DSM classificaties van de verschillende stoornissen Flashcards

1
Q

Oppositional Defiant Disorder (ODD)

A

> 6 maanden met >4 symptomen
1. boos/geirriteerd (verliest geduld, aanrakerig en gerirriteerd en is vaak boos en verwijtend)
2. ruziemakend/provocerend gedrag (gaat vaak in discussie, gaat altijd tegenin, irriteert anderen opzettelijk, geeft anderen de schuld voor eigen gedragingen)
3. wraakzucht (is tenminste 2 keer wraakzuchtig geweest in het afgelopen half jaar)
–> 1: internaliserend, 2: externaliserend, 3: wraakzuchtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Disruptieve Stemmingsdisregulatiestoornis (DMDD)

A
  1. hevige terugkomende verbale uitbarstingen
  2. de uitbarstingen zijn inconsistent met het niveau van ontwikkeling
  3. > 3x pw
  4. meestal geirriteerde stemming
  5. symptomen aanwezig >12 maanden, waarvan >3 maanden geen moment zonder symptomen
  6. symptomen zijn aanwezig in meerdere settings
  7. diagnose niet < 6jr, of > 18 jr gesteld
  8. Symptomen begonnen < 10 jr oud
  9. niet te verklaren door depressie, manische of hypomanische symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schizofrenie

A
  1. wanen: achtervolgings, grootheids of referentiewanen
  2. hallucinaties: auditief, visueel, tactiel, olfactorisch
  3. desorganisatie van spraak/gedachten
  4. desorganisatie van abnormaal gedrag: onhandig, onvoorspeldbaar geagiteerd; catatonia
  5. negatieve symptomen
    > 6 maanden aan verstoord evenwicht, waaronder 1 maand aan symptomen
    –> uitsluiting van schizoaffectieve stoornis/depressie/bipolaire stoornis/middelenmisbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Korte psychotische stoornis

A
  1. wanen: achtervolgings, grootheids of referentiewanen
  2. hallucinaties: auditief, visueel, tactiel, olfactorisch
  3. desorganisatie van spraak/gedachten
  4. desorganisatie van abnormaal gedrag: onhandig, onvoorspeldbaar geagiteerd; catatonia
    > 1 symptoom van (1,2,3), duur van een episode >1 dag, < 1 maand
    –> kan niet verklaard worden door een depressie of bipolaire stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anorexia Nervosa (AN): criteria

A
  1. Beperkte energie-inname, resulterend in significant laag lichaamsgewicht
  2. vrees om aan te komen of dik te worden, persisterend gedrag dat aankomen verhindert
  3. Verstoorde lichaamsbeleveing, waardoor enorme invloed op behouden van ondergewicht, zelfbeeld hangt hiervan af (niet de ernst in kunnen zien)

ernst hangt af BMI, <17kg/m2 is mild, <15kg/m2 is extreem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anorexia Nervosa (AN): subtypes

A

restrictieve type: geen binge eet-symptomen. Dit type dieet/eet veel te weinig of sport veel
eetbuien/purgerend type: Deze krijgt excessieve eetbuien en heeft hier later spijt van en gebruikt dan laxeermiddelen/braken etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Boulimia Nervosa (BN)

A
  1. eten van een hoeveelheid voedsel die veel groter is dan normaal + controleverlies
  2. compensatiegdrag (zoals braken/overmatig sporten)
  3. zelfbeeld hangt onevenredig af van lichaamsvorm/lichaamsgewicht
  4. de stoornis treed niet uitsluitend op tijdens episoden van AN
    >3 maanden, >1x pw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eetbuistoornis

A
  1. eetbuien en controleverlies
  2. eetbuien hangen samen met 3 of meer kenmerken (sneller eten, onaangenaam vol zitten, grote hoeveelheden zonder trek, uit schaamte eten, walgingsgevoel
  3. lijdensdruk
  4. geen compensatie gedrag
    >3 maanden, >1x pw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stoornis in middelgebruik/verslaving: criteria

A

Symptomen op: zelfcontrole, sociale controle, risicovol gebruik en farmalogisch
Mild: 2-3 symptomen, moderate: 4-5 symptomen, Severe >6 symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stoornis in middelgebruik/verslaving: symptomen

