Breda, gaat de verbintenis Joop-Otto werken. Joop is verplicht het huis te leveren, Otto is verplicht de koopsom te betalen.
1. - (er hoeft niks ingevuld te worden(
2. tijdsbepalende
3. ontbindende
4. opschortende

A
  1. opschortende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Piet verkoopt zijn huis aan Jetje onder de ontbindende voorwaarde dat Jetje binnen drie maanden geen passende financiering rond krijgt om het huis te betalen.
Welke stelling is onjuist?
1. Het lukt Jetje niet binnen drie maanden een passende financiering rond te krijgen, zodat de voorwaarde in vervulling gaat. De verbintenis Pietje-Jetje heeft hierdoor nooit bestaan.
2. Het lukt Jetje wel binnen drie maanden een passende financiering rond te krijgen. Vanaf het moment van drie maanden gaat de verbintenis Pietje-Jetje in werking.
3. Het lukt Jetje niet binnen drie maanden een passende financiering rond te krijgen, zodat de voorwaarde in vervulling gaat. Vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde vervalt de verbintenis Pietje-Jetje.
4. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het lukt Jetje niet binnen drie maanden een passende financiering rond te krijgen, zodat de voorwaarde in vervulling gaat. Vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde vervalt de verbintenis Pietje-Jetje.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling mbt verbintenissen met tijdsbepaling klopt niet?
1. Het is een verbintenis waarvan de werking afhankelijk wordt gesteld van een toekomstige gebeurtenis die onzeker is.
2. Het moment van intreden hoeft niet vast te staan.
3. Het is een type voorwaardelijke verbintenissen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het is een verbintenis waarvan de werking afhankelijk wordt gesteld van een toekomstige gebeurtenis die onzeker is.
    ==>
    Verbintenissen met tijdsbepaling: een verbintenis waarvan de werking afhankelijk wordt gesteld van een toekomstige gebeurtenis die zeker zal intreden. Het moment van intreden hoeft niet vast te staan (art. 6:38 BW).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Karel en Martijn komen overeen dat Martijn het stuk grond van Karel niet mag gebruiken tot aan het moment van overlijden van Karel.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Alternatieve verbintenissen
2. Voorwaardelijke verbintenis met opschortende voorwaarde
3. Voorwaardelijke verbintenis onder ontbindende voorwaarde
4. Soortverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Geen van deze antwoorden is juist.
    ==> * Verbintenissen met tijdsbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Joost heeft bij de Nederlandse verzekeringsmaatschappij een levensverzekering afgesloten, inhoudende dat er tegen betaling van een premie bij zijn 65e levensjaar aan hem of bij eerder overlijden aan zijn erfgenaam of begunstigden een soms van €50.000 ineens wordt uitgekeerd.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Alternatieve verbintenissen
2. Voorwaardelijke verbintenis met opschortende voorwaarde
3. Voorwaardelijke verbintenis onder ontbindende voorwaarde
4. Soortverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Geen van deze antwoorden is juist.
    ==> * Verbintenissen met tijdsbepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Joost gaat akkoord met de verplichting om twintig flessen rode wijn Bordeaux 2012 te leveren aan Daan.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Alternatieve verbintenissen
2. Resultaatverbintenissen
3. Soortverbintenissen
4. Speciesverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Soortverbintenissen
21
Q

Joost gaat akkoord met de verplichting om de zwarte Chevrolet Cruze, met kentekenbewijs 24-KTH-7l, bouwjaar 2010 te leveren aan Daan.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Alternatieve verbintenissen
2. Resultaatverbintenissen
3. Soortverbintenissen
4. Speciesverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Speciesverbintenissen
22
Q

Jan en Daan sluiten een overeenkomst tot vervoer van personen.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Inspanningsverbintenissen
2. Resultaatverbintenissen
3. Soortverbintenissen
4. Speciesverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Resultaatverbintenissen
    ==>
    Resultaatverbintenissen: een verbintenis die gericht is op een bepaald resultaat.
    Voorbeeld: de overeenkomst tot vervoer van personen brengt als regel voor de vervoerder de verplichting mee om de reiziger veilig naar de plaats van bestemming te brengen.
23
Q

