Hoorcollege 3: Sterkte & stevigheid Flashcards

1
Q

Beschikbare materialen locomotie

A
  1. Bot (beenweefsel) (Haverse kanalen, beenbalkjes)
    a. compacta (stijf)
    b. spongiosa (slap)
  2. kraakbeen (kan water opnemen)
  3. pees & ligament (collageen in rijtjes)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Trekproef met de 3 biomaterialen

A

Grafiek spanning (y-as) en Rek (x-as)

  1. compacta = heel erg stijf, kan bijna niet uitrekken.
  2. spongiosa = veel minder stijf en meer rek dan compacta, maar erg zwak.
  3. pees = kan veel spanning en rek ongeveer (5-7%) hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eigenschappen biomateriaal

A

Als E groot is, is het materiaal stijf.
Breukspanning is afhankelijk van de belastingsrichting (trek of druk). Een pees kan prima trek hebben, maar als je erop duwen dan gaat deze kapot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de bijdrage van compacta en spongiosa aan de stevigheid van bot?

A

Compacta = hard schil, zonder enige rek. Heel zwaar.
Spongiosa = gericht naar kracht.
–> wat er buitenom gebeurt zou net zo groot moeten zijn als wat er binnenin gebeurt = krachten weerstand: Ea = Eb –> Hooke: σa/ Ea= σb/Eb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wet van Wolff

A

“De inwendige structuur en de uiterlijke vorm van levend bot passen zich aan bij de overheersende belastingen, en wel zodanig, dat het bot met een minimum aan materiaal zijn functie kan vervullen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom zijn bot/beenweefsel zo goed bestand tegen trek en druk?

A

Door de aanwezigheid van mineralen (calciumapetiet; drukbelasting) en collageenvezels (trekbelasting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Holle schacht

A

Vroeger beenmerg, vet, geen weefsel wat bijdraagt aan sterkte van het been. Dit vind je met name aan het uiteinde van het bot in de vorm van spongiosa. In het midden heb je dus een neutrale zone die niet belast wordt op trekken en duwen. Dat materiaal vangt de krachten op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Peesweefsel

A

Elastisch door collageen. Pezen zitten aan spierbuik vast en vormen verbinding tussen spier en bot over gewricht heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Peesbescherming

A
  • Slijmbeurs
    a. kussentje onder pees
    b. gevuld met synovia = gewrichtsvloeistof
  • Peesschede
  • Sesambeentje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Peesschede

A

buis rondom pees gevuld met synovia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Retinaculum

A

kleine bandjes die over pezen lopen, zodat pezen op plek blijven liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sesambeenderen

A
  • Vermijden drukbelasting op de pees.
  • Kunnen als hefboom werken (pees krijgt grotere momentarm)
    Zoals knieschijf > bij iedere hoek is er een andere druk die de knieschijf ontvangt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Krachtenverwerking door materiaal

A

uitwendige kracht > inwendige kracht > inwendige spanning > inwendige vervorming > elastisch herstel.
Net als een veer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Trekproef

A

Als je aan twee kanten van een blok gaat trekken, dan wordt het langer (l). Het blok heeft een bepaalde oppervlak (doorsnede staaf; A). De trekkracht (F) is hier afhankelijk van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Formule Spanning (stress)

A

σ = F/A (Nm-2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Formule Rek (strain)

A

ε = ∆ l/ l (dimensieloos: m/m, S, μS). Het verschil in lengte en de oorspronkelijke lengte.

17
Q

Spanning-rek relaties in weefsels

A

4 situaties

  1. Spanning (σ) is evenredig aan Rek (ε). Dus Y=σ/ε. Dit geeft een lineaire verband/rechte lijn.
  2. Hysterese = Bij het oprekken van de balk (toename lengte) komt er warmte vrij, maar komt terug naar oorspronkelijke vorm.
  3. Viscoelasticiteit = het materiaal wordt uitgetrokken, en gaat langzaam (duurt lang) weer terug naar oorspronkelijke vorm.
  4. Deformatie = kapot trekken en gaat niet meer terug naar nulpunt.
18
Q

Wet van Hooke

A

De materialen in het bewegingsstelsel is heel verschillend. Het verschil in lengte wat je gaat ziet per materiaal is anders (stijf vs. slap). Een stijf materiaal zal veel eerder breken, dan een slap materiaal.
Formule:
σ = E· ε (ε=σ/E)
E = Elasticiteitsmodulus

19
Q

Tabel biomateriaal: stijfheid, drukvat, trekvast

A
  • Compacta = +++ (stijf, druk & trek)
  • Spongiosa = + (stijf, druk & trek)
  • Kraakbeen = + (stijf & trek), ++ (druk)
  • Pees = – (stijf), - (druk), +++ (trek)
  • Hoorn = - (stijf), ++ (druk & trek)
20
Q

Eigenschappen vs. vorm: diameter

A

Een pijpbeen heeft overal dezelfde diameter, omdat de hoeveelheid kracht die erdoorheen wordt gebracht hetzelfde blijft. Als de diameter kleiner wordt, dan wordt de kracht groter > breekt sneller. De bobbels en knobbels op het bot dan zal daar een aanhechtingspunt zijn voor een spier, waardoor de afstand groter wordt en het moment vergroot wordt en er minder kracht wordt gebruikt.

21
Q

beenbalkjes

A
  • in de lengterichting = zwaartekracht
  • loodrecht op lengterichting
  • -> als dit fout gaat, dan osteoporose (bijv. inzakken van wervels).
22
Q

Inwendige spanning bot

A

Te zien als lijnen in het bot door oriëntatie van beenbalkjes, waar krachten verdeling een rol speelt.

  • Treklijnen > vaak aan laterale zijde van bot
  • Duwlijnen > vaak aan mediale zijde van bot.
23
Q

Buigen van botten

A

je gaat het bot raar belasten, je hebt aan de hele kant een druk lijn en aan de andere kant een treklijn. In het midden heb je dan een neutrale lijn, die niet belast wordt. Als je gebruikt maakt van de neutrale lijn (holle buis), dan kan je meer massa op grotere afstand van het midden hebben > sterker, maar niet zwaarder.