Kleine SV alle hoofdstukken Flashcards

1
Q

Problemen bij het onderzoek in neuropsychologie:

A
  • duur te kort van follow up metingen

- gebrek aan replicatiestudies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanbevelingen: hoofdstuk 1

A
  1. Meer evidence-based werken
  2. Behandelingen beter gestandaardiseerd
  3. Behandelingen gepubliceerd
  4. Meer evaluatieonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CF model:

A

bedoeld voor het op systematische wijze ordenen van ‘aspecten van het menselijk
functioneren die gerelateerd kunnen zijn aan gezondheidsproblemen’.

Er wordt op 3 niveaus naar
het menselijk functioneren gekeken:
1. Het perspectief van het menselijk organisme, onderverdeeld in ‘functies van het organisme’ en
‘anatomische eigenschappen’.
2. Perspectief van menselijk handelen
3. Perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven (participatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijke definities ICF

A
  • stoornissen -> afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen
  • beperkingen -> moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ICF ordent onder

A

stoornissen, beperkingen, participatieproblemen, externe factoren en persoonlijke
factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kanttekeningen ICF model:

A

-neurologische stoornissen zijn in feite slechts conceptuele constructen waarmee klinische
observaties worden verklaard

  • soms is er om een behandeling meer vorm te geven meer informatie vereist dan in het model past.
  • geen ruimte om kwaliteit van leven en tijd sinds het letsel weer te geven.
  • geen onderscheid tussen eigen kijk op functioneren en iemand anders oordeel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitieve revalidatie:

A

behandeling, gericht op de directe gevolgen van hersenletsel in de zin van
cognitieve stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neuropsychologische revalidatie

A

de bredere behandeling van patienten met hersenletsel (en/of hun
systeem), gericht op cognitieve, maar ook emotionele, sociale en/of gedragsmatige problemen ten
gevolge van hersenletsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De belangrijkste doelen van neuropsychologische revalidatie bevinden zich in termen van de ICF
meestal op het niveau van? En minder op?

A

activiteiten en participatie en in mindere mate op stoornisniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een holistisch revalidatieprogramma

A

hersenletsel wordt op een geïntegreerde wijze benaderd

cognitieve, emotionele en gedragsmatige gevolgen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gianotti’s globale driedeling gevolgen van hersenletsel:

A
  1. Neurologisch
  2. Psychologisch
  3. Psychosociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedragsmodificatietechnieken (wat staat hierbij centraal?)

A

belonen van gewenst gedrag staat centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cognitieve revalidatie (Wilson):

A

een proces waarbij mensen met hersenletsel samenwerken met
professionals in de gezondheidszorg om cognitieve stoornissen ten gevolge van hersenletsel tegen te
gaan of te verlichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cognitieve training (wat is het en waaruit bestaat het?)

A

het deel van de cognitieve revalidatie dat zich richt op het aan patiënten
aanleren van vaardigheden waardoor (de gevolgen van) cognitieve stoornissen kunnen worden
verminderd.

  1. Functietraining: herhaalde oefening en stimulering (veel computer)
    - Nooit generalisatie aangetoond
    - ontbreekt theoretisch fundament
  2. Vaardigheidstraining: trainen van praktische vaardigheden op taakniveau (in specifieke taken
    en activiteiten)
    -verschil met functietraining is dat er niet gepoogd wordt een onderliggende cognitieve
    functie te verbeteren: het doel is het beter uitvoeren van de taak zelf
  3. Strategietraining: wanneer de patiënt compensatie gedrag wordt geleerd dat van toepassing
    kan zijn in meerdere taken/situaties waarin een beroep wordt gedaan op een bepaalde
    cognitieve functie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tabel 2.1 (Gross & Schutz, 1986): Interventiemethodes/strategieen

A
  1. Omgevingsaanpassing: de omgeving kan makkelijker aangepast worden dan de patiënt zelf.
  2. Stimulus-Respons-conditionering: komt overeen met gedragsmodificatie. Wordt
    aangenomen dat de patiënt kan leren en dat eenmaal aangeleerd gedrag stabiel blijft.
  3. Vaardigheidstraining: vaardigheden moeten verbeterd kunnen worden, in termen van
    cognitieve vaardigheden en niet van taken en activiteiten.
  4. Strategiesubstitutie: een niet-werkende strategie van de patiënt vervangen door een andere
    strategie, die toegepast kunnen worden in een bepaalde categorie van situaties. Patiënt
    moet beschikken over zelfmonitoring vaardigheden.
  5. Cognitieve cyclus model: iemand stelt zich een doel, heeft een verwachting over de
    voorwaarden voor het slagen van zijn doel, maakt een plan, zet dit in gang en vergelijkt
    uiteindelijk het resultaat met het oorspronkelijke doel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Evidence-based practice kan worden gedefinieerd als het

A

zorgvuldig, expliciet en verstandig
gebruiken van het beste bewijs dat op dit moment beschikbaar is, wanneer beslissingen worden
genomen over de zorg voor individuele patiënten.