Jasper gaat tegen betaling van €55 per uur rijles nemen bij autorijschoolhouder Jan.
Dit is een voorbeeld van een:
1. Inspanningsverbintenissen
2. Resultaatverbintenissen
3. Soortverbintenissen
4. Speciesverbintenissen
5. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Inspanningsverbintenissen
    ==> Inspanningsverbintenis: Verplichting om zich in te spannen om een bepaald resultaat te bereiken zonder dat dit resultaat wordt gegarandeerd
    Voorbeeld: Jasper gaat tegen betaling van €55 per uur rijles nemen bij autorijschoolhouder Jan. Op Jan rust een verplichting om Jasper in een auto te leren rijden en hem voor te breiden op een rijexamen.
24
Q

Verbintenissen kunnen slechts ontstaan indien dit…
1. uit een overeenkomst voortvloeit
2. uit de wet voortvloeit
3. uit de wet of uit een overeenkomst voortvloeit
4. Geen antwoord is juist

A
  1. uit de wet voortvloeit
25
Q

Waaruit kan een verbintenis niet ontstaan?
1. Een rechtshandeling
2. Onrechtmatige daad
3. Zaakwaarneming
4. Verschuldigde betaling
5. Ongerechtvaardigde verrijking
6. Een verbintenis kan uit al deze gebeurtenissen ontstaan.

A
  1. Verschuldigde betaling
    ==>
    Wel juist:
  2. Onverschuldigde betaling
26
Q

Janus heeft bij de buurman met een honkbalknuppel een ruit ingeslagen.
Welke stelling is juist?
1. Er is geen verbintenis ontstaan.
2. Er is een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling
3. Er is een verbintenis ontstaan uit ongerechtvaardigde verrijking
4. Er is een verbintenis ontstaan uit onrechtmatige daad

A
  1. Er is een verbintenis ontstaan uit onrechtmatige daad
    ==>
    Janus heeft een onrechtmatige daad gepleegd en kan daarvoor aansprakelijk worden gesteld. Er ontstaat voor hem een verplichting om de door zijn buurman geleden schade te vergoeden.
27
Q

Albert laat Bij Bert die op vakantie is, een nieuwe ruit in de deur zetten, die de voetballende kinderen hebben ingetrapt. Bert is dan verplicht om de kosten van het inzetten van de ruit aan Albert te betalen.
Welke stelling is juist?
1. Er is geen verbintenis ontstaan.
2. Er is een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling
3. Er is een verbintenis ontstaan uit onverschuldigde betaling
4. Geen antwoord is juist

A
  1. Geen antwoord is juist
    ==>
    Voorbeeld verbintenis uit zaakwaarneming: Albert laat Bij Bert die op vakantie is, een nieuwe ruit in de deur zetten, die de voetballende kinderen hebben ingetrapt. Bert is dan verplicht om de kosten van het inzetten van de ruit aan Albert te betalen.
28
Q

Cor betaalt aan Dirk €350 voor een vrieskast die hij bij Dirk heeft gekocht. Het blijkt echter dat Cor de vrieskast al had betaald en dat hij de tweede maal dus onverschuldigd heeft betaald.
Welke stelling is juist?
1. Er is geen verbintenis ontstaan.
2. Er is een verbintenis ontstaan uit ongerechtvaardigde verrijking
3. Er is een verbintenis ontstaan uit onverschuldigde betaling
4. Geen antwoord is juist

A
  1. Er is een verbintenis ontstaan uit onverschuldigde betaling
29
Q

Karel verhuurt zijn caravan aan Mia. Voor Karel en Mia vloeien uit deze overeenkomst over en weer verbintenissen voort. Karel zal het huurgenot aan Mia moeten verschaffen, Mia zal de huurprijs aan Karel moeten betalen. Mia heeft recht op de verschaffing van het huurgenot. Karel heeft recht op betaling van de huurpenningen. Dit is een voorbeeld van een verbintenis die is ontstaan uit:
1. verschuldigde betaling
2. zaakwaarneming
3. een rechtshandeling
4. Geen antwoord is juist