A

Beperkte zelfcontrole:
1. grotere hoeveelheden gebruiken over langere periodes dan de bedoeling is
2. persisterend gevoel om te stoppen dat blijft mislukken
3. veel tijd kwijt aan het verschaffen, gebruiken en/of herstellen van gebruik
4. hunkeren of een sterke zin hebben om te gebruiken
Sociale beperking:
1. herhalend gebruik ondanks falen in dagelijkse verantwoordelijkheden
2. blijvend gebruik ondanks persisterende sociale problemen veroorzaakt door het gebruik
3. belangrijke sociale evenementen worden opgegeven of verminderd om te gebruiken
risicovol gebruik:
1. terugkomend gebruik in fysiek gevaarlijke situaties
2. blijvend gebruik ondanks de kennis over het onstaan van psychische problemen door het gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stoornis in middelgebruik/verslaving: farmacologisch

A
  1. tolerantie opbouw: steeds meer nodig hebben om gewenste effect te bereiken
  2. terugtrekkingsverschijnselen door minderen in gebruik, of blijven gebruiken om deze verschijnselen te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

OCD: symptomen

A
  1. obsessies zijn persisterende gedachten, behoeften of afbeeldingen die angst veroorzaken. Het individu probeert deze te vermijden of tegen te werken
  2. Compulsies zijn herhalende gedragingen of mentale acties waarbij het individu obsessief over is, de bedoeling hiervan is om stres en angst te verminderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Posttraumatische Stresstoornis (PTSS)

A

Criteria tellen voor iedereen ouder dan 6 jaar
1. blootstelling aan bedreiging (dood), ongeval of seksueel misdrijf door het: te ervaren, zien gebeuren, leren dat het een ander is overkomen
2. je hebt symptomen sinds de ervaring: herbeleving, dromen, dissosiatieve reacties, psychologische stres/reacties
3. vermijden van herinneringen/externe dingen
4. negatieve veranderingen in stemming/cognities: traumatische gebeurtenis vergeten, negatieve overtuigingen, verdraaide overtuigingen, negatieve emotionele staat, verminderde interesse, vermindere sociale activiteiten, moeite met positieve emoties
5. verandering in reactiviteit te maken met de traumatische gebeurtenis: irritaties, self distructive, hyper-alert, schrikken, concentratieproblemen, slecht slapen
–> symptomen >1 maand, significantie stres en beperking functioneren, niet te verklaren door fysiologische effecten of middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

PTSS dissociatieve symptomen

A

Depersonalisatie: persisterende ervaringen waarbij het individu gevoelens ervaart also zij buiten het lichaam zijn of alsof het een droom is. Los van realiteit
Derealisatie: persisterende ervaringen waarbij het individu de wereld als een droom of onecht ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale angststoornis (SAD)

A
  1. vrees of angst over sociale situaties waarbij ze bang zijn voor kritische oordelen van anderen
  2. bang voor negatieve oordelen op angstige gedragingen laten zien
  3. sociale situaties zorgen bijna altijd voor angst
  4. sociale situaties worden vermeden of worden verdragen met angst
  5. disproportionele angst en is persistent (>6 maanden)
  6. klinische significante stres en beperkt sociale functioneren
  7. niet toe te schrijven aan andere symptomen/stoornissen/middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Generalized Anxiety Disorder (GAD)

A
  1. extensieve angst en piekeren gedurende meerdere dagen voor >6 maanden
  2. weinig controle over het piekeren
  3. symptomen: rusteloosheid, vermoeidheid, concentratieproblemen, irritatie, spierspanning, slaapproblemen
  4. zorgt voor significante stres en beperkt het functioneren
  5. is niet toe te wijzen aan fysiologische effecten, middelen of andere stoornissen
17
Q

Bipolair type 1: criteria

A
  1. De criteria voor ten minste 1 manische episode word voldaan
  2. de manische of major depressive episode worden niet verklaard door iets anders
    –> bio bipolair type 1 kan de manische episode worden vervolgt door een hypomanische en depressieve episode
18
Q

Bipolair: manische episode

A
  1. periode waarin abnormale/extensieve doelgerichte energie is (duurt tenminste 1 week)
  2. > 3 symptomen van: extreem lage of hoge zelfwaardering/minder slaap/ extensief praten/ heel veel ideeen/ heel erg afgeleid/ doelgerichte activiteit/ activiteiten
  3. de verstoring in stemming heeft een negatieve invloed op het sociaal functioneren
  4. de symptomen zijn niet toe te schrijven aan middelenmisbruik
19
Q

Bipolair: Hypomanische episode

A
  1. een specifieke periode waarin men abnormaal verheven, verhoogd of gerirriteerde stemming heeft (>4 dagen)
  2. > 3 van de volgende symptomen (zelfde als manisch)
  3. deze episode is anders dan hoe het persoon zich gewoonlijk gedraag
  4. anderen observeren de verandering in gedrag
  5. de verandering is niet groot genoeg dat het sociaal functioneren beperkt word
  6. de episode is niet te verklaren door middelen
20
Q

Bipolair: Major Depressieve episode

A
  1. > 5 van de volgende symptomen binnen 2 weken: dagelijks depressieve stemming, verminderd interesse, significante gewichtsverlies, insomnia/hyperinsomnia, psychomotorische irritatie (observeerbaar door anderen), vermoeidheid, waardeloos voelen, concentratieproblemen, suicidale gedachten
  2. deze symptomen zorgen voor klinisch significante stres en beperken functioneren
  3. episode is niet verklaarbaar door middelen
21
Q

Paniekstoornis

A
  1. terugkomende paniekaanvallen met de volgende symptomen: hartkloppingen, zweten, trillen, kortademigheid, gevoel van stikken, borstpijn/discomfort, duizeligheid, misselijkheid, heet voelen, verdoofd voelen, derealisatie, angst voor controle verliezen of sterven
  2. > 1 van deze aanvallen is opgevolgd door: persistent piekeren en een verandering in gedrag
  3. is niet toe te schrijven aan fysiologische effecten, middelen of andere stoornissen
22
Q

Obsessief Compulsieve Stoornis (OCD): criteria

A
  1. aanwezigheid van: obessies en compulsies
  2. de obsessies en compulsies nemen veel tijd in beslag en veroorzaken significante stress waardoor het functioneren beperkt word
  3. is niet toe te kennen aandere fysiologische effecten, middelen of stoornissen
23
Q

Zwaar Depressieve stoornis

A
  1. > 5 criteria van de volgende symptomen zijn aanwezig gedurende 2 weken: depressieve bui gedurende de dag, verminderde interesse in voldoendende activiteiten, gewichtsverlies, insomnia/hypersomnia, psychomotor irritatie, vermoeidheid/weinig energie/ waardeloos/schuldig voelen, concentratieproblemen, suicidale gedachten.
  2. deze symptomen zorgen voor significant klinische stres en verminderen het functioneren
  3. de episode is niet toe te wijzen aan andere middelen of fysiolgische effecten
24
Q

Chronische depressie/persisterende depressie (dysthemie)

A
  1. depressieve stemmign guderende de dag, observeerbaar door anderen, >2 jaar
  2. aanwezigheid: weinig/te veel eten, insomnia/hypersomnia, weinig energie, laag zelfvertrouwen, lage concentratie, hopeloos voelen
  3. gedurende de 2 jaar heeft het individu niet zonder deze symptomen geleefd (1jr voor kinderen)
  4. geen manische of hypomanische episode, niet verklaarbaar door andere syndromen of middelen
  5. de symptomen zorgen voor klinisch significante stress die functioneren beperken
25
Q

Bipolair type 2

A
  1. criteria voor hypomanische episode en major depressieve episode is voldaan
  2. er is nog nooit een manische episode geweest
  3. niet te verklaren door een andere stoornis
  4. de depressiesymptomen of de grote verschillent tussen het frequent wisselen tussen periode zorgt voor klinische significante stres
26
Q

Delier

A
  1. verstoring in aandacht, ontwikkelt zich in een korte tijd
  2. verstoring in cognitie
  3. deze verstoringen zijn niet toe te wijzen aan andere stoornissen
  4. Er zijn fysiek bewijs dat de verstoring een gevolg is van een direct fysiologische oorzaak
27
Q

Pica (kenmerken)

A
  1. eten van dingen die geen voedzame waarde hebben
  2. > 1 maand
  3. niet cultuur gerelateerd
28
Q

Reactieve hechtingsstoornis (RAD)

A
  1. stoornis waarbij het kind emotioneel teruggetrokken is
  2. komt doordat het kind is verwaarloosd (emotioneel/fysiek)
29
Q

Slaapstoornis/insomnia

A
  1. slechte kwaliteit van slapen/weinig slapen
  2. moeite met in slaap komen
  3. vroeg wakker worden en niet meer kunnen slapen
30
Q

Hypersomnia

A

extreem moe zijn terwijl je wel genoeg slaap hebt gehad

31
Q

Ruminatiestoornis

A

opspugen van eten om het daarna te herkouwen