17
Q

Drie aanpassingsfases Van Erp en Donders (2004):

A
  1. Herstelfase: minimaliseren lichamelijke gevolgen
  2. Verwerkingsfase: confrontatie en aanpassing aan blijvende gevolgen
  3. Aanpassingsfase: aanpassing aan definitieve veranderingen
18
Q

Ontbrekend ziekte-inzicht gevolg van:

A
  1. direct gevolg hersenletsel
  2. gevolg van cognitieve stoornissen
  3. gevolg van gebrek aan juist informatie
  4. een psychologisch defensiemechanisme
19
Q

Van den Broek (2005), drie stadia in het doorlopen van ziekte-inzicht:

A
  1. Het niet- herkennen of ontkennen van problemen -> veel psycho-educatie en feedback nodig
  2. Besef van veranderingen of problemen -> vertrouwen in het bereiken van doelstelling opbouwen
  3. Actief zoeken naar oplossingen voor problemen -> goed startmoment behandeling,
    belemmerende factoren wegnemen
20
Q

Gedragsmodificatie is in de praktijk vaak moeilijk uit te voeren omdat:

A

*het sterk afhankelijk is van consequent handelen van iedereen die bij de patiënt betrokken is

*vereist een voldoende lange periode het leren in te slijpen en dit gaat ten koste van de aandacht
van andere patiënten

21
Q

ABC-methode is?

A

een sterk vereenvoudigd model waarbij gestructureerde analyses worden gemaakt
van het probleemgedrag, de uitlokkers van het gedrag en de eventuele consequenties van het gedrag
voor de patiënt.

Op basis van het model worden interventies doorgevoerd, die in principe bestaan uit
het veranderen van antecedenten en/of het veranderen van consequenties.

22
Q

Onderlinge communicatie tussen disciplines met betrekking tot neuropsychologische stoornissen
zorgen voor de volgende problemen:

A
  1. onvoldoende kennis van neuropsychologische stoornissen, terminologie en manifestatie -> er
    wordt te snel gesproken op stoornissenniveau
  2. in het stellen van behandeldoelen wordt onvoldoende rekening gehouden met wat haalbaar is op
    grond van het neuropsychologische profiel van een patiënt -> opheffen van de beperking wordt vaak
    als behandeldoel gekozen maar dit is gelijk het hoogst haalbare
  3. Gestelde doelen en gekozen interventies worden door de verschillende disciplines binnen het
    multidisciplinaire team niet uniform geoperationaliseerd -> behandeldoelen worden dan niet
    concreet genoeg uitgewerkt
  4. Onderschatten van de eigen specifieke invloeden als behandelaar
23
Q

Neuropsycholoog moet zorgen voor de volgende aspecten:

A
  1. Vergroten van kennis

2. Stellen van reële doelen en vertaling voor het behandelteam

24
Q

Mccillan en Sparks (1999) SMART model, doelen moeten:

A
  • Client-centered zijn
  • Realistisch en haalbaar
  • Helder zijn duidelijk
  • Definitieve tijdslijn nodig
  • Meetbaar
25
Q

Interdisciplinaire cognitieve behandeling (ICB):

A

CB is een aanpak waarmee elke behandelaar binnen een multidisciplinair behandelteam de patiënt
op dezelfde wijze benaderd. Een patiënt komt in aanmerking voor de ICB als er sprake is van
complexe cognitieve problematiek na verworven hersenletsel.

26
Q

Handboek ICB is een leidraad voor

A

voor het beschrijven van beperkingen van een patiënt en het samenstellen van een individueel behandelplan waarbij tevens keuzes gemaakt worden uit de
mogelijkheden.

27
Q

*Deel 1 van het ICB handboek bestaat uit 6 probleemgebieden:

A
  1. bewustzijn, tempo en aandacht
  2. waarnemen
  3. onthouden
  4. handelen
  5. communiceren
  6. gedrag
28
Q

Doelen van ICB worden op 3 niveau’s gesteld:

A
  1. zelfstandig, zonder hulpmiddel
  2. met hulp
  3. omgeving wordt aangepast
29
Q

*Deel 2 van ICB bestaat uit zes sets van methodes:

A
  1. Omgeving beïnvloeden
  2. Hulpmiddelen leren gebruiken
  3. Functie en vaardigheid verbeteren
  4. Procedures en strategieën aanleren
  5. Inzicht vergroten en gedragsveranderingen bewerkstelligen
  6. Specifieke vaardigheden aanleren

In deze sets van methoden zijn per probleemgebied verschillende methoden en de daarbij passende
specifieke beschrijvingen weergegeven

30
Q

De term executieve functies staat voor?

A

is een verzamelnaam voor capaciteiten die nodig zijn om doelen te stellen, plannen te maken en de plannen op executieve wijze uit te voeren. De functies zijn nodig om in complexe, nieuwe, en/of ongestructureerde situaties waarin flexibiliteit en aanpassingsvermogen
vereist zijn.

31
Q

Dysexecutief syndroom hebben problemen met?

A

problemen met aanbrengen van structuur, planning en organisatie, met redeneren en probleem oplossen, een verminderde zelf monitoring en aandachtstoornissen.

32
Q

De executieve functies spelen een belangrijke rol in 3 controleaspecten van aandacht:

A
  1. Controle is nodig voor gerichte aandacht
  2. Verdeelde aandacht is nodig wanneer 2 soorten input verwerkt moeten worden.
  3. Volhouden van executieve controle over de aandacht (volgehouden aandacht)