A
  1. een rechtshandeling
    ==>
  2. Verbintenissen die ontstaan uit rechtshandelingen: voornaamste bron is de obligatoire overeenkomst -> meerzijdige rechtshandeling waaruit voor partijen over en weer verbintenissen ontstaan zoals:
    * Koopovereenkomst
    * Ruilovereenkomst
    * Huurovereenkomst
    ==>
    Mbt 1: dat bestaat niet
30
Q

Een natuurlijke verbintenis is:
1. Een rechtsbetrekking tussen twee natuurlijke personen
2. Een verbintenis die ontstaat uit obligatoire overeenkomsten, zoals koopovereenkomst, ruilovereenkomst en huurovereenkomst.
3. Een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, waarbij de prestatie niet afdwingbaar is.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. Een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, waarbij de prestatie niet afdwingbaar is.
31
Q

Wanneer onthoudt een verbintenis de afdwingbaarheid?
1. Verbintenissen die voortvloeien uit spel en weddenschap.
2. Verbintenis die overblijft nadat een verjaringstermijn is verstreken.
3. Krachtens een rechtshandeling.
4. 1+2
5. 1+3
6. 1+2+3

A
  1. 1+2+3
32
Q

Peters en Klaasen komen overeen dat Peters aan Klaasen €10.000 leent tegen 4% rente. Klaasen zal het bedrag in maandelijkse termijnen van €1000 terugbetalen. Tevens wordt overeengekomen dat het bedrag niet door Peters in rechte kan worden afgedwongen.
Dit is een voorbeeld van:
1. Een voorwaardelijke verbintenis
2. Een verbintenissen met tijdsbepaling
3. Een resultaatverbintenis
4. Een natuurlijke verbintenis

A
  1. Een natuurlijke verbintenis
33
Q

De bouwmeester van de gemeente Gouda heeft ƒ 35.000 ontvangen van de aannemer om een vergunning te krijgen voor de bouw van woningen. Men komt erachter dat de bouwmeester steekpenningen heeft aangenomen. Om geen niet-eervol ontslag te krijgen stort de bouwmeester de ƒ 35.000 in de kas van de gemeente. De bouwmeester wordt alsnog niet eervol-ontslagen, en dagvaart de gemeente tot terugbetaling van het geld.
Welke stelling is juist?
1. Er mag worden aangenomen dat appellant die ƒ 35.000 heeft gestort dit deed zodat hij niet wordt ontslagen, waardoor er sprake is van een voorwaardelijke verbintenis.
2. Er mag worden aangenomen dat appellant die ƒ 35.000 heeft gestort dit deed zodat hij niet wordt ontslagen, waardoor er sprake is van een voorwaardelijke verbintenis met ontbindende voorwaarde. Als hij wel wordt ontslagen, treedt de ontbindende voorwaarde, en heeft hij het recht om het geld terug te vorderen.
3. Er mag worden aangenomen dat appellant die ƒ 35.000 heeft gestort uit een gevoel van berouw, fatsoen of iets dergelijks en door die storting vrijwillig heeft willen voldoen aan een natuurlijke verbintenis.
4. Geen stelling is juist.

A
  1. Er mag worden aangenomen dat appellant die ƒ 35.000 heeft gestort uit een gevoel van berouw, fatsoen of iets dergelijks en door die storting vrijwillig heeft willen voldoen aan een natuurlijke verbintenis.
34
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een natuurlijke verbintenis kan voortvloeien uit een dringende verplichting van moraal en fatsoen.
2. Een natuurlijke verbintenis kan voortvloeien uit een dringende morele verplichting jegens de ander heeft.
3. Bij niet nakoming van een natuurlijke verbintenis is de debiteur niet gehouden om schadevergoeding te betalen.
4. Een natuurlijke verbintenis kan dmv een overeenkomst naar een civiele verbintenis worden omgezet.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
35
Q

Welke stelling over het arrest Quint – Te Poel (HR, 15 mei 1959) is onjuist?
1. De casus: Quint had op basis van een overeenkomst met Hubertus te Poel panden gebouwd en dacht dat hij ook de eigenaar van de grond was. Nadat de panden klaar waren kon Hubertus Quint niet betalen. De grond was van Heinricht te Poel, de broer van Hubertus. Heinrich was door natrekking eigenaar van de panden te zijn geworden. Echter weigerde hij te betalen want de overeenkomst was niet met hem afgesloten. Quint vorderde van Heinrich schadeloosstelling op de grond ongerechtvaardigde verrijking. Heinrich was ten koste van Quint verrijkt met panden (de Jong van Lier & de Bie, 2016).
2. De rechtbank oordeelde dat de verbintenis kan worden gevonden in redelijkheid en billelijkheid. het hof vond van niet. De Hoge Raad bepaalde dat de vordering van de aannemer (Quint) niet wordt toegewezen.
3. De rechtsvraag was: Kan Quint op grond van ongerechtvaardigde verrijking de betaling van Heinrich vorderen? De Hoge Raad oordeelde negatief want Quint had de openbare registers kunnen raadplegen en op deze manier kunnen weten dat hij ging bouwen op grond die niet van de opdrachtgever was.
4. De rechtsregel was: Verbintenissen hoeven niet rechtsstreek op een wetsbepaling te zijn gebaseerd, maar kunnen ook voorvloeien uit het systeem van de wet, als dit aansluit bij verbintenissen die wel in de wet zijn geregeld.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
36
Q

Daan en Edward spreken af dat zij hun auto’s met elkaar zullen ruilen.
Wat is het object van de verbintenis?
1. Het in eigendom geven van Daan z’n auto aan Edward, en het in eigendom geven van Edward z’n auto aan Daan.
2. De auto’s van Daan en van Edward.
3. Het eigendomsrecht op elkaars auto’s
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. Het in eigendom geven van Daan z’n auto aan Edward, en het in eigendom geven van Edward z’n auto aan Daan.
    ==> Het voorwerp (=object) van de verbintenis is de prestatie.
37
Q

Fred beschadigt de auto van Geert.
Wat is het object van de verbintenis?
1. 2. Het verschuldigde bedrag aan schade aan de auto van Geert.
2. Het recht van Geert op schadevergoeding.
3. Het geven van een (geldelijke) vergoeding aan Geert.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. Het geven van een (geldelijke) vergoeding aan Geert.
    ==> Het voorwerp (=object) van de verbintenis is de prestatie.
38
Q

A verkoopt op 14 oktober 2021 zijn huis aan B onder de ontbindende voorwaarde dat de overplaatsing van B van de vestiging van het bedrijf waar hij nu werkt, naar de vestiging in de plaats waar het huis van A staat, niet doorgaat. Op 17 november 2021 is duidelijk dat B’s overplaatsing niet doorgaat, zodat de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat.
B stelt nu dat door de vervulling van de ontbindende voorwaarde de verbintenis A-B nooit heeft bestaan.
Is deze stelling van B juist?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==>
    De stelling van B is niet juist. In de periode voor de vervulling van de ontbindende voorwaarde bestaat de verbintenis wel en heeft zij haar werking. Eerst vanaf het moment van de vervulling van de ontbindende voorwaarde vervalt de verbintenis.
    (zie artikel 6:22 BW.)
39
Q

Mikko en Bas, studiegenoten, sluiten een weddenschap, met als inzet dat degene die het eerst afstudeert voor de ander een reis naar Barcelona zal betalen.
Is her sprake van (het voldoen aan) een natuurlijke verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    Hier is inderdaad een natuurlijke verbintenis ontstaan. Van een natuurlijke verbintenis is onder meer sprake indien de wet aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt. Artikel 7A:1825 e.v. BW onthoudt de afdwingbaarheid aan verbintenissen die voortvloeien uit spel en weddenschap.
40
Q

Na een arbeidsovereenkomst van veertig jaar gaat werknemer Kees van Oyen met pensioen. Ter gelegenheid daarvan biedt werkgever Zandstraal Kees, wegens diens enorme inzet voor het bedrijf, een reis naar Australië aan ter waarde van € 2200. Kees van Oyen, die nu eindelijk in de gelegenheid is zijn aldaar wonende dochter te bezoeken, aanvaardt ontroerd deze geste.
Is her sprake van (het voldoen aan) een natuurlijke verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==>
  2. Hier is geen natuurlijke verbintenis ontstaan. Een natuurlijke verbintenis bestaat onder meer indien de schuldenaar jegens de schuldeiser een dringend morele verplichting heeft. De te verrichten prestatie moet van zodanige aard zijn, dat deze naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan de schuldeiser toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Hiervan is in deze casus geen sprake. Werkgever Zandstraal is immers naar maatschappelijke opvattingen moreel niet verplicht tot het geven van een reis bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met een van zijn werknemers. In casu is tussen partijen een schenkingsovereenkomst tot stand gekomen.
41
Q

Liza heeft aan haar zus Maria € 3600 geleend. Afgesproken is dat Maria het bedrag dient terug te betalen in twaalf maandelijkse termijnen van € 300 en dat zij over het geleende bedrag geen rente is verschuldigd. Tevens zijn zij overeengekomen dat Liza de terugbetaling niet in rechte zal afdwingen
Is her sprake van (het voldoen aan) een natuurlijke verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==>
    Ingevolge artikel 6:3, tweede lid, sub a, BW kan krachtens een rechtshandeling de afdwingbaarheid aan een verbintenis worden onthouden. Hiervan is in deze casus sprake. Liza en Marga zijn immers overeengekomen dat Liza de terugbetaling niet in rechte kan afdwingen. Tussen Liza en Marga is hierdoor een natuurlijke verbintenis ontstaan
42
Q

De welgestelde chirurg Peter komt op weg naar de golfclub zwerver Y tegen. Peter overhandigt hem € 25, omdat hij zeer begaan is met het lot van zwervers.
Is her sprake van (het voldoen aan) een natuurlijke verbintenis?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==>
  2. Hier is geen natuurlijke verbintenis maar een schenkingsovereenkomst tot stand gekomen. Peter heeft het geldbedrag uit vrijgevigheid overhandigd aan de zwerver (zie artikel 7:175 BW). Een natuurlijke verbintenis vereist het bestaan van een dringende morele verplichting van de schuldenaar jegens degene die tot de prestatie is gerechtigd. Er moet niet alleen sprake zijn van een dringende morele verplichting aan de zijde van de schuldenaar (te beoordelen aan de hand van objectieve maatstaven), maar er moet ook een sterke aanspraak op die prestatie van de schuldeiser tegenover staan. Het is dus mogelijk dat iemand zich moreel tot iets verplicht acht en dat naar objectieve maatstaven ook is, maar dat toch niet van een natuurlijke verbintenis kan worden gesproken, omdat daar geen sterke aanspraak van een ander tegenover staat. Dat laatste is in deze casus het geval. De chirurg Peter mag zich naar objectieve maatstaven al dan niet verplicht achten tot de verrichte prestatie, maar daar staat geen tegenoverliggende dringende aanspraak van de zwerver jegens Peter tegenover.
43
Q

A heeft een onbedwingbare gokneiging. Als ten gevolge hiervan al zijn liquide middelen verdwenen zijn, leent hij van zijn vriend B € 50.000 om in het casino te gaan spelen. B is op de hoogte van de bestemming die A aan het geleende geld wil geven.
In het casino verliest A ook het van B geleende geld. A weigert vervolgens het geleende bedrag aan B terug te geven. Als B hem in rechte dreigt aan te spreken, voert A aan dat zulks niet tot resultaat zal leiden daar het hier een schuld uit spel en weddenschap betreft.
Wat vindt u van deze stelling?
1. Juist
2. Onjuist

A
  1. Onjuist
    ==>
    De stelling van A is onjuist. Het betreft hier een schuld uit de geldlening A-B. Uit deze overeenkomst is een civiele verbintenis (is rechtens afdwingbare verbintenis) ontstaan. Dat A het geld gebruikte om in het casino te spelen is voor de vraag naar het bestaan van een natuurlijke verbintenis of een civiele verbintenis niet van belang.
44
Q

De welgestelde Ina heeft een zus, genaamd Clara, die invalide is en geheel buiten haar schuld in behoeftige omstandigheden verkeert. Ina betaalt haar zus maandelijks € 150 zodat zij enigszins in haar levensonderhoud kan voorzien.
Nadat Ina gedurende twee jaren maandelijks € 150 aan Clara heeft betaald, zegt Ina Clara toe dat zij maandelijks het bedrag van € 150 aan Clara zal blijven betalen totdat zij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. Na vijf jaren, Clara is dan 55 jaar, stopt Ina met de maandelijkse betalingen omdat zij er achter is gekomen dat Clara her en der allerlei onthullingen doet over haar – tot dan toe geheim gebleven – rijk geschakeerd liefdesleven. Ina is daar zeer verbolgen over en durft zich niet meer in haar woonplaats te vertonen.
Kan Clara in rechte nakoming eisen van de maandelijkse betalingen?
1. Ja, want het is een natuurlijke verbintenis
2. Nee, want het is een natuurlijke verbintenis
3. Ja, want het is een civiele verbintenis
4. Nee, want het is een civiele verbintenis

A
  1. Ja, want het is een civiele verbintenis
    ==>
    Alvorens de vraag te kunnen beantwoorden of Clara in rechte nakoming kan eisen, moeten we eerst nagaan of tussen Clara en Ina een natuurlijke verbintenis is ontstaan. De maandelijkse betaling door Ina aan Clara kan gezien worden als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. We kunnen stellen dat op Ina een dringende verplichting van moraal en fatsoen rust om haar zus Clara financieel te ondersteunen. Het feit dat er tussen de welgestelde Ina en de behoeftige Clara een nauwe familierelatie bestaat kan bij de bepaling van het bestaan van een dringende morele verplichting een rol spelen. Of Clara nakoming kan eisen van de maandelijkse betalingen is afhankelijk van de vraag of de tussen Ina en Clara bestaande natuurlijke verbintenis is omgezet in een rechtens afdwingbare (= civiele) verbintenis. Een natuurlijke verbintenis wordt omgezet in een civiele verbintenis door een overeenkomst tussen schuldenaar en schuldeiser (artikel 6:5, eerste lid, BW). Deze omzettingsovereenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Uit artikel 6:5, tweede lid, BW blijkt dat voor een verbintenis zonder tegenprestatie (zoals hier het geval is) het aanbod van de schuldenaar als aanvaard geldt, wanneer het door de schuldeiser niet onverwijld is afgewezen. Niets in de casus wijst erop dat Clara het aanbod heeft afgewezen. Door de toezegging van Ina en de daaropvolgende (stilzwijgende) aanvaarding door Clara is de natuurlijke verbintenis dus omgezet in een civiele verbintenis. Deze verbintenis is rechtens afdwingbaar, zodat Clara hiervan in rechte nakoming kan eisen.
45
Q

L heeft een buurman, M, die door allerlei omstandigheden zonder geld komt te zitten. L geeft M in januari 2022 iedere week € 75. Eind februari 2022 vordert L € 300 van M terug. M stelt dat hij dat bedrag niet aan L hoeft terug te geven daar L dit geld heeft gegeven ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Heeft M in dezen gelijk?
1. M heeft gelijk, het was een natuurlijke verbintenis, en daarom hoeft M het geld niet terug te geven.
2. M heeft geen gelijk, het was een natuurlijke verbintenis, en daarom moet M het geld teruggeven.
3. M heeft geen gelijk. L heeft geen morele verplichting gehad om aan M geld te geven. Het was een geldlening, geen natuurlijke verbintenis. En dus moet M terugbetalen.
4. M heeft geen gelijk. Het was geen natuurlijke verbintenis omdat er op L geen dringende verplichting van moraal en fatsoen rust om M geldelijke steun te verlenen. L heeft echter bij iedere betaling van € 75 aan M een gift gedaan, die hij niet meer kan terugvorderen.

A
  1. M heeft geen gelijk. Het was geen natuurlijke verbintenis omdat er op L geen dringende verplichting van moraal en fatsoen rust om M geldelijke steun te verlenen. L heeft echter bij iedere betaling van € 75 aan M een gift gedaan, die hij niet meer kan terugvorderen.
46
Q

Welke van de volgende beweringen is onjuist?
(a) Bij een verbintenis zijn altijd een schuldeiser en een schuldenaar betrokken.
(b) Het object van een verbintenis is de prestatie waartoe de schuldeiser gerechtigd is.
(c) Een rechterlijke uitspraak kan een verbintenis in het leven roepen.
(d) Een verbintenis is altijd in rechte afdwingbaar.

A

(d) Een verbintenis is altijd in rechte afdwingbaar.
==>
Een verbintenis wordt gedefinieerd als een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer bepaalde personen, waarbij de ene partij (schuldeiser) is gerechtigd tot een bepaalde prestatie waartoe de andere persoon (schuldenaar) verplicht is. Alternatief (a) is dus juist.

Het object ofwel het voorwerp van een verbintenis is inderdaad de te verrichten prestatie (een geven, een doen, een niet-doen) door de schuldenaar. De schuldeiser is tot die bepaalde prestatie gerechtigd. Alternatief (b) is dus eveneens juist.

Een verbintenis kan diverse ontstaansbronnen hebben. Een rechterlijke uitspraak kan een verbintenis in het leven roepen. De rechter kan bijvoorbeeld X veroordelen tot het meewerken aan de overdracht van zijn huis aan Y. Ook alternatief (c) is derhalve juist.

Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis, een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking, maar heeft als kenmerk dat zij niet in rechte afdwingbaar is. Dit alternatief is dus onjuist

47
Q

Welk(e) van de onderstaande wetsartikelen roept/roepen rechtstreeks een verbintenis in het leven?
1. uitsluitend artikel 3:84 BW
2. uitsluitend artikel 6:74 BW
3. uitsluitend artikel 6:271 BW
4. zowel artikel 6:74 als artikel 6:271 BW

A
  1. zowel artikel 6:74 als artikel 6:271 BW
    ==>
    De artikelen 6:74 en 6:271 BW roepen rechtstreeks een verbintenis in het leven.

Artikel 6:74 BW verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser lijdt ten gevolge van ‘wanprestatie’ door de schuldenaar, te vergoeden. Op grond van dit wetsartikel ontstaat dus een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen partijen, op grond waarvan de schuldeiser jegens de schuldenaar recht heeft op vergoeding van de geleden schade. Artikel 6:271 BW doet voor partijen de verplichting ontstaan tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Als de tussen verkoper A en koper B gesloten koopovereenkomst inzake een wasmachine voor een prijs van € 1000 ontbonden wordt en de wasmachine reeds is geleverd en betaald, dient op grond van dit artikel B de wasmachine terug te leveren aan A en dient A de koopprijs van de wasmachine terug te betalen aan B. Ook dit artikel roept dus verbintenissen tussen A en B in het leven. Alternatief d is dus juist.

Artikel 3:84 BW roept geen verbintenis in het leven. Dit artikel geeft de vereisten voor overdracht van een goed weer. Als aan de aldaar gestelde vereisten is voldaan heeft dit als rechtsgevolg dat een goed is overgegaan van het (vermogen van) A naar (het vermogen van) B.

48
Q

Van den Akker geeft zijn zeilschip op 15 maart 2021 voor onbepaalde tijd in bruikleen aan Veerdonk onder de ontbindende voorwaarde dat Veerdonk er niet in slaagt om binnen een maand een ligplaats in de jachthaven van Goes te verkrijgen. Het lukt Veerdonk niet om binnen een maand een ligplaats in de jachthaven van Goes te bemachtigen.
Het in vervulling gaan van de voorwaarde heeft tot gevolg dat
1. de rechtsgrond voor de verrichte prestatie met terugwerkende kracht is komen te vervallen.
2. de door Van den Akker verrichte prestatie geldig is verricht, maar Veerdonk niettemin verplicht is de zeilboot terug te geven aan Van den Akker.
3. de verbintenis in stand blijft, maar voor Veerdonk een ongedaanmakingsverplichting is ontstaan.

A
  1. de door Van den Akker verrichte prestatie geldig is verricht, maar Veerdonk niettemin verplicht is de zeilboot terug te geven aan Van den Akker.
    ==>
    In artikel 3:38, tweede lid, BW wordt uitdrukkelijk bepaald dat de vervulling van een voorwaarde geen terugwerkende kracht heeft. Dit houdt in dat de verbintenis, die van meet af aan werkt, pas met het intreden van de gebeurtenis haar werking verliest (zie ook artikel 6:22 BW). Dat betekent dus dat de door Van den Akker verrichte prestatie (het in bruikleen geven van de zeilboot) geldig is verricht.

Het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde nadat de schuldenaar heeft gepresteerd, heeft wel tot gevolg dat de schuldeiser verplicht is om de reeds verrichte prestatie ongedaan te maken, tenzij uit de inhoud of strekking van de rechtshandeling anders voortvloeit (artikel 6:24, eerste lid, BW). Veerdonk is dus verplicht de zeilboot terug te geven aan Van den Akker. Uit de casus blijkt immers niet dat uit de inhoud of strekking van de overeenkomst iets anders voortvloeit.

49
Q

Welke van de volgende beweringen ten aanzien van pluraliteit is juist?
(a) Bij pluraliteit van schuldenaren is er altijd sprake van hoofdelijke verbondenheid.
(b) Bij pluraliteit van schuldeisers is er altijd sprake van een deelbare prestatie.
(c) Verplichten meerdere personen zich tot een ondeelbare prestatie, dan is er altijd sprake van hoofdelijke verbondenheid.
(d) Bij een deelbare prestatie is er nooit sprake van hoofdelijke verbondenheid.

A

(c) Verplichten meerdere personen zich tot een ondeelbare prestatie, dan is er altijd sprake van hoofdelijke verbondenheid.
==>
Alternatief (a) is onjuist. Pluraliteit van schuldenaren houdt niet zonder meer in dat er sprake is van hoofdelijke verbondenheid. Integendeel, artikel 6:6, eerste lid, BW bepaalt immers uitdrukkelijk dat índien een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, zij ieder voor een gelijk deel verbonden zijn, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. De hoofdregel luidt dus: bij deelbare prestaties is er sprake van verbondenheid voor gelijke delen.

Ook alternatief (b) is onjuist. Of er sprake is van pluraliteit van schuldeisers heeft niet van doen met de vraag naar de deelbaarheid van de prestatie. Pluraliteit van schuldeisers houdt niets anders in dan dat een prestatie aan twee of meer schuldeisers verschuldigd is.

Als de prestatie deelbaar is, dan zijn de schuldeisers in beginsel ieder voor een gelijk deel tot de prestatie gerechtigd. Is de prestatie ondeelbaar dan hebben de schuldeisers een gezamenlijk vorderingsrecht.

Alternatief (c) is juist. Zie artikel 6:6 tweede lid BW. Zijn meerdere personen ten opzichte van een schuldeiser tot een ondeelbare prestatie verplicht, dan zijn ze hoofdelijk verbonden.

Alternatief (d) is onjuist. In artikel 6:6 tweede lid BW wordt uitdrukkelijk bepaald dat hoofdelijke verbondenheid ook kan voortvloeien uit wet/ gewoonte of rechtshandeling.