Hoorcollege 5: Persoonlijkheidsproblematiek Flashcards
Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen
egosyntoon, ontstaan in de ontwikkeling, aanleiding tot disfuntioneren
Hoe verschilt een persoonlijkheidsstoornis van een syndroomstoornis
Syndroomstoornissen zijn egodystoon, hebben een ander beloop en zijn niet voortdurend aanwezig
Wat is dan een normale persoonlijkheid
habituele wijze van doen, voelen en doen (variatie binnen een persoon is groot
consistent over situaties heen
is rond 18e levensjaar gevormd
Wanneer verandert je persoonlijkheid weer
rond je 60-65e levensjaar
in richting van betere adaptie
verklaring: biologische rijping, dus afname van impulsiviteit, maar ook omgevingsinvloeden (correctieve ervaringen, feedback ervaring, verantwoordelijkheidstoename)
Wat zijn de 3 Pās van een persoonlijkheidsstoornis
Pervasief: over de meeste situaties
Pathologisch: veroorzaakt lijden en/of slecht functioneren
Persistent: stabiel vanaf jonge volwassenheid
DSM-5 Cluster A
vreemd/bizar
paranoide (wantrouwen)
Schizotypische (betrekkingsideeen, psychotische angst)
schizoide (isolatie, gebrek aan verlangens en affecten)
DSM-5 Cluster B
Emotioneel
theatraal (aandacht)
Narcistisch (superioriteit)
Borderline (instabiliteit)
antisociaal (normoverschrijdend, crimineel)
DSM-5 Cluster C
Angstig
ontwijkend (vermijden)
afhankelijk (aanklampen aan helper)
obsessief-compulsief (dwangmatig)
Comorbiditeit
Is hoog zowel binnen persoonlijkheidsstoornissen, als met syndroomstoornissen
Beloop
Ontstaan in adolescentie, niet per se chronisch (kwalitieit van leven en maatschappelijke participatie wel lager) maar is heel behandelbaar
Biologische modellen
genetisch (50%)
neurotransmitter systemen
hersengebieden
Neurotransmittersysteem
Biologische modellen
dopamine: cognitieve problemen, cluster A
Serotonine: woede, impulscontrole
MAO: monoamine-oxidase, agressoe
Hersengebieden
biologische modellen
Gebrek aan frontale corticale controle op impulsen en emoties (midden brein)
Midde-brein disfcuntioneren: hyper emotionaliteit/ onder emotionaliteit
Nurture: omgevingsfactoren
Trauma/misbruik: fysiek, emotioneel, seksueel
verwaarlozing: fysiek, emotioneel, pedagogisch, verwenning
opvoeding: straffend, veeleisend, inperkend of voorbeeldgedrag
hechting: onveilig/veilig
andere ontwikkelingsverstoringen: te vroeg volwassen verantwoordelijkheid, verlies ouders zieke ouders, parentificatie
Gen-omgevingsinteractie
Genetische kwetsbaarheid in combinatie met ongunstige omgeving en meemaken life events ā> psychopathologie
overleven in een uitdagende wereld, toen functioneel maar nu niet